ECLI:NL:RBDHA:2016:14234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
24 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 25556
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Georgische eiser wegens ongeloofwaardig relaas en handhaving inreisverbod

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 november 2016 uitspraak gedaan in het beroep van een Georgische eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij zijn asielaanvraag op 31 oktober 2016 werd afgewezen. Eiser, die eerder in 2000 een asielaanvraag indiende, heeft in 2016 opnieuw een aanvraag ingediend na terugkeer naar Georgië. Hij stelde dat hij problemen ondervond van twee personen die betrokken waren bij oorlogsmisdaden en nu hoge functies bekleden in het Georgische Ministerie van Defensie. Eiser heeft verklaard dat hij in februari 2016 door deze personen is mishandeld en dat hij daarom het land heeft verlaten.

De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet, omdat hij het asielrelaas ongeloofwaardig achtte. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de verklaringen van eiser afwijken van eerdere verklaringen uit 2000 en dat hij geen bewijs heeft geleverd voor zijn verblijf in Georgië. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser summier en vaag waren en dat er geen reden was om aan te nemen dat de betrokken personen nog steeds geïnteresseerd zouden zijn in eiser na zoveel jaren.

Eiser heeft in beroep betoogd dat zijn relaas ten onrechte ongeloofwaardig is geacht en dat hij geen medische documenten heeft overgelegd die zijn situatie onderbouwen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht tot de conclusie is gekomen dat het asielrelaas van eiser niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde het eerder opgelegde inreisverbod, omdat dit besluit in rechte vaststond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/25556
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 november 2016 in de zaak tussen

[eiser], eiser en verzoeker, hierna: eiser,

gemachtigde mr. T.R. Hüpscher,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. D. Berben.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 oktober 2016 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2016. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Georgische nationaliteit. Eiser heeft eerder, op 18 september 2000, een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 7 juni 2002 is deze aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Op 28 april 2016 heeft eiser opnieuw een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn aanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is in 2013 teruggekeerd naar Georgië en heeft aldaar problemen ondervonden van twee personen, [naam 1] en [naam 2]. Deze personen waren tijdens de oorlog tegen [gebied] lid van dezelfde groepering als de vader en broer van eiser. Zij hebben oorlogsmisdaden gepleegd en de vader en broer van eiser hebben daar informatie over. [naam 1] en [naam 2] bekleden nu hoge functies bij het Georgische Ministerie van Defensie en zijn bang dat deze belastende informatie naar buiten komt. In december 2015 werd eiser op de markt in Tbilisi herkend door [naam 1], maar toen is er niets gebeurd. In februari 2016 kwam eiser [naam 1] opnieuw tegen. Eiser is toen meegenomen door [naam 1], [naam 2] en twee andere mannen. Hij is door [naam 1] en [naam 2] mishandeld, omdat zij wilden weten waar de vader en broer van eiser verbleven. Na ongeveer een uur gaven de twee andere mannen bevel om eiser vrij te laten, wat ook gebeurde. Hierna besloot eiser het land te verlaten, wat hij in april 2016 heeft gedaan.
3. Bij besluit van 28 juli 2016 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Bij uitspraak van 18 augustus 2016 (AWB 16/16892 en 16/16895) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 20 september 2016 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (nr. 201606692/1/V2) is het hoger beroep van eiser eveneens ongegrond verklaard.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiser vervolgens opnieuw in behandeling genomen en bij het bestreden besluit afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw. Verweerder gaat uit van eisers gestelde identiteit en nationaliteit, maar acht zijn asielrelaas niet geloofwaardig. Daartoe heeft verweerder allereerst vastgesteld dat eisers verklaringen afwijken van wat hij in 2000 heeft verklaard. Verder heeft eiser op geen enkele manier onderbouwd dat hij daadwerkelijk is teruggekeerd naar Georgië en daar heeft verbleven. Voorts zijn eisers verklaringen over [naam 1] en [naam 2], de mannen voor wie hij thans te vrezen zou hebben, uitermate summier en vaag. Verder valt niet in te zien dat deze mannen ruim twintig jaar na dato enige interesse in eiser zouden hebben. Overigens is het opmerkelijk dat [naam 1] hem zoveel jaren later nog herkent. Tot slot neemt het relaas ongerijmde wendingen en acht verweerder de hele gang van zaken omtrent de ontvoering bevreemdingwekkend.
5. Eiser heeft in beroep betoogd dat verweerder zijn relaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft uitgebreide verklaringen afgelegd en er is geen sprake van tegenstrijdige of inconsistente verklaringen. Met deze uitgebreide verklaringen heeft hij oprechte inspanningen geleverd om zijn asielaanvraag te staven en bovendien heeft hij verklaard waarom hij niet over documenten beschikt. In het licht van openbare bronnen over de situatie in Georgië, is het scenario dat eiser schetst mogelijk. Voorts is er ten onrechte geen uitstel van vertrek verleen op grond van artikel 64 van de Vw. Gelet op de rapporten van de FMMU had verweerder medisch onderzoek moeten laten verrichten. Tot slot heeft eiser betoogd dat het inreisverbod dat bij het besluit van 28 juli 2016 aan hem is opgelegd ongeldig is, omdat er nu een geheel nieuwe asielprocedure is opgestart.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op grond van de onder rechtsoverweging 4 weergegeven motivering terecht op het standpunt gesteld dat eisers asielrelaas ongeloofwaardig is. Het enkele feit dat eiser uitvoerig is geweest in zijn verklaringen en dat deze geen tegenstrijdigheden bevatten, maakt deze verklaringen nog niet aannemelijk. Ook het feit dat eisers relaas in het beeld zou passen dat uit openbare bronnen blijkt, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het is immers aan eiser om door middel van zijn eigen verklaringen zijn relaas aannemelijk te maken. De beroepsgrond faalt.
7. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat gesteld noch gebleken is dat eiser thans onder medische behandeling staat of dat hij niet is staat zou zijn om te reizen. Eiser heeft geen medische documenten overgelegd. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om het Bureau Medische Advisering om advies te vragen of om aan eiser uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw te verlenen. De beroepsgrond faalt.
8. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht het inreisverbod dat bij besluit van 28 juli 2016 aan eiser is opgelegd, heeft gehandhaafd. Dit besluit is in rechte vast komen te staan, zodat het inreisverbod nog steeds van kracht is. Voorts heeft eiser geen omstandigheden naar voren gebracht waarin verweerder aanleiding had moeten zien het inreisverbod op te heffen. De beroepsgrond faalt.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: