ECLI:NL:RBDHA:2016:1418

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2016
Publicatiedatum
15 februari 2016
Zaaknummer
C-09-482580-HA ZA 15-170
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herroeping van vonnissen en arresten met betrekking tot intellectuele eigendomsrechten en misbruik van recht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben de eisers [A] en [B], handelend onder de naam [NAAM], een vordering tot herroeping ingesteld tegen eerdere vonnissen en arresten die hen in een geschil met [de VOF], vertegenwoordigd door [C] en [D], zijn opgelegd. De rechtbank heeft op 10 februari 2016 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarin de eisers onder andere stelden dat de gedaagden inbreuk maakten op hun intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot een databank die door hen was ontwikkeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van de vordering tot herroeping van de eerdere kort geding vonnissen en arresten, omdat deze zijn gewezen door het gerechtshof te Den Haag. De vordering van [A] en [B] tot herroeping van het vonnis van 25 april 2012 is afgewezen, omdat [A] niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vordering. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot herroeping te laat was ingesteld, aangezien de gronden voor herroeping al eerder bekend waren. De rechtbank heeft ook de overige vorderingen in conventie en reconventie afgewezen, evenals de incidenten die door beide partijen waren ingesteld. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/482580 / HA ZA 15-170
Vonnis van 10 februari 2016
in de zaak van
[A ] ,
[B] ,
handelend onder de naam [NAAM] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in conventie,
eisers in het exhibitieincident,
gedaagden in reconventie,
verweerders in het incident tot niet-ontvankelijkheid,
advocaat mr. W. van de Velde,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[de VOF ] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[C] ,in haar hoedanigheid van vennoot van gedaagde sub 1,
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[D] ,in haar hoedanigheid van vennoot van gedaagde sub 1,
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagden in conventie,
verweersters in het exhibitieincident,
eisers in reconventie,
eisers in het incident tot niet-ontvankelijkheid,
advocaat mr. M. Eshuis.
Partijen worden aangeduid als “ [A ] ” en “ [B] ”, tezamen als “ [A cs] ” respectievelijk “ [de VOF ] ”, “ [C] ” en “ [D] ”, tezamen als “ [VOF cs] ”

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 30 januari 2015;
- de stelbrief van mr. Van de Velde namens [A ] ;
- de akte overlegging producties van [A ] ;
- de conclusie van antwoord tevens houdende incident inzake niet-ontvankelijkheid tevens houdende conclusie van eis in reconventie met producties;
- de stelbrief van mr. Van de Velde waarin hij zich tevens stelt voor [B] ;
- de incidentele vordering ex artikel 843a Rv tevens houdende akte wijziging van eis;
- de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv;
- conclusie van antwoord in het incident houdende niet-ontvankelijkheid tevens conclusie van antwoord in reconventie;
- het tussenvonnis waarin een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van de op 12 juni 2015 gehouden comparitie van partijen en de daarin genoemde stukken;
1.2
Tot slot is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

in de hoofdzaak en in de incidenten
2.1
[A ] en [B] dreven de onderneming [NAAM] ( [NAAM] ) die zich richtte op procedures rond informatievoorziening via massamedia, onder meer huis-aan-huisbladen. [NAAM] maakte gebruik van de door [A ] ontwikkelde databank met titellijsten, genaamd “
[de databank]” (hierna: de databank). De onderneming [NAAM] en [B] zijn bij vonnis van 17 november 2009 failliet verklaard.
2.2
[de VOF ] maakt haar bedrijf van het verzorgen van publicaties of advertenties (zogenoemde ‘
stoppers’) in huis-aan-huis verspreide bladen.
2.3
[A cs] enerzijds en [VOF cs] anderzijds hebben verschillende juridische procedures gevoerd over – kort gezegd – een door [A cs] gestelde inbreuk op aan hen toekomende intellectuele eigendomsrechten door [VOF cs] met betrekking tot de databank:
- [NAAM] heeft een kortgedingprocedure (met zaak-/rolnummer 297909 / KG ZA 07-1306) aangespannen tegen [de VOF ] , waarop de voorzieningenrechter van deze rechtbank vonnis heeft gewezen op 27 december 2007 (hierna: het kort geding vonnis). In het daartegen door [NAAM] ingestelde hoger beroep heeft het gerechtshof te Den Haag (met zaak-/rolnummer 200.004.981 / KG ZA 07-1306) op 26 april 2011 en 4 oktober 2011 arrest gewezen (hierna: de arresten).
- in een door [de VOF ] tegen [B] en [A ] aangespannen procedure (met zaak-/rolnummer 314941 / HA ZA 08-2204) heeft deze rechtbank op 25 april 2012 vonnis gewezen (hierna: het vonnis van 25 april 2012), in verband met het faillissement van [B] alleen tegen [A ] . Daarin is [A ] verboden om in uitingen en in communicatie naar relaties mededelingen te doen die de indruk wekken dat [NAAM] enige exclusiviteit zou bezitten voor haar werkwijze en de daarbij door haar gebruikte titellijsten uit hoofde van auteursrecht.

3.Het geschil

in het exhibitie incident

3.1
[A cs] vorderen dat bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis wordt bepaald dat gedaagden de door eiser onder 3. in hun incidentele conclusie genoemde stukken in het geding dienen te brengen, althans bewijs dienen te leveren van de juistheid van de onder 3. genoemde in eerdere gerechtelijke procedures door hen ingenomen stellingen. Onder 3. luidt de incidentele conclusie als volgt:
“a.
het bewijs dat de Ministeries van VROM en Verkeer en Waterstaat in 1993 samen
opdracht hebben verstrekt aan de vennootschap onder firma [de VOF ] of aan één van haar vennoten tot het opzetten van een ‘netwerk van uitgevers van huis-aan-huisbladen met een landelijke dekking’;
b. het bankafschrift ten bewijze van betaling via de bank aan de vennootschap onder firma [de VOF ] of aan één van haar vennoten, door de opdrachtgever(s) van deze opdracht;
c. het schriftelijke bewijs dat een zekere heer [E] (nb geen ambtenaar doch adviseur) die opdracht aan de vennootschap onder firma [de VOF ] of aan één van haar vennoten heeft verstrekt;
d. het bewijs waaruit blijkt dat de vennootschap onder firma [de VOF ] of één van haar vennoten over de rechten van vorengenoemd netwerk beschikken;
e. het bewijs dat de vennootschap onder firma [de VOF ] of één van haar vennoten hiervoor een vergoeding van 150.000 gulden aan het Ministerie van VROM heeft betaald;
f. het bewijs waaruit blijkt dat die overdracht van rechten aan de vennootschap onder firma [de VOF ] of aan één van haar vennoten heeft plaatsgevonden;
g. het bewijs hoe de verrekening door middel van een ‘gereduceerde tariefstelling’ voor opdrachten die de vennootschap onder firma [de VOF ] of één van haar vennoten in het kader van dit project van het ministerie had uitgevoerd, eruitzag, en wat hierover contractueel (schriftelijk) was afgesproken;
h. het bewijs dat de vennootschap onder firma [de VOF ] of één van haar vennoten in 2005 al een campagne met landelijke dekking had verzorgd met verklaring door [F] waarom deze niet in de opdrachtencomputers (productie 13c) staat vermeld.”
3.2
[VOF cs] voeren verweer in dit incident.
in het incident tot niet-ontvankelijkheid:
3.3
[VOF cs] vorderen dat [A cs] niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen en stellen dat daar verschillende gronden voor zijn.
3.4
[A cs] voeren verweer in dit incident.
in de hoofdzaak:
3.5
[A cs] vorderen
in conventiedat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
(i) alle eerdere tussen partijen gewezen vonnissen en arresten in de procedures met
zaaknummer 297909 / KG ZA 07-1306 (Rechtbank Den Haag, vonnis in kort geding gewezen op 27 december 2007) en zaaknummer 200.004.981 / KG ZA 07- 1306 (Gerechtshof Den Haag, arresten gewezen op 26 april 2011 en op 4 oktober 2011) en zaaknummer 314941 / HA ZA 08-2204 (Rechtbank Den Haag, vonnis gewezen op 25 april 2012) te herroept althans nietig verklaart althans vernietigt;
(ii) voor recht verklaart dat [A ] en/of [B] op grond van de
Databankenwet uitsluitend rechthebbende is/zijn tot exploitatie van vorenbeschreven, indertijd geoctrooieerde, databank betreffende de titellijsten zoals omschreven, welke titellijsten aan deze akte zijn gehecht;
(iii) gedaagden worden veroordeeld vanaf de datum van het in deze te wijzen vonnis alle op de databankrechten van [A ] en/of [B] inbreuk makende handelingen te staken en gestaakt te houden en te bepalen dat bij overtreding daarvan, gedaagden aan eiser(s) een dwangsom verschuldigd zijn van € 10.000,= per dag of gedeelte van een dag dat deze overtredingen voortduren, althans een zodanig bedrag dat Uw Rechtbank in goede justitie redelijk acht;
(iv) wordt bepaald dat gedaagden jegens eiser(s) schadevergoedingsplichtig zijn uit hoofde van onrechtmatige daad wegens het ten onrechte inbreuk maken op de exclusief aan eiser(s) toebehorende rechten voortvloeiende uit de door eiser(s) tot stand gebrachte Databank en dat de schade nader bij schadestaatprocedure dient te worden opgemaakt en conform de wet dient te worden vereffend.
een en ander met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.6
[VOF cs] voeren verweer
in conventieen vorderen
in reconventiedat bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I voor recht wordt verklaard dat [de VOF ] geen inbreuk maakt op enig (intellectueel eigendoms)recht van [A ] met betrekking tot de werkwijze die door [A ] “
[de databank]” wordt genoemd;
II [A ] wordt verboden om met ingang van de datum van dit vonnis nieuwe juridische procedures aanhangig te maken waarbij [de VOF ] , [C] en/of [D] als gedaagde zijn genoemd met betrekking tot enige inbreuk die [de VOF ] , [C] en/of [D] zouden maken op de werkwijze die door [A ] “
[de databank]” wordt genoemd, op straffe van een dwangsom van € 25.000 per overtreding;
een en ander met veroordeling van [A ] in de proceskosten.
3.7
[A ] voert verweer in reconventie.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak in conventie
4.1
Tegen het in de vordering onder (i) genoemde kort geding vonnis is hoger beroep ingesteld, dat heeft geleid tot de in deze vordering genoemde arresten. Artikel 384 lid 1 Rv bepaalt dat de vordering tot herroeping wordt gebracht voor de rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld. In de kort geding procedure waarin het kort geding vonnis en de arresten zijn gewezen, is de laatste feitelijke instantie niet deze rechtbank, maar het gerechtshof te Den Haag. [A cs] kunnen in zoverre niet worden ontvangen in hun vordering.
4.2
Deze rechtbank is wel bevoegd kennis te nemen van de onder (i) bedoelde vordering tot herroeping van het vonnis van 25 april 2012 (hierna: het vonnis), dat is gewezen in een door gedaagden tegen eisers aangespannen procedure. Vanwege het faillissement van [B] is dit vonnis alleen gewezen ten aanzien van [A ] . Daarmee heeft [B] geen belang bij het instellen van de vordering tot herroeping van dit vonnis. De door haar ingestelde vordering wordt afgewezen. De verdere beoordeling van de hoofdzaak in conventie geschiedt alleen ten aanzien van [A ] .
4.3
Een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, kan op vordering van een partij worden herroepen indien:
a. het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd;
b. het berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of bij gewijsde is vastgesteld;
c. de partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
4.4
Aan de vordering tot herroeping van het vonnis legt [A ] ten grondslag dat [VOF cs] zich schuldig hebben gemaakt aan misleiding, valsheid in geschrift, medeplichtigheid aan/uitlokking van samenzwering, leugens, oneerlijke concurrentie, advertentiefraude, bedrog en diefstal. Hij licht dit toe door uiteen te zetten dat een aantal processtukken niet eerder dan na het in 2012 gewezen vonnis van de rechtbank en na het voeren van 24 WOB-procedures konden worden getoetst en verwijst naar in oktober 2014 uitgevoerd hernieuwd dossieronderzoek. Uit zijn verdere toelichting blijkt dat hij vooral het oog heeft op stellingen en stukken uit de kort gedingprocedure, niet uit de procedure die heeft geleid tot het vonnis. Tijdens de comparitie van partijen heeft hij gesteld dat wat in de dagvaarding staat over de kort geding procedure, ook geldt voor het vonnis, aangezien het een voortgezette handeling is, een geheel van feiten waarop wordt voortgeborduurd.
4.5
Het rechtsmiddel van herroeping moet binnen drie maanden nadat de grond voor herroeping is ontstaan en eiser ( [A ] ) daarmee bekend is geworden worden aangewend (artikel 383 lid 1 Rv). Daarbij geldt dat in geval van bedrog in het geding – dat mede door [A ] aan zijn vordering ten grondslag wordt gelegd – de termijn gaat lopen na ontdekking daarvan. Dit bedrog is in beginsel pas ontdekt nadat de partij die bedrogen is beschikt over het bewijs dat het is gepleegd; voordien als in het algemeen alleen sprake zijn van een gerezen verdenking. Zie TK 1999-2000, 26 855, nr. 3, p. 172.
4.6
[VOF cs] wijzen er onweersproken op dat het laatste stuk waar de vordering tot herroeping op is gebaseerd dateert van 2013. Toen beschikte [A ] dus over de bewijsmiddelen die hij nu aan zijn vordering ten grondslag legt. Uit de door hem gegeven toelichting op deze vordering blijkt dat hij toen al jarenlang doende was bewijsmiddelen te verzamelen voor de stellingen waarop hij zijn vordering tot herroeping baseert. Na 2013 is alleen sprake geweest van door [A ] gesteld “
hernieuwd dossieronderzoek” dat eind oktober 2014 zou zijn uitgevoerd, dat daarmee wellicht nog net zou kunnen vallen binnen de in artikel 383 lid 1 Rv genoemde termijn van drie maanden voor het uitbrengen van de dagvaarding in deze procedure op 30 januari 2015. Uit de door [A ] gegeven toelichting blijkt dat dit “
hernieuwd dossieronderzoek” heeft bestaan uit het (door hem) hernieuwd bestuderen van de processtukken en het toetsen daarvan aan de stukken die hij onder meer na het voeren van de WOB-procedures had verkregen. Hoewel het hernieuwd dossier onderzoek wellicht tot nieuwe inzichten en een grotere mate van zekerheid heeft geleid bij [A ] , neemt dat niet weg dat hij in 2013 reeds beschikte over de bewijsstukken voor de nu gestelde gronden voor herroeping. Daarmee heeft hij het nu gestelde bedrog en ook de andere gronden voor herroeping ruim meer dan drie maanden voor het instellen van de vordering ontdekt – en heeft hij de vordering te laat ingesteld. Dit betekent dat hij niet kan worden ontvangen in zijn vordering tot herziening van het vonnis. Gezien het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de andere geschilpunten in conventie en dienen de andere vorderingen in conventie te worden afgewezen.
in het door [A cs] opgeworpen incident tot niet-ontvankelijkheid
4.7
Gezien het voorgaande oordeel over de vordering in de hoofdzaak in conventie, hebben [VOF cs] geen belang bij (verdere) beoordeling van de vordering in dit incident, die daarom wordt afgewezen.
in de hoofdzaak in reconventie
4.8
[VOF cs] zelf benadrukken dat de eerdere procedures tussen partijen steeds gingen over de vraag of zij inbreuk maken op een aan [A cs] toekomend intellectueel eigendomsrecht, ten aanzien waarvan zij in hun vordering onder I een verklaring voor recht vragen. Gezien het voorgaand oordeel in conventie en de inhoud van de eerder tussen partijen gewezen arresten en het vonnis, is zonder nadere toelichting – die ontbreekt – onduidelijk welk belang zij nu hebben bij de gevorderde verklaring voor recht, die ook volgens hun eigen stellingen betrekking heeft op een reeds tussen partijen vastgesteld rechtsfeit. De vordering onder I wordt daarom wegens gebrek aan belang afgewezen.
4.9
De vordering onder II is gebaseerd op de stelling dat [A cs] misbruik van recht maken door [VOF cs] opnieuw in rechte te betrekken met deze vierde procedure over hetzelfde onderwerp en door herhaald – met concept dagvaarding en al – te dreigen met procedures en zich schuldig te maken aan ‘
juridische stalking’, met de kennelijke bedoeling [VOF cs] zoveel mogelijk schade toe te brengen. Daarnaast stellen zij dat [A cs] trachten de rechtbank te misleiden in de inleidende dagvaarding door te doen voorkomen alsof het databankrecht in de eerdere procedures niet aan de orde is geweest, terwijl zij zich daarin in eerdere procedures op hebben beroepen en nalaten de arresten waarin dit daarover is geoordeeld aan de rechtbank over te leggen.
4.1
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de stelling van [VOF cs] dat dit de vierde keer is dat zij in rechte worden betrokken over hetzelfde onderwerp enige relativering behoeft, aangezien het vonnis is gewezen in een door [VOF cs] aangespannen procedure. Dat neemt niet weg dat [A cs] [VOF cs] eerder in rechte hebben betrokken over dit onderwerp in de procedure waarin eerst het kort geding vonnis en daarna de arresten zijn gewezen. [A cs] hebben niet weersproken dat zij daarnaast herhaald hebben gedreigd om procedures jegens [VOF cs] aan te spannen.
4.11
Het enkele opnieuw in rechte betrekken van een partij over eenzelfde onderwerp is onvoldoende voor het aannemen van misbruik van procesrecht. Dat laatste doet zich eerst voor bij het instellen van een procedure die, gelet op de evidente ongegrondheid ervan in verband met de betrokken belangen van de wederpartij, achterwege had moeten blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen dan wel op grond van stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past immers terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM.
4.12
In het licht van het voorgaande kunnen de door [VOF cs] gestelde gronden de daaraan door hen verbonden conclusie dat [A cs] misbruik van recht maken niet dragen. Hun stellingen strekken er alleen toe te betogen dat, in hun eigen woorden, “
dit (...) een keer (moet) ophouden”.Zonder bijkomende feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [A cs] deze herroepingsvordering achterwege hadden moeten laten, is dat onvoldoende om te kunnen spreken van misbruik van recht. Nu ook overigens onvoldoende gronden zijn gesteld of gebleken die toewijzing van het onder II gevorderde verbod kunnen dragen, wordt deze vordering afgewezen.
in het door [A cs] ingestelde exhibitie incident
4.13
Bij de conclusie van antwoord in het incident hebben [VOF cs] een aantal stukken in het geding gebracht die binnen de reikwijdte van de vordering lijken te vallen. De rechtbank stelt vast dat de meeste onderdelen van de door [A cs] ingestelde vordering bewijslevering in algemene zin betreffen, niet het verstrekken van inzage in of afschriften van concreet aangeduide bescheiden. Voor zover de vordering wel betrekking heeft op concreet aangeduide bescheiden (bijvoorbeeld sub b) is gesteld noch gebleken welk rechtmatig belang [A cs] hebben bij verstrekken van inzage of afschrift daarvan, zeker als in aanmerking wordt genomen dat [VOF cs] onder meer de samenwerkingsovereenkomst met het ministerie van VROM in het geding hebben gebracht. Het voorgaande staat aan toewijzing van de vordering in dit incident in de weg.
slotsom
4.14
De rechtbank is deels onbevoegd kennis te nemen van de vordering in de hoofdzaak in conventie. [A ] is niet-ontvankelijk in de resterende vordering, die ten aanzien van [B] wordt afgewezen. Verder worden alle vorderingen in de hoofdzaak in conventie en in reconventie en in de incidenten afgewezen. Hierin ziet de rechtbank grond voor compensatie van de proceskosten.

5.De beslissing

De rechtbank,
in de hoofdzaak in conventie
5.1
verklaart zich onbevoegd tot kennisname van de vordering onder i) ten aanzien van het vonnis in kort geding en de arresten;
5.2
verklaart [A ] niet-ontvankelijk in zijn vordering onder i) tot herziening van het vonnis;
5.3
wijst de overige vorderingen af;
in de hoofdzaak in reconventie en in de incidenten
5.4
wijst de vorderingen af;
in alle zaken
5.5
compenseert de proceskosten in de zin dat partijen hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2016.