ECLI:NL:RBDHA:2016:14106

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
16/19597
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een afgewezen verblijfsvergunning op basis van een schijnhuwelijk

In deze zaak hebben eiseressen, een moeder en dochter met de Surinaamse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) zijn afgewezen. De aanvragen zijn gedaan door referent, die stelt dat hij met eiseres 1 is getrouwd in Suriname. De staatssecretaris concludeert echter dat het huwelijk is aangegaan met als enig oogmerk om eiseres 1 verblijfsrecht in Nederland te verschaffen, en kwalificeert het als een schijnhuwelijk. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 november 2016, waarbij referent en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van eiseressen.

De rechtbank overweegt dat het besluit van 14 juli 2015, waarin de relatie tussen eiseres 1 en referent als schijnrelatie is aangemerkt, in rechte vaststaat. De beroepsgronden van eiseressen, die onder andere betrekking hebben op het ontbreken van rechtsbijstand en de motivering van het besluit, worden verworpen. De rechtbank stelt vast dat de beoordeling van de staatssecretaris, die zich baseert op de intentie achter het huwelijk, correct is. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat het oogmerk bij het aangaan van een huwelijk bepalend is voor de kwalificatie als schijnhuwelijk.

De rechtbank concludeert dat de verklaringen van eiseres 1 en referent tegenstrijdigheden vertonen, wat de conclusie van de staatssecretaris ondersteunt. De rechtbank oordeelt dat het huwelijk van eiseres 1 met referent terecht als schijnhuwelijk is aangemerkt en dat de aanvragen van beide eiseressen terecht zijn afgewezen. De beroepen worden ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 november 2016.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/19597 en AWB 16/19598
V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 24 november 2016 in de zaken tussen

[naam 1], eiseres 1, en

[naam 2], eiseres 2,
gezamenlijk te noemen: eiseressen,
gemachtigde: mr. R.C. van den Berg,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M.E. Jasper.

Procesverloop

Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen de twee afzonderlijke besluiten van verweerder van 3 augustus 2016 (de bestreden besluiten).
De behandeling van de beroepen ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2016. [naam 3] (hierna: referent) is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, tevens de gemachtigde van eiseressen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseressen, moeder en dochter, hebben de Surinaamse nationaliteit en zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] en [geboortedatum 2].
2. Op 5 januari 2015 heeft referent voor eiseres 1 een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aangevraagd. Bij besluit van 14 juli 2015 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat niet is aangetoond dat tussen eiseres 1 en referent sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Verweerder concludeert dat de aanvraag is gedaan met als enig oogmerk om eiseres 1 in Nederland verblijfsrecht te verschaffen. Dit besluit staat in rechte vast.
3. Op 10 maart 2016 heeft referent voor eiseres 1 en voor eiseres 2 een mvv aangevraagd. Referent heeft daarbij aangevoerd dat hij op [datum] in Suriname met eiseres 1 is getrouwd. Bij twee afzonderlijke besluiten van 28 april 2016 zijn deze aanvragen afgewezen. Ten aanzien van eiseres 1 heeft verweerder geconcludeerd dat het huwelijk is aangegaan met als enig oogmerk haar verblijfsrecht hier te lande te verschaffen. Ten aanzien van eiseres 2 is geconcludeerd dat haar verblijf een afhankelijk karakter heeft van dat van eiseres 2 en dat de verblijfsaanvraag van eiseres 2 is afgewezen. Bij de bestreden besluiten zijn de afwijzingen gehandhaafd.
4. Op wat eiser tegen de bestreden besluiten in beroep hebben aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. In geschil is of verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat het op [datum] tussen eiseres 1 en referent gesloten huwelijk is aangegaan met als enig oogmerk eiseres 1 verblijfsrecht hier te lande te verschaffen en dat dit huwelijk daarom als schijnhuwelijk moet worden gekwalificeerd.
6. De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat het besluit van 14 juli 2015 waarbij de relatie tussen deze beide personen is aangemerkt als schijnrelatie omdat de aanvraag is ingediend met als enig oogmerk eiseres 1 in Nederland verblijfsrecht te verschaffen, in rechte vast staat. De beroepsgronden die gericht zijn tegen de wijze waarop dat besluit tot stand is gekomen – onder meer: het ontbreken van rechtsbijstand en het nalaten van verweerder om daarmee rekening te houden – kunnen reeds daarom geen doel treffen. Datzelfde geldt voor de gronden die betrekking hebben op de motivering van dat besluit – onder meer: de beoordeling door verweerder van de door eiseres 1 en referent afzonderlijk van elkaar afgelegde verklaringen.
7. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), onder meer de uitspraak van 7 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8031, met name rechtsoverweging 2.3.1., volgt dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een schijnhuwelijk het oogmerk bij het aangaan van dat huwelijk bepalend is en dat aan latere ontwikkelingen geen betekenis toekomt. Weliswaar heeft deze rechtspraak van de Afdeling betrekking op het inschrijven van buiten Nederland gesloten huwelijken in de basisregistratie van gemeenten, de norm voor de bepaling of sprake is van een schijnhuwelijk (of een schijnrelatie) is dezelfde.
8. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit, dat ontwikkelingen na de gestelde totstandkoming van de relatie tussen eiseres 1 en referent, die is aangemerkt als een schijnrelatie, geen betekenis toekomt. Aan het tussen hen gesloten huwelijk van [datum] kan derhalve geen betekenis worden gehecht. Met andere woorden: de relatie blijft een schijnrelatie en het huwelijk is daarom een schijnhuwelijk. De rechtbank kan daarom het standpunt van eiseressen niet volgen dat betrokkenen door te trouwen alsnog hun duurzame en exclusieve relatie hebben aangetoond.
9. De rechtbank wordt gesterkt in haar oordeel door de omstandigheid dat eiseres 1 geen bevredigend antwoord heeft gegeven op de vele door verweerder genoemde (onderlinge) tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiseres 1 en van referent. Zo is onverklaard gebleven hoe het kan dat bij de aanvraag die heeft geleid tot het besluit van 14 juli 2015 een andere datum is opgegeven voor het begin van de relatie (20 oktober 2014) dan bij de aanvragen die tot de bestreden besluiten hebben geleid (juli 2015).
10. De slotsom is dat verweerder het huwelijk van eiseres 1 met referent met juistheid heeft aangemerkt als schijnhuwelijk. De aanvraag is terecht afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 omdat niet wordt voldaan aan de beperking, verband houdend met het verblijfsdoel.
11. Het beroep van eiseres 1 is ongegrond. Gelet op het afhankelijke karakter van de aanvraag van eiseres 2, is ook haar beroep ongegrond.
12. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.