3.4De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten 1 primair en 2, welke door de verdachte zijn bekend. Nu verdachte ter terechtzitting niet anders heeft verklaard en de raadsvrouw ten aanzien van het feitelijk handelen van verdachte ten aanzien van feit 1 geen (integrale) vrijspraak heeft bepleit en ten aanzien van feit 2 in het geheel geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de hieronder opgenomen bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1:
- verklaring van [verdachte 1] ter terechtzitting van 7 november 2016;
- het proces-verbaal van verhoor van [verdachte 1] van 14 december 2014, p.168-175;
- het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] van 15 mei 2016, p.75-78;
- een geschrift, te weten het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende: “Onderzoek naar de aard, mogelijke oorzaken en gevaarzetting van letsels bij de heer [slachtoffer] ”, van 17 augustus 2016, opgemaakt en ondertekend door D. Botter, forensisch arts KNMG (ongenummerd);
- een geschrift, te weten het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende: “Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident in ’s-Gravenhage op 15 mei 2016 (ongenummerd).
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2:
- verklaring van [verdachte 1] ter terechtzitting van 7 november 2016;
- het proces-verbaal van aanhouding van [verdachte 1] van 13 mei 2016, p. 4-7;
- het proces-verbaal van verhoor van [verdachte 1] van 13 mei 2016, p. 32-37;
- het proces-verbaal van het team Forensische Opsporing, Wapens, Munitie en Explosieven van 13 mei 2016, p. 25-28.
Kwalificatie van het feitelijk handelen
Vast staat dat verdachte [slachtoffer] meerdere malen heeft gestoken met een mes. Verdachte heeft verklaard dat hij niet de intentie heeft gehad om [slachtoffer] te doden. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] of dat verdachtes handelen gekwalificeerd dient te worden als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Juridisch kader voorwaardelijke opzet poging doodslag
Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van zijn handelen zou kunnen komen te overlijden. Of sprake is van de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg dat het (behoudens contra-indicaties) niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachtes handelen en gevaarzetting
Verdachte heeft ter terechtzitting van 7 november 2016 verklaard dat hij meerdere malen met een mes in de richting van het hoofd en het lichaam van [slachtoffer] heeft gestoken terwijl hij naast [slachtoffer] zat. Uit het rapport van het NFI naar de aard, mogelijke oorzaken en gevaarzetting van letsels bij de heer [slachtoffer] van 17 augustus 2016blijkt dat [slachtoffer] viermaal in het hoofd, eenmaal in de rug en eenmaal in de arm is gestoken. De wonden betroffen oppervlakkige huidwonden. De forensisch arts beschrijft ten aanzien van de gevaarzetting van het nabij het rechteroog geconstateerde letsel, dat het bot van de oogkas ter plaatse zeer dun is en dat perforatie van het bot weinig krachtinspanning vereist. Het letsel dat kan ontstaan door perforatie naar de schedelholte via de oogkas met mogelijk perforatie of klieving van hersenweefsel in de voorste schedelgroeve kan acuut of op termijn fataal zijn, aldus de forensisch arts. Ten aanzien van de gevaarzetting van het letsel aan de rug beschrijft de forensisch arts dat dit letsel ter hoogte was van de rechter long. Volgens de forensisch arts kan perforatie van de borstholte een klaplong en/of inwendige bloeding veroorzaken hetgeen ernstige ademnood, verstikking en inwendige verbloeding tot gevolg kan hebben.
Bij verdachte zijn verschillende voorwerpen aangetroffen die zijn onderzocht op DNA. Alleen op een bij verdachte aangetroffen mes is DNA van het slachtoffer aangetroffen. Dit mes is uitgeklapt ruim 14 centimeter lang en heeft een lemmet van ruim zes centimeter.
Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat voor hen een taxi plotseling stopte, een chauffeur uit de auto stapte die zijn hoofd ter hoogte van zijn rechteroog vast hield. De chauffeur stapte vervolgens weer in de auto, zonder de verdachte. Toen de chauffeur opnieuw stopte en uit de taxi stapte, stopten getuige [getuige 1] en [getuige 2] ook en zagen zij dat de chauffeur bloed aan zijn hoofd had.
Conclusie
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte met een mes – met een lemmet van ruim zes centimeter – heeft gestoken in het hoofd en lichaam van [slachtoffer] en hem dicht bij het rechteroog en in de rug ter hoogte van de long heeft geraakt. Dit zijn twee uiterst kwetsbare plaatsen van het lichaam. Gelet op de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] door verdachte werd gestoken, terwijl hij een auto bestuurde. Hierdoor was de kans op onverhoedse bewegingen van [slachtoffer] en verdachte groot. Door op zodanige wijze onder deze omstandigheden op [slachtoffer] in te steken met een mes, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de als aanmerkelijk te beschouwen kans aanvaard dat [slachtoffer] dodelijk letsel zou oplopen. De rechtbank concludeert dan ook dat het handelen van verdachte is te kwalificeren als een poging doodslag.