ECLI:NL:RBDHA:2016:14181

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
SGR 16/4247
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afwijzing van Ziektewetuitkering en de beoordeling van medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Aksu, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. M.C. Puister. Eiser had een beroep ingesteld tegen het besluit van 26 april 2016, waarin zijn bezwaar tegen het primaire besluit van 9 november 2015 ongegrond was verklaard. Dit primaire besluit hield in dat eiser met ingang van 10 november 2015 geen recht had op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).

Tijdens de zitting op 9 november 2016 was eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek, uitgevoerd door de bedrijfsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zorgvuldig en volledig was. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de uitkomst van het medisch onderzoek, dat geen medisch objectiveerbare beperkingen kon vaststellen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/4247

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Aksu),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.C. Puister).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij met ingang van 10 november 2015 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 26 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2016. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. In geschil is of verweerder eiser terecht met ingang van 10 november 2015 niet in aanmerking heeft gebracht voor een ZW-uitkering.
2. De besluitvorming is gebaseerd op het onderzoek van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b). De rechtbank heeft beoordeeld of het door de artsen verrichte medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en of er reden is tot twijfel aan de juistheid van de uitkomst van dat medisch onderzoek.
3. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door de artsen zorgvuldig en volledig is geweest. De bedrijfsarts heeft dossieronderzoek verricht, heeft eiser gezien op het spreekuur van 9 november 2015 en heeft eiser fysiek en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft eigen onderzoek en dossieronderzoek verricht. Laatstgenoemde heeft medische informatie van de curatieve sector, afkomstig van chirurg [persoon] en van de Parnassia Groep, bij zijn oordeel betrokken.
4. De rechtbank ziet geen reden voor twijfel aan de juistheid van de uitkomst van het medisch onderzoek. De verzekeringsartsen hebben geen medisch objectiveerbare beperkingen kunnen vaststellen. Dat eiser ten tijde in geding beperkt moet worden geacht vanwege nekklachten en psychische klachten volgt niet uit de door eiser overgelegde informatie.
5. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, rechter, in aanwezigheid van mr. L.B.J. Leunissen, griffier, op 9 november 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.