ECLI:NL:RBDHA:2016:14245

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
24 november 2016
Zaaknummer
AWB 16/24843 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en belangenafweging in vreemdelingenrechtelijke detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2016 uitspraak gedaan in een enkelvoudige kamer over de maatregel van bewaring van eiser, die op 25 september 2016 was opgelegd door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 15 november 2016 gehouden, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, tenzij de toepassing of tenuitvoerlegging in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is bij afweging van alle betrokken belangen. Eiser heeft aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, omdat de Egyptische autoriteiten geen laissez passer hebben verstrekt. De rechtbank constateert echter dat het onderzoek bij de autoriteiten nog loopt en dat verweerder regelmatig rappel heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat de lange duur van het onderzoek op zichzelf niet doorslaggevend is en dat er geen aanwijzingen zijn dat de autoriteiten geen laissez passer zullen verstrekken.

Daarnaast heeft eiser geklaagd over de zware detentieomstandigheden, waaronder het delen van een cel en disciplinaire bestraffingen. De rechtbank stelt vast dat deze omstandigheden niet in de belangenafweging kunnen worden betrokken, omdat ze voortkomen uit het eigen handelen van eiser. De rechtbank concludeert dat de voortzetting van de maatregel van bewaring in redelijkheid gerechtvaardigd is en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/24843

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Verweerder heeft op 25 september 2016 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2016. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 17 oktober 2016 (in de zaak AWB 16/22243) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is aangezien er geen zicht is op een spoedige verstrekking van een laissez passer door de Egyptische autoriteiten. Daarbij voert eiser aan dat verweerder ondanks de invrijheidstelling door is blijven rappelleren bij de Egyptische autoriteiten, in totaal 10 keer sinds april 2016. Dit heeft tot op heden niet geleid tot een verstrekking van een laissez passer.
4. De rechtbank verwijst allereerst naar de vorige uitspraak van 17 oktober 2016, rechtsoverweging 7. Daaraan voegt de rechtbank toe dat uit de beschikbare stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het onderzoek bij de Egyptische autoriteiten nog loopt. Verweerder rappelleert regelmatig bij deze autoriteiten, laatstelijk op 25 oktober 2016. De rechtbank overweegt dat verweerder voor wat betreft de duur van de onderzoeken afhankelijk is van de autoriteiten en hierop slechts beperkte invloed kan uitoefenen. Dat het onderzoek lang duurt is op zichzelf niet doorslaggevend. Niet is gebleken dat de Egyptische autoriteiten thans te kennen hebben gegeven geen laissez passer ten behoeve van eiser te zullen verstrekken. Daarnaast heeft verweerder op 2 november 2016 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Eisers beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Eiser voert verder aan dat hij het heel zwaar heeft met zijn huidige detentie. Hij ondervindt veel hinder van de keuze van justitie om hem te verplichten samen met een ander op een cel te verblijven, ondanks het feit dat hij heeft aangegeven dat er medische beperkingen zijn die eraan in de weg staan om hem met een ander in een cel te plaatsen. Vanaf 6 oktober 2016 heeft hij te maken met een disciplinaire bestraffing en op 20 oktober 2016 is deze bestraffing verlengd. Hiertegen heeft eiser een beklagprocedure lopen bij de commissie van toezicht van het detentiecentrum Zeist. Eisers klacht is nog in behandeling bij de commissie van toezicht en op de klacht is nog niet beslist. Indien de commissie van toezicht tot het oordeel komt dat de disciplinaire bestraffing onevenredig is geweest zal eiser op een andere manier gecompenseerd worden dan invrijheidstelling. Eiser stelt zich op het standpunt dat de zwaarte van de detentie, waaronder begrepen de bestraffing, betrokken dient te worden bij de belangenafweging omtrent het voortduren van de bewaringsmaatregel. Daarbij voert eiser onder andere aan dat hij 17 dagen isoleercel heeft gehad en thans 23 uur per dag op eigen cel verblijft zonder televisie.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit punt een DJI-aangelegenheid betreft en niet betrokken kan worden in eisers vertrekprocedure. Wat is aangevoerd gaat over het detentieregime. Daarbij is verweerder van mening dat dit punt niet in de belangafweging kan worden betrokken omdat niet gebleken is dat eiser detentieongeschikt is. Voorts heeft verweerder desgevraagd verklaard dat indien de commissie van toezicht oordeelt dat de disciplinaire bestraffing onevenredig is geweest, eiser een (financiële) tegemoetkoming zal krijgen.
7. De rechtbank begrijpt uit hetgeen door eiser naar voren is gebracht dat geen oordeel wordt gevraagd over het regime van de instelling waarin eiser is geplaatst (een dergelijk oordeel valt ook buiten de bevoegdheid van de bewaringsrechter), maar dat de zwaarte van het regime, zoals eiser dat feitelijk ondergaat, wel door verweerder zou dienen te worden betrokken in de door hem te maken belangenafweging.
8. Voorop dient te worden gesteld dat indien is voldaan aan de vereisten voor inbewaringstelling, de rechter zich dient te beperken tot de vraag of het opleggen en de gekozen wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel, waaronder begrepen de voortzetting daarvan, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen, waaronder de door eiser gestelde persoonlijke omstandigheden, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Met hetgeen eiser naar voren heeft gebracht kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat de voortzetting van de maatregel niet gerechtvaardigd is. Voor zover eiser meent dat zijn detentie hem zwaar(der dan gemiddeld) valt nu hij zijn cel moet delen met een – naar hij stelt – hoestende Afrikaanse man van 51, is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat dit feit leidt tot de vaststelling dat voortzetting van de maatregel niet langer gerechtvaardigd is. Datzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank voor de gevolgen van zijn disciplinaire bestraffing. Anders dan bijvoorbeeld de situatie dat een in bewaring gestelde vreemdeling lichamelijke klachten of beperkingen heeft die wel degelijk gewicht kunnen hebben bij de te maken belangenafweging, zijn de omstandigheden waaronder eiser zijn detentie ondergaat, een (naar de rechtbank voorshands aanneemt) direct gevolg van zijn eigen handelen dat hem is toe te rekenen. In die situatie is er geen aanleiding voor verweerder om de belangenafweging anders te maken dan hij heeft gedaan.
9. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, het voortduren van de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.H.M. Druijf, rechter, in aanwezigheid van H. Achrak, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.