ECLI:NL:RBDHA:2016:14108

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
NL16.3092 en NL16.3091
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van economische motieven en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2016 uitspraak gedaan in een beroep en verzoek om voorlopige voorziening van eiser, een Marokkaanse nationaliteit, die een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 20 oktober 2016, met als doel in Nederland te komen werken en zijn familie te onderhouden. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de aanvraag echter afgewezen als kennelijk ongegrond, op basis van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris oordeelde dat de verklaringen van eiser geloofwaardig waren, maar dat de aanvraag uitsluitend op economische motieven was gebaseerd, en dat Marokko als veilig land van herkomst werd aangemerkt.

Eiser heeft betoogd dat de kwalificatie van Marokko als veilig land van herkomst onterecht was en dat het inreisverbod niet gehandhaafd kon blijven. De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 een asielaanvraag als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen indien de vreemdeling alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. Aangezien eiser enkel economische motieven had aangevoerd, was de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris terecht.

De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond was afgewezen en dat de staatssecretaris eiser op grond van artikel 62, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 een vertrektermijn kon onthouden. Tevens was het inreisverbod voor de duur van twee jaar terecht opgelegd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL16.3092 (beroep) en NL16.3091 (verzoek)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 18 november 2016 in de zaak tussen
[naam], eiser en verzoeker,
hierna te noemen: eiser,
gemachtigde: mr. S. Zwiers,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 oktober 2016 (het bestreden besluit) en tevens verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening teneinde overdracht hangende het beroep te voorkomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2016. Eiser heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.M. Walls, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Marokkaanse nationaliteit, heeft op
20 oktober 2016 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij in Nederland wil komen werken teneinde zijn familie te kunnen onderhouden.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht de verklaringen van eiser geloofwaardig. Eiser komt niet voor de gevraagde vergunning in aanmerking nu er uitsluitend economische motieven aan de aanvraag ten grondslag liggen. Daarnaast is Marokko aangemerkt als veilig land van herkomst.
3. Eiser heeft aangevoerd dat Marokko ten onrechte door verweerder is aangemerkt als veilig land van herkomst en dat het opgelegde inreisverbod niet in stand kan blijven.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw kan een asielaanvraag als kennelijk ongegrond worden afgewezen indien de vreemdeling bij de indiening van zijn aanvraag en toelichting van de feiten alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van de gevraagde asielvergunning. Nu niet in geschil is dat er uitsluitend economische motieven aan de asielaanvraag ten grondslag liggen, heeft verweerder de aanvraag terecht op grond van voormeld artikel afgewezen.
5. Nu de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond is afgewezen heeft verweerder eiser op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw een vertrektermijn kunnen onthouden en is gelet op artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw terecht een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. De gronden falen.
6. De vraag of verweerder de aanvraag eveneens kon afwijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, aanhef en onder b van de Vw, behoeft daarom geen bespreking.
7. Het beroep is ongegrond. Gelet daarop bestaat geen aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nummer NL16.3092:
 verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak met nummer NL16.3091:
 wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter en voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover die betrekking heeft op het beroep, binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.