ECLI:NL:RBDHA:2016:14083

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2016
Publicatiedatum
21 november 2016
Zaaknummer
09/827283-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en wapenbezit in Den Haag met terbeschikkingstelling

Op 21 november 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte heeft op 15 mei 2016 in 's-Gravenhage geprobeerd het slachtoffer, terwijl deze een auto bestuurde, met een mes te doden. Het steekincident vond plaats in een taxi, waar het slachtoffer bloedend uit is gestapt, wat ook getuigen heeft geschokt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren met een mes in de richting van het hoofd en lichaam van het slachtoffer heeft gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De verdachte had ook een semi-automatisch pistool en munitie in zijn bezit, wat als een ernstige overtreding van de Wet wapens en munitie wordt beschouwd.

De rechtbank heeft de verdachte niet strafbaar verklaard, omdat hij ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was. Dit werd ondersteund door forensisch psychologische rapporten die een psychose en persoonlijkheidsstoornissen bij de verdachte vaststelden. De rechtbank heeft besloten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schade op € 5.000,- heeft vastgesteld, naast materiële schade. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen wapens onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827283-16
Datum uitspraak: 21 november 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte 1] ,
geboren op [geboortedag] 1956 te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
BRP-adres: [adres] ,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 12 augustus 2016 en 7 november 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.A.M. Eijgenraam en van hetgeen door de raadsvrouw mr. P.R.L.V.M. Kruik, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 mei 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk meermalen, althans éénmaal, heeft gestoken en/of heeft geslagen met in zijn hand een (uitgeklapt) mes en/of een (uitgeklapte) multitool en/of een nagelknipper, althans met een of meer scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in en/of tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het bovenlichaam en/of de/een arm(en) van die [slachtoffer] althans in/tegen het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] een auto aan het besturen was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen, althans eenmaal heeft gestoken en/of heeft geslagen met in zijn hand een (uitgeklapt) zakmes en/of een (uitgeklapte) multitool en/of een nagelknipper, althans met een of meer scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in en/of tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het bovenlichaam en/of de/een arm(en) van die [slachtoffer] , althans tegen en/of in het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] een auto aan het besturen was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
ter berechting gevoegd 09/763009-16
hij op of omstreeks 13 mei 2016 te 's-Gravenhage een of meer wapens van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool (I.M. Metal, HS (Hvratiski Samokres) model 95 9 mm Luger), en/of munitie van categorie III, te weten 32, althans een (hoeveelheid) volmantelpatro(o)n(en) 9 x 19 mm, voorhanden heeft gehad.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdenking komt er, kort samengevat, op neer dat verdachte op 15 mei 2016 heeft gepoogd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) dood te steken (feit 1 primair), dan wel zwaar te mishandelen (feit 1 subsidiair) alsmede dat de verdachte twee dagen eerder, op 13 mei 2016, een semiautomatisch vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het toegepaste geweld niet zodanig is geweest dat dit als een poging doodslag gekwalificeerd kan worden. Zij heeft daarom voor het onder feit 1 primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten 1 primair en 2, welke door de verdachte zijn bekend. Nu verdachte ter terechtzitting niet anders heeft verklaard en de raadsvrouw ten aanzien van het feitelijk handelen van verdachte ten aanzien van feit 1 geen (integrale) vrijspraak heeft bepleit en ten aanzien van feit 2 in het geheel geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de hieronder opgenomen bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1: [1]
- verklaring van [verdachte 1] ter terechtzitting van 7 november 2016;
- het proces-verbaal van verhoor van [verdachte 1] van 14 december 2014, p.168-175;
- het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] van 15 mei 2016, p.75-78;
- een geschrift, te weten het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende: “Onderzoek naar de aard, mogelijke oorzaken en gevaarzetting van letsels bij de heer [slachtoffer] ”, van 17 augustus 2016, opgemaakt en ondertekend door D. Botter, forensisch arts KNMG (ongenummerd);
- een geschrift, te weten het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende: “Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident in ’s-Gravenhage op 15 mei 2016 (ongenummerd).
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2: [2]
- verklaring van [verdachte 1] ter terechtzitting van 7 november 2016;
- het proces-verbaal van aanhouding van [verdachte 1] van 13 mei 2016, p. 4-7;
- het proces-verbaal van verhoor van [verdachte 1] van 13 mei 2016, p. 32-37;
- het proces-verbaal van het team Forensische Opsporing, Wapens, Munitie en Explosieven van 13 mei 2016, p. 25-28.
Kwalificatie van het feitelijk handelen
Vast staat dat verdachte [slachtoffer] meerdere malen heeft gestoken met een mes. Verdachte heeft verklaard dat hij niet de intentie heeft gehad om [slachtoffer] te doden. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] of dat verdachtes handelen gekwalificeerd dient te worden als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Juridisch kader voorwaardelijke opzet poging doodslag
Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van zijn handelen zou kunnen komen te overlijden. Of sprake is van de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg dat het (behoudens contra-indicaties) niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachtes handelen en gevaarzetting
Verdachte heeft ter terechtzitting van 7 november 2016 verklaard dat hij meerdere malen met een mes in de richting van het hoofd en het lichaam van [slachtoffer] heeft gestoken terwijl hij naast [slachtoffer] zat. Uit het rapport van het NFI naar de aard, mogelijke oorzaken en gevaarzetting van letsels bij de heer [slachtoffer] van 17 augustus 2016 [3] blijkt dat [slachtoffer] viermaal in het hoofd, eenmaal in de rug en eenmaal in de arm is gestoken. De wonden betroffen oppervlakkige huidwonden. De forensisch arts beschrijft ten aanzien van de gevaarzetting van het nabij het rechteroog geconstateerde letsel, dat het bot van de oogkas ter plaatse zeer dun is en dat perforatie van het bot weinig krachtinspanning vereist. Het letsel dat kan ontstaan door perforatie naar de schedelholte via de oogkas met mogelijk perforatie of klieving van hersenweefsel in de voorste schedelgroeve kan acuut of op termijn fataal zijn, aldus de forensisch arts. Ten aanzien van de gevaarzetting van het letsel aan de rug beschrijft de forensisch arts dat dit letsel ter hoogte was van de rechter long. Volgens de forensisch arts kan perforatie van de borstholte een klaplong en/of inwendige bloeding veroorzaken hetgeen ernstige ademnood, verstikking en inwendige verbloeding tot gevolg kan hebben.
Bij verdachte zijn verschillende voorwerpen aangetroffen die zijn onderzocht op DNA. Alleen op een bij verdachte aangetroffen mes is DNA van het slachtoffer aangetroffen. Dit mes is uitgeklapt ruim 14 centimeter lang en heeft een lemmet van ruim zes centimeter. [4]
Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat voor hen een taxi plotseling stopte, een chauffeur uit de auto stapte die zijn hoofd ter hoogte van zijn rechteroog vast hield. De chauffeur stapte vervolgens weer in de auto, zonder de verdachte. Toen de chauffeur opnieuw stopte en uit de taxi stapte, stopten getuige [getuige 1] en [getuige 2] ook en zagen zij dat de chauffeur bloed aan zijn hoofd had. [5] [6]
Conclusie
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte met een mes – met een lemmet van ruim zes centimeter – heeft gestoken in het hoofd en lichaam van [slachtoffer] en hem dicht bij het rechteroog en in de rug ter hoogte van de long heeft geraakt. Dit zijn twee uiterst kwetsbare plaatsen van het lichaam. Gelet op de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] door verdachte werd gestoken, terwijl hij een auto bestuurde. Hierdoor was de kans op onverhoedse bewegingen van [slachtoffer] en verdachte groot. Door op zodanige wijze onder deze omstandigheden op [slachtoffer] in te steken met een mes, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de als aanmerkelijk te beschouwen kans aanvaard dat [slachtoffer] dodelijk letsel zou oplopen. De rechtbank concludeert dan ook dat het handelen van verdachte is te kwalificeren als een poging doodslag.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op of omstreeks 15 mei 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven opzettelijk
meermalen heeft gestoken met in zijn hand een uitgeklapt mes in het hoofd en het gezicht en het bovenlichaam en een arm van die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] een auto aan het besturen was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
ter berechting gevoegd 09/763009-16
hij op 13 mei 2016 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, te weten een semiautomatisch pistool (I.M. Metal, HS (Hvratiski Samokres) model 95 9 mm Luger), en
/ofmunitie van categorie III, te weten 32 volmantelpatronen 9 x 19 mm, voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was en op grond daarvan dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. Zij stelt zich eveneens op het standpunt dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende Pro Justitia rapporten betreffende verdachte:
  • een Pro Justitia rapportage van 27 juli 2016 van O.C. van der Bent, psycholoog;
  • een Pro Justitia rapportage van 23 juli 2016 van T.V. van Lent, psychiater;
Rapport forensisch psychologisch onderzoek:
In de psychologische rapportage diagnosticeert de rapporteur bij verdachte een psychose niet anderszins omschreven. In het verleden is er een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven (antisociaal/narcistisch) gediagnosticeerd. Deze psychose was ook aanwezig ten tijde van het plegen van het onder 1 ten laste gelegde feit en heeft de gedragingen beïnvloed. Hij was op dat moment niet in staat om het wederrechtelijke van zijn handelen in te zien en was niet in staat zijn handelen in vrije wil te bepalen. De rapporteur adviseert verdachte te beschouwen als zijnde ontoerekeningsvatbaar. De rapporteur heeft zich onthouden van het beantwoorden van de vraag of dit ook geldt voor feit 2.
Rapport forensisch psychiatrisch onderzoek
In het psychiatrisch rapport diagnosticeert de rapporteur bij verdachte een psychose niet anderszins omschreven dan wel een psychose en verwardheid door een somatische aandoening. De rapporteur constateert ook dat er sprake is (geweest) van een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis. Deze psychose was ook aanwezig ten tijde van het plegen van het onder 1 ten laste gelegde feit. Uit de beschikbare en uitvoerige collaterale informatie van zowel de dagen voorafgaand aan het onder 1 ten laste gelegde als van daarna is zonder meer duidelijk dat er sprake was van een klinisch beeld dat werd overheerst door realiteitsverlies en ernstige oordeels- en kritiekstoornissen. Vanwege vorenstaande wordt geadviseerd verdachte het ten laste gelegde onder 1 niet toe te rekenen. Ook deze rapporteur onthoudt zich van een oordeel over de toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van het vuurwapenbezit.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn voormelde rapportages op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en worden de conclusies van het psychiatrisch en psychologisch onderzoek met betrekking tot de toerekenbaarheid van het tenlastegelegde gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank volgt in zoverre de conclusies van de gedragsdeskundigen en neemt deze dan ook over.
De rechtbank is van oordeel dat deze conclusie ook geldt ten aanzien van het bezit van een vuurwapen en munitie op 13 mei 2016 zoals dat aan verdachte onder 2 ten laste is gelegd. De psychiater concludeert dat er al enige dagen voorafgaand aan 15 mei 2016 sprake was van een klinisch beeld van realiteitsverlies en ernstige oordeels- en kritiekstoornissen. Dit wordt ondersteund door de melding van 13 mei 2016, waarin wordt gemeld dat een man (naar later bleek: verdachte) in een psychose verkeerde en met spullen gooide. Dat verdachte door de crisisopvang voor verwarde personen en de politie op 15 mei 2016 naar huis is gestuurd doet daar – anders dan door de raadsvrouw aangevoerd – niet aan af, omdat geconstateerd is dat verdachte in de dagen daarvoor in ieder geval in een psychose verkeerde.
Dit betekent dat de verdachte voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde niet strafbaar is en dat hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De op te leggen maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het opleggen van een terbeschikkingstelling (Tbs) met verpleging van overheidswege de enige maatregel is die toereikend is om het risico op geweldsrecidive te verkleinen en om aan verdachte de benodigde zorg te kunnen bieden. De officier van justitie vordert dan ook dat aan verdachte een Tbs met dwangverpleging wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat aan verdachte geen Tbs-maatregel dient te worden opgelegd. Verdachte wil meewerken aan behandeling en kan geplaatst worden in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. Zodra verdachte na dat jaar vrij komt, kan hij weer bij zijn vriendin terecht. Als verdachte binnen een jaar opknapt, dan is het opleggen van Tbs met dwangverpleging een stap te ver.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, een van de ernstigere feiten die het Wetboek van Strafrecht kent. Verdachte heeft het slachtoffer doodsangst bezorgd waar, getuige de diagnose en het behandelplan van psychiater Ravelli van het GGZ, het slachtoffer nog steeds onder lijdt. De rechtbank neemt in aanmerking dat het steekincident zich in een taxi op de openbare weg heeft afgespeeld, waarna het slachtoffer bloedend de taxi heeft verlaten en nietsvermoedende passanten ook daadwerkelijk met het bloedende slachtoffer zijn geconfronteerd. Een dergelijk feit schokt de rechtsorde en veroorzaakt en versterkt gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en veroorzaakt een gevoel van onveiligheid in de samenleving.
De documentatie van verdachte
Verdachte is eerder met politie en justitie in aanraking geweest voor soortgelijke feiten als die thans bewezen zijn verklaard.
Persoon van de verdachte
Bij de beoordeling van de op te leggen maatregel aan de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de eerder genoemde rapporten van Van der Bent, psycholoog en Van Lent, psychiater, en op het rapport van 16 september 2016 van professor C. Jonker, gedragsneuroloog.
De psycholoog schat de kans op recidive als hoog in en de psychiater als zeer hoog
met een hoog risico op letsel voor derden. Zowel de psycholoog als de psychiater hebben geadviseerd om neurologisch onderzoek uit te laten voeren teneinde een somatische dan wel neurologische oorzaak van de psychische stoornis uit te sluiten. In dat kader heeft professor Jonker neurologisch onderzoek (waaronder een CT scan) uitgevoerd en heeft geconcludeerd dat er bij dit onderzoek onvoldoende aanwijzingen zijn voor hersenorganisch lijden. Recente voorgeschiedenis, het gedrag tijdens de verhoren en de cognitieve testprestaties pleiten tegen een degeneratief proces (zoals de ziekte van Alzheimer) of fronto-temporale dementie. Er zijn, aldus professor Jonker, geen hersenorganische afwijkingen geconstateerd die het gedrag van verdachte zouden kunnen verklaren. Professor Jonker heeft aanbevolen om – als verdachte in een betere conditie verkeert – een MRI scan te laten uitvoeren om meer inzicht te krijgen in de aard en betekenis van eventuele cognitieve beperkingen.
Psycholoog Van der Bent is ter terechtzitting, op verzoek van de officier van justitie, als getuige-deskundige gehoord en zijn verklaring komt er kort gezegd op neer dat professor Jonker een somatische dan wel neurologische oorzaak van het handelen van verdachte niet volledig heeft uitgesloten. Psycholoog Van der Bent heeft verklaard dat hij pas nadere uitspraken over de verdachte kan doen als hij informatie van het PPC heeft ontvangen en als hij verdachte uitgebreid heeft gesproken.
De rechtbank overweegt dat professor Jonker op basis van het door hem uitgevoerde onderzoek in staat is geweest om conclusies te trekken over de mogelijke somatische en neurologische oorzaken van de psychische stoornis van verdachte. De conclusie is dat er geen somatische en neurologische omstandigheden zijn die het gedrag van verdachte kunnen verklaren. De rechtbank acht zich met de bovengenoemde rapportages voldoende voorgelicht. Dat professor Jonker daarnaast een
aanbevelingheeft gedaan ten aanzien van een MRI scan doet aan het voorgaande niets af. De rechtbank kan zich met de inhoud en de conclusies verenigen en neemt deze over.
Conclusie
Gelet op de bij verdachte vastgestelde ernstige stoornis, zijn gebrek aan ziektebesef en -inzicht en zijn verwardheid zoals de rechtbank ook ter zitting heeft kunnen waarnemen alsmede het gevaar voor recidive, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van Tbs met dwangverpleging geboden is, omdat dit de enige maatregel is die de beveiliging van de maatschappij voldoende waarborgt.
Aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van Tbs is voldaan nu:
-de door de verdachte begane feiten misdrijven betreffen, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld;
-bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond; en
-de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van deze maatregel eist.
De rechtbank stelt op basis van hetgeen hiervoor met betrekking tot feit 1 primair is overwogen vast dat de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon (artikel 359, zevende lid, Wetboek van Strafvordering). Er is daarom sprake van een terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 38e Sr. Dit betekent dat de totale duur van de op te leggen maatregel om die reden een periode van vier jaar te boven kan gaan.

7.Vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 8.406,54, vermeerderd met de wettelijke rente. De schadevergoeding bestaat uit € 906,54 aan materiële schadevergoeding en € 7.500,00 aan immateriële schadevergoeding. De materiële schadevergoeding bestaat uit de volgende posten:
  • kosten eigen risico (€ 385,-);
  • medicijn Oxazepam (€ 21,54);
  • kleding (€ 500,-)
Daarnaast wordt € 1.089,- aan proceskosten gevorderd.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van € 898,29 aan materiele schadevergoeding, bestaande uit € 376,75 aan kosten eigen risico, € 21,54 aan Oxazepam en € 500,- aan kleding. Daarnaast heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van € 4.000,- aan immateriële schadevergoeding. Het totaal van de toe te wijzen schadevergoeding komt neer op € 4.898,29, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd om de gevorderde proceskosten ter hoogte van € 1.089,- toe te wijzen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte niet wist wat hij deed. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld om maximaal € 2.900,- toe te wijzen. De post ‘eigen risico’ dient te worden verlaagd overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie. Voorts moet de post kleding verlaagd worden tot € 200,-. De gevorderde proceskosten dienen te worden afgewezen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte noch de omstandigheid dat aan verdachte geen straf wordt opgelegd, toewijzing van een schadevergoeding en schadevergoedingsmaatregel in de weg staat. In dit verband wijst de rechtbank op het arrest van de Hoge Raad van 3 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3203).
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding ten aanzien van de post medicijn Oxazepam (€ 21,54), is onderbouwd met facturen. Het bedrag als vergoeding voor de kledingschade (€ 500,-) acht de rechtbank redelijk. Deze bedragen zullen daarom in zoverre worden toegewezen.
Ten aanzien van de overige posten overweegt de rechtbank het volgende.
Eigen risico
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 385,- gevorderd ten aanzien van het eigen risico aan medische kosten. Uit de specificatie van het eigen risico over 2016 zoals dat door de raadsman van de benadeelde partij is overgelegd volgt dat er voorafgaand aan het ten laste gelegde feit, op 8 februari 2016, bij elkaar € 8,25 ten laste is gebracht van het eigen risico. Aangezien deze kosten geen verband houden met het onder 1 primair ten laste gelegde zal de benadeelde partij voor dat gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank zal de overige kosten ter hoogte van € 376,75 toewijzen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feiten lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 5.000,-. De benadeelde partij zal voor het meerdere niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.898,29 en voor het overige niet ontvankelijk verklaren zoals hiervoor beschreven. De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 15 mei 2016 is ontstaan.
Kosten rechtsbijstand
De door de benadeelde partij gevorderde gemaakte kosten voor rechtsbijstand zijn te rekenen tot de proceskosten, waaromtrent de rechter ingevolge het bepaalde in artikel 592a Wetboek van Strafvordering (Sv) in de daar bedoelde gevallen een afzonderlijke beslissing dient te geven. Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal deze kosten aan de hand van het liquidatietarief, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op € 768,-- (2 punten à € 384,00).
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dat feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 5.898,29, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om het vuurwapen en de munitie te onttrekken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de inbeslaggenomen goederen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten het vuurwapen en de munitie (nummer 2 en 3) dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder feit 2 bewezen verklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen is begaan en het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met de wet.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
  • 24c, 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging
Gelast dat de veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
benadeelde partij
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 5.898,29, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2016;
bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 768,--;
verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 5.898,29,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2016 ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 64 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.898,29,- vermeerderd met de wettelijke rente ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat;
de inbeslaggenomen voorwerpen
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 2 en 3 genummerde voorwerpen, te weten:
2) 1.00 STK Pistool
HS 95
3) 32.00 STK Munitie
GFL volmantel
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.E. Voskens, voorzitter,
mr. G.P. Verbeek, rechter,
mr. N.I.S. Wallet rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 november 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna ten aanzien van feit 1 wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016136000, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, basisteam Loosduinen, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 tot en met p. 254).
2.Wanneer hierna ten aanzien van feit 2 wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016133901, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, basisteam De Heemstraat, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 tot en met p. 37).
3.een geschrift, te weten het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende: “Onderzoek naar de aard, mogelijke oorzaken en gevaarzetting van letsels bij de heer [slachtoffer] ”, van 17 augustus 2016, opgemaakt en ondertekend door D. Botter, forensisch arts KNMG (ongenummerd).
4.een geschrift, te weten het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende: “Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident in ’s-Gravenhage op 15 mei 2016 (ongenummerd).
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 15 mei 2016, p. 84.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 15 mei 2016, p. 87.