In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2016 uitspraak gedaan in een enkelvoudige kamer over de maatregel van bewaring van eiser, die op 25 september 2016 was opgelegd door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 15 november 2016 gehouden, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, tenzij de toepassing of tenuitvoerlegging in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is bij afweging van alle betrokken belangen. Eiser heeft aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, omdat de Egyptische autoriteiten geen laissez passer hebben verstrekt. De rechtbank constateert echter dat het onderzoek bij de autoriteiten nog loopt en dat verweerder regelmatig rappel heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat de lange duur van het onderzoek op zichzelf niet doorslaggevend is en dat er geen aanwijzingen zijn dat de autoriteiten geen laissez passer zullen verstrekken.
Daarnaast heeft eiser geklaagd over de zware detentieomstandigheden, waaronder het delen van een cel en disciplinaire bestraffingen. De rechtbank stelt vast dat deze omstandigheden niet in de belangenafweging kunnen worden betrokken, omdat ze voortkomen uit het eigen handelen van eiser. De rechtbank concludeert dat de voortzetting van de maatregel van bewaring in redelijkheid gerechtvaardigd is en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.