ECLI:NL:RBDHA:2016:14277

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2016
Publicatiedatum
24 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3235
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kinderopvangtoeslag na faillissement kinderdagverblijf

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de toekenning van kinderopvangtoeslag. Eiser had kinderopvangtoeslag aangevraagd voor de opvang van zijn dochter bij kinderdagverblijf [B.V.], dat op 24 oktober 2014 failliet was verklaard. Eiser had geen jaaropgaaf kunnen overleggen, wat volgens de Belastingdienst noodzakelijk was om de kosten van de opvang aan te tonen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet kon worden aangerekend dat hij geen jaaropgaaf kon overleggen, aangezien dit het gevolg was van het faillissement van het kinderdagverblijf. De rechtbank stelde vast dat eiser voldoende bewijs had geleverd van de gemaakte kosten voor de opvang, onder andere door middel van bankafschriften en facturen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de beslissing op bezwaar van de Belastingdienst en stelde het recht op kinderopvangtoeslag vast op € 1.951. Tevens werd de Belastingdienst opgedragen het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 oktober 2016.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/3235

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van20 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

De bestreden beslissing op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 14 maart 2016 op het bezwaar van eiser tegen de hierna onder 4 te noemen definitieve berekening kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2014.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2016.
Eiser is verschenen, vergezeld door [A]. Namens verweerder is verschenen
[B].

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- stelt het recht op kinderopvangtoeslag van eiser vast op € 1.951 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 22 mei 2014 kinderopvangtoeslag aangevraagd in verband met de opvang van zijn dochter door het kinderdagverblijf [B.V.] met ingang van 16 juni 2014.
2. Aan eiser is op grond van die aanvraag een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend voor het jaar 2014 van € 2.294.
3. Met ingang van 24 oktober 2014 is kinderdagverblijf [B.V.] failliet verklaard. Vanaf 1 november 2014 heeft de kinderopvang plaatsgevonden bij kinderdagverblijf Ukkepuk.
4. Bij beschikking van 27 maart 2015 is het voorschot kinderopvangtoeslag 2014 berekend op € 2.273.
5. Verweerder heeft bij brief van 25 april 2015 eiser verzocht om informatie voor het kunnen vaststellen van de definitieve beschikking kinderopvangtoeslag 2014. Eiseres heeft in reactie hierop het antwoordformulier ingevuld retour gestuurd en voor de opvang bij [B.V.] een plaatsingsovereenkomst bijgevoegd.
6. Bij beschikking van 7 januari 2016 heeft verweerder het recht op kinderopvangtoeslag van eiser voor het jaar 2014 definitief berekend op € 587. De kinderopvangtoeslag is alleen toegekend voor de opvang bij kinderdagverblijf Ukkepuk omdat eiser volgens verweerder de kosten in verband met de opvang bij [B.V.] niet heeft aangetoond.
7. Eiser heeft hiertegen bij brief van 26 januari 2016 bezwaar gemaakt waarbij eiser facturen voor de maanden juni en juli 2014 van kinderdagverblijf [B.V.] heeft overgelegd.
8. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder alsnog kinderopvangtoeslag toegekend voor opvang bij [B.V.] in juni en juli en is de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014 vastgesteld op € 1.043.
9. Eiser stelt dat voor de periode augustus tot en met oktober 2014 ten onrecht geen kinderopvangtoeslag is toegekend. Er heeft in deze maanden wel kinderopvang plaatsgevonden bij het kinderdagverblijf [B.V.]. Er zijn als gevolg van het faillissement echter geen facturen en jaaropgaaf van dat kinderdagverblijf ontvangen. Eiser heeft bankafschriften overgelegd waaruit de betalingen aan [B.V.] blijken en eiser stelt dat daarmee is aangetoond dat door middel van automatische incasso de kosten van de kinderopvang bij [B.V.] zijn betaald.
10. Verweerder stelt dat nu eiser geen jaaropgaaf heeft overgelegd niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre kosten voor de kinderopvang bij [B.V.] zijn gemaakt. Dat na bezwaar toch toeslag is toegekend voor de maanden juni en juli is onjuist, omdat zonder jaaropgaaf niet kan worden gecontroleerd of die facturen juist waren. Verweerder zal daar echter niet op terugkomen.
11. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 28 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3297) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang (Wko), dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor zulke opvang heeft gemaakt en wat de hoogte ervan is. Hieruit volgt dat het aan eiser, als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, is om documenten over te leggen waaruit de hoogte van de gemaakte kosten van kinderopvang kan worden afgeleid.
12. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser niet worden aangerekend dat hij geen jaaropgaaf van La Dolce Vita kan overleggen nu dit uitsluitend het gevolg is van het faillissement van dat kinderdagverblijf. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij, toen hij geen facturen ontving daar wel om heeft gevraagd, maar dat hij die nooit heeft ontvangen. Niet valt in te zien wat eiser meer had kunnen doen om die facturen te verkrijgen.
De rechtbank stelt vast dat de gegevens op de door eiser voor de maanden juni en juli overgelegde facturen volledig overeenstemmen met de omschrijving op de desbetreffende bankafschriften en met de gegevens uit de plaatsingsovereenkomst. In deze maanden heeft de opvang dan ook plaatsgevonden conform de plaatsingsovereenkomst. Het verschil tussen de betalingen voor de maand juni en de maand juli wordt verklaard door het feit dat de opvang eerst halverwege de maand juni is gestart. Nu voor de maanden augustus tot en met oktober hetzelfde bedrag is afgeschreven als voor de maand juli en ook die afschrijvingen zijn voorzien van gedetailleerde informatie, acht de rechtbank voldoende aangetoond dat ook in deze maanden opvang is genoten overeenkomstig de plaatsingsovereenkomst en dat de daarmee samenhangende kosten zijn voldaan. Verweerder heeft ter zitting weliswaar gesteld dat niet valt uit te sluiten dat er mogelijk minder opvanguren zijn afgenomen, maar de rechtbank acht het niet aannemelijk dat eiser in dat geval geen actie zou hebben ondernomen en akkoord zou zijn gegaan met onjuiste incasso’s.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank stelt de kinderopvangtoeslag van eiser aan de hand van de gegevens op de bij de beslissing op bezwaar behorende specificatie vast op € 1.951.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.J.P. Nevens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 oktober 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)