ECLI:NL:RBDHA:2016:14147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
Awb 16/17024
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor medische behandeling van Armeense vreemdeling met psychische problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2016 uitspraak gedaan in een beroep van een Armeense vreemdeling die een verblijfsvergunning regulier voor medische behandeling had aangevraagd. De vreemdeling, die psychische problemen ondervindt, had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf en dat hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De rechtbank heeft de argumenten van de vreemdeling, die stelde dat de medische zorg in Armenië onvoldoende is, beoordeeld aan de hand van adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA). Het BMA concludeerde dat de vreemdeling in staat is te reizen en dat er behandelmogelijkheden in Armenië zijn. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Armenië in een medische noodsituatie zou komen te verkeren. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die zouden leiden tot een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de afwijzing van de verblijfsvergunning bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/17024
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 24 november 2016 in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde: mr. U. Koopmans,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. S.H.M. Maas.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 juli 2016 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2016. Eiser is, vergezeld van zijn echtgenote, ter zitting verschenen en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig N. Jesajan, tolk in de Armeense taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Armeense nationaliteit. Bij besluit van 10 februari 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor het doel “medische behandeling” afgewezen. Bij besluit van 18 juni 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 17 december 2010 (AWB 10/22004 en AWB 10/22006) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het beroep van eiser gegrond verklaard en het besluit van 18 juni 2010 vernietigd. Bij besluit van 23 augustus 2013 heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Op 16 september 2013 heeft eiser beroep ingesteld. Op 30 augustus 2013 heeft verweerder dit besluit ingetrokken en op 16 september 2013 heeft eiser zijn beroep ingetrokken.
2. Bij besluit van 21 augustus 2014 heeft verweerder het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag opnieuw ongegrond verklaard. Bij tussenuitspraak van 8 april 2015 (AWB 14/19726 en AWB 14/19727) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht verweerder in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Bij einduitspraak van 10 september 2015 (AWB 14/19726 en AWB 14/19727) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 21 augustus 2014 vernietigd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit opnieuw ongegrond verklaard. Niet in geschil is dat eiser niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste, noch voor toepassing van de hardheidsclausule, aldus verweerder. Verweerder heeft daartoe overwogen dat niet langer in geschil is dat bij het uitblijven van behandeling op korte termijn een medische noodsituatie ontstaat. Volgens het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) is eiser echter in staat te reizen. Verder is niet gebleken dat er geen behandelmogelijkheden voor eiser zouden zijn in zijn land van herkomst.
4. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd zal hieronder worden ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Tussen partijen is niet langer in geschil dat bij het uitblijven van behandeling op korte termijn een medische noodsituatie zal ontstaan. Het geschil spitst zich toe op de vraag of behandeling in het land van herkomst mogelijk is en eiser om die reden in aanmerking komt voor toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 13 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO0794, strekt, indien en voor zover verweerder een BMA-advies, waaronder begrepen eventueel nadien uitgebrachte aanvullende adviezen, aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien een vreemdeling geen contra-expertise overlegt, niet verder dan dat zij naar aanleiding van een daartoe strekkende beroepsgrond beoordeelt of verweerder zich ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan heeft vergewist dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
7. Het BMA heeft op verzoek van verweerder op 14 maart 2016, na eerdere adviezen in 2008, 2013, 2014 en 2015, opnieuw een advies uitgebracht. Dit advies heeft verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd. In dit advies is informatie van eisers behandelaars, D. Keles, psychiater bij Psychotrauma Zuid Nederland en T. van Diessen, sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij het Psychotrauma Zuid Nederland, alsmede informatie van R. Rasenberg, huisarts GCA Oisterwijk, betrokken. Tevens heeft in opdracht van het BMA een onderzoek plaatsgevonden door C.J.F. Kemperman, psychiater. Samengevat luidt het advies dat eiser klachten van psychiatrische aard (psychotische verschijnselen, angsten en depressiviteit) heeft, waarbij de diagnose niet met zekerheid te stellen is. Malingering is echter niet uit te sluiten, aldus het advies. Als therapie voert eiser eenmaal per 1, 2 of 3 weken gesprekken met een psychiater of psycholoog in het bijzijn van zijn echtgenote. Er vindt mantelzorg plaats en aan eiser is medicatie voorgeschreven. Er is geen behandelplan aangetroffen. Het BMA-advies gaat uit van het ontstaan van een medische noodsituatie bij het uitblijven van behandeling. Verder concludeert het BMA dat eiser in staat is te reizen. Daarbij zijn geen medische voorzieningen door derden noodzakelijk; wel is een medische voorziening noodzakelijk in de zin van het op tijd innemen van medicatie. Behandeling in Armenië is aanwezig: een psychiater is o.a. aanwezig in het NORK te Yerevan, de benodigde medicatie is eveneens aanwezig.
Op 18 april 2016 heeft het BMA een aanvullend advies uitgebracht, waarin geconcludeerd werd dat het BMA-advies van 14 maart 2016 gehandhaafd kan blijven.
8. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de voor hem noodzakelijke medische behandeling in Armenië niet aanwezig is. Onder verwijzing naar het Helsinki Citizens’Assembly report (HCA-rapport) uit 2014 “Human rights situation in neuropsychiatric medical institutions in 2013”, het “Shadow report, On the convention on the rights of persons with disabilities/ Helsinki” en “Country reports on Human Rights Practices for 2015/Armenia” van het US Department of State is eiser van mening dat de in Armenië beschikbare zorg niet adequaat is. Evenmin is de benodigde medicatie beschikbaar.
9.
De rechtbank stelt vast dat uit het door eiser overgelegde HCA-rapport blijkt dat onderzoek door middel van interviews, waarnemingen en inlichtingen is uitgevoerd in specifiek genoemde instellingen. In de brondocumenten die aan het BMA-advies ten grondslag liggen, zijn onder meer de instellingen NORK en het AVAN mental health center in Yerevan genoemd. Beide instellingen worden in het HCA report aangemerkt als instellingen die wat betreft intramurale behandelingen op het gebied van psychiatrische zorg onvoldoende niveau leveren. De rechtbank overweegt dat uit het BMA-advies volgt dat eisers behandeling in Nederland heeft bestaan uit gesprekken met een psychiater of psycholoog en dat eisers behandeling niet intramuraal heeft plaatsgevonden. Evenmin is gebleken dat in het verleden sprake is geweest van crisisinterventie ten behoeve van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer in zijn land van herkomst, anders dan in Nederland het geval was, (uitsluitend) aangewezen zou zijn op intramurale behandeling. Dat het HCA de psychiatrische zorg in voornoemde instellingen als inadequaat heeft aangeduid, is derhalve voor eiser niet relevant. Daarbij komt dat uit de brondocumenten blijkt dat intramurale psychiatrische zorg ook beschikbaar is in het psychological-mental rehab departement at “ARTMED” in Yerevan. Deze instelling maakt geen deel uit van de door het HCA onderzochte instellingen. Van deze instelling kan derhalve niet op voorhand worden gesteld dat de daar verstrekte intramurale psychiatrische zorg als onvoldoende moet worden aangemerkt.
10. De rechtbank overweegt dat uit het HCA-rapport weliswaar blijkt dat ook op de ‘outpatient psychiatric aid’ (p. 45-49), met andere woorden de extramurale zorg waar eiser op is aangewezen, kritiek wordt geuit op het niveau van de zorg. Het betreft het ontbreken van een individueel behandelplan voor patiënten, het gebrek aan huisbezoeken en het onregelmatig verstrekken van medicatie. De rechtbank overweegt dat eiser in Nederland voor zijn behandeling niet aangewezen was op huisbezoeken. Verder heeft eiser niet bestreden dat er gedurende zijn behandeling hier te lande geen individueel behandelplan voor hem was opgesteld. Ook deze kritiekpunten raken derhalve niet aan de voor eiser benodigde behandeling in zijn land van herkomst.
11. Verder wordt overwogen dat uit het BMA-advies blijkt dat eiser medicatie voorgeschreven heeft gekregen. Het gestelde onregelmatig verstrekken van medicatie zou derhalve wel de gezondheid van eiser kunnen schaden. Uit de brondocumenten die aan het BMA-advies ten grondslag liggen blijkt echter dat alle voorgeschreven medicijnen bij apotheken te Yerevan te verkrijgen zijn. Niet gebleken is dat behandeling van eiser op het punt van de voorgeschreven medicatie in zijn land van herkomst niet mogelijk zou zijn.
12. De slotsom is dat de door eiser aangehaalde rapportage geen afbreuk doet aan de BMA-adviezen van 14 maart 2016 en 18 april 2016. Verweerder heeft deze adviezen aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Verweerder heeft terecht bepaald dat medische behandeling van eiser in het land van herkomst mogelijk is en om die reden afgezien van toepassing van de hardheidsclausule.
13. Eiser heeft voorts in beroep betoogd dat uitzetting naar Armenië leidt tot schending van artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
14. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (onder meer de uitspraak van 27 mei 2008 in de zaak N. tegen het Verenigd Koninkrijk, nr. 26565/05, JV 2008/266) uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon, onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens een dwingende toestand van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, kan leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM. Van uitzonderlijke omstandigheden kan volgens deze jurisprudentie slechts sprake zijn, indien de desbetreffende vreemdeling lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium.
15. Op grond van de conclusie van het BMA is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van de hiervoor bedoelde uitzonderlijke omstandigheden. Bij uitzetting van eiser is daarom niet op medische gronden sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM.
16. Verweerder heeft eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ terecht afgewezen.
17. Het beroep is ongegrond.
18. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.