Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
V-nummer: [nummer]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 november 2016 uitspraak gedaan in het beroep van een Georgische eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij zijn asielaanvraag op 31 oktober 2016 werd afgewezen. Eiser, die eerder in 2000 een asielaanvraag indiende, heeft in 2016 opnieuw een aanvraag ingediend na terugkeer naar Georgië. Hij stelde dat hij problemen ondervond van twee personen die betrokken waren bij oorlogsmisdaden en nu hoge functies bekleden in het Georgische Ministerie van Defensie. Eiser heeft verklaard dat hij in februari 2016 door deze personen is mishandeld en dat hij daarom het land heeft verlaten.
De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet, omdat hij het asielrelaas ongeloofwaardig achtte. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de verklaringen van eiser afwijken van eerdere verklaringen uit 2000 en dat hij geen bewijs heeft geleverd voor zijn verblijf in Georgië. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser summier en vaag waren en dat er geen reden was om aan te nemen dat de betrokken personen nog steeds geïnteresseerd zouden zijn in eiser na zoveel jaren.
Eiser heeft in beroep betoogd dat zijn relaas ten onrechte ongeloofwaardig is geacht en dat hij geen medische documenten heeft overgelegd die zijn situatie onderbouwen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht tot de conclusie is gekomen dat het asielrelaas van eiser niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde het eerder opgelegde inreisverbod, omdat dit besluit in rechte vaststond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.