ECLI:NL:RBDHA:2016:14025

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
C/09/490675 / FA RK 15-4618 eindB
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking in echtscheidingsprocedure met betrekking tot verdeling van huwelijksgemeenschap en partneralimentatie

In deze eindbeschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 november 2016, wordt de echtscheiding tussen de partijen, een vrouw en een man, behandeld. De rechtbank heeft eerder op 9 september 2016 de echtscheiding uitgesproken en de afspraken over de minderjarige kinderen vastgelegd. De huidige beschikking betreft de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de verzoeken van de vrouw om partneralimentatie en het voortgezet gebruik van de echtelijke woning.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen huwelijkse voorwaarden zijn en dat er sprake is van een algehele gemeenschap van goederen. De peildatum voor de verdeling is vastgesteld op 1 april 2015. De rechtbank heeft de waarde van de huwelijksgemeenschap vastgesteld en de verdeling van diverse activa, waaronder bankrekeningen, een woning, en inboedelgoederen, geregeld. De man is de woning toegewezen, met de verplichting om de vrouw haar deel van de overwaarde uit te keren.

Wat betreft de partneralimentatie heeft de rechtbank de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 3.775 netto per maand, maar heeft geoordeeld dat de vrouw in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, waardoor het verzoek om alimentatie is afgewezen. De rechtbank heeft ook het verzoek van de vrouw om het voortgezet gebruik van de echtelijke woning tot 1 februari 2017 toegewezen, zodat zij en de kinderen tijd hebben om vervangende woonruimte te vinden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 15-4618 (scheiding) / FA RK 16-2613 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/490675 (scheiding) / C/09/508640 (verdeling)
Datum beschikking: 14 november 2016

Scheiding

Beschikking op het op 16 juni 2015 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.Y.M. Renken te Leiden, voorheen: mr. I.C. de Jong te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. B. Kochheim-Bossink te Aerdenhout, voorheen: mr. M.A. Baeten te Amsterdam.

Procedure

Bij beschikking van 9 september 2016 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en zijn de door partijen met betrekking tot hun minderjarige kinderen gemaakte afspraken als neergelegd in het ouderschapsplan opgenomen. De behandeling van de zaak is voor het overige aangehouden.
De rechtbank heeft hierna de volgende stukken ontvangen:
- een brief d.d. 15 september 2016, met bijlagen, van de zijde van de man;
- een brief d.d. 15 september 2016, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- een brief d.d. 16 september 2016, met bijlage, van de zijde van de man.
Op 27 september 2016 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun advocaten. Beide partijen hebben pleitnotities overgelegd.
De man heeft ter zitting zijn verzoeken ter zake van een met betrekking tot de echtelijke woning door de vrouw te betalen gebruiksvergoeding ingetrokken.
De vrouw heeft ter zitting haar verzoek ter zake van een boedelbeschrijving ingetrokken.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Verdeling
Nu gesteld noch gebleken is dat partijen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet gelet op het bepaalde in artikel 1:93 van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden aangenomen dat tussen partijen algehele gemeenschap van goederen bestaat. De gemeenschap dient op grond van artikel 1:100 BW bij helfte te worden verdeeld.
Peildatum
Partijen zijn het erover eens dat als peildatum voor de omvang en waardering van de huwelijksgoederengemeenschap 1 april 2015 dient te gelden. De rechtbank gaat derhalve uit van die datum.
Omvang en waarde van de huwelijksgemeenschap
Partijen zijn het er over eens dat de (spaar)rekeningen van hun kinderen, zoals vermeld in productie 29a van de zijde van de man, buiten de verdeling dienen te worden gehouden. De rechtbank zal hierover derhalve niet nader beslissen.
Partijen zijn het er voorts over eens dat de volgende boedelbestanddelen dienen te worden verdeeld:
De echtelijke woning, gelegen te [adres] , en de daarop rustende hypothecaire geldlening bij Svenska Handelsbanken met lijfrentepolis Aegon Fundplan [nummer] en een en/of beleggersrekening bij ASR [nummer]
Een auto, merk Volkswagen Golf, kenteken: [nummer]
Een auto, merk Volvo XS60, kenteken: [nummer]
Inboedelgoederen
Diverse bankrekeningen met bijbehorende saldi:
op naam van de man:
1. Rabo betaalrekening [nummer]
2. Rabo beleggingsrekening [nummer]
3. Rabo tegenrekening [nummer] (behorend bij sub 2)
4. Rabo Internetsparen [nummer]
5. ING betaalrekening [nummer]
6. Aegon Sparen [nummer]
op naam van de vrouw:
1. Rabo betaalrekening [nummer]
2. Rabo spaarrekening [nummer]
3. Rabo Toekomstsparen [nummer]
en/of rekening:
RABO betaalrekening [nummer]
Levensloop Blue Sky Eagle Fund
Daarnaast is tussen partijen in geschil of de diverse schenkingen die [naam 1] aan de man heeft gedaan binnen de gemeenschap van goederen vallen en dus voor verdeling in aanmerking komen. Op 30 oktober 2013 heeft [naam 1] een notariële schenkingsakte op laten maken (zonder uitsluitingsclausule) waarin (verkort weergegeven) het volgende is bepaald: aan de man wordt kwijting verleend van de koopprijs van € 247.000,00, die hij aan [naam 1] verschuldigd is geworden ter zake de koop van [naam 1] van haar recreatiewoning in [plaats] . Bij dezelfde schenkingsakte heeft [naam 1] aan de man (het saldo op) de bankrekeningen bij de ING met de nummers [nummer] en [nummer] geschonken. Verder is opgenomen dat op deze rekeningen eventueel gestort zal worden de verkoopopbrengst van de auto van [naam 1] , merk Ferrari 360, waarna het totale banksaldo ongeveer € 160.000,00 zal zijn.
Op 12 november 2013 zijn door [naam 1] een viertal notariële schenkingsaktes met uitsluitingsclausule opgemaakt, inhoudende de schenking aan de man van de volgende goederen: 54 horloges, een kunstwerk van Keith Haring, een schilderij van Theo van Rysselberghe, een schilderij van Giacoma Balla, een beeld, pentekeningen, beelden, schilderij, model concorde, versteende boomstam.
In geschil is of de volgende goederen als te verdelen bestanddelen gelden:
De goederen als vermeld op voormelde notariële aktes (waaronder de betaal- en profijtrekening bij ING, [nummer] op naam van de man)
De KBC-rekening [nummer] op naam van de man
Goud en zilver
Een IWC horloge
Belastingaanslag 2014/de inkeerregeling.
De rechtbank overweegt als volgt:
Ad a. De echtelijke woning en de daarop rustende hypothecaire geldlening met lijfrentepolis
Partijen zijn het er over eens dat de woning een waarde van € 905.000,00 vertegenwoordigt en dat er op de woning een hypotheek rust van € 680.000,00, alsook dat aan de hypothecaire lening een lijfrentepolis verbonden is met een saldo per peildatum van € 19.343,00 en een beleggersrekening bij ASR, met een saldo per peildatum van € 7.890,00. Beide partijen wensen de woning gelegen te [adres] , met de daarbij behorende hypotheek en polissen, aan zich toegedeeld te krijgen.
De rechtbank is van oordeel, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting dat beide partijen op zich een gelijk belang hebben bij toedeling van de woning aan hen. Voor de kinderen maakt het in zoverre ook geen verschil aan wie de woning wordt toebedeeld, in die zin dat de kinderen hoe dan ook een deel van hun tijd in een nieuwe woning zullen verblijven, namelijk van degene die de woning niet toebedeeld krijgt. Alles tegen elkaar afwegend komt de rechtbank in redelijkheid tot het oordeel dat de woning (met de daarop rustende hypotheek en het daarbij behorende lijfrentepolis Aegon Fundplan [nummer] en beleggingsrekening bij ASR [nummer] ) aan de man dient te worden toegedeeld tegen de door partijen overeengekomen waarde, onder verplichting aan de man de op de woning rustende hypothecaire lening van de vrouw over te nemen, de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypotheekschuld en de vrouw het haar toekomende deel van de overwaarde van de woning per peildatum, vermeerderd met de helft van de waarde van de lijfrentepolis en de beleggersrekening per peildatum, uit te keren. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat de vrouw, hoewel zij stelt belang te hebben bij de woning, zich ter zitting wisselend heeft uitgelaten over haar wens om in deze woning te blijven, terwijl de man steeds consistent heeft verklaard de woning te willen krijgen om die zelf, met de kinderen, weer te gaan bewonen. Verder weegt de rechtbank mee dat van de man nu al vast staat dat hij financieel in staat is de woning over te nemen, terwijl dit van de vrouw nog niet het geval is. Het belang bij duidelijkheid en een spoedige afwikkeling van de verdeling wordt door toedeling aan de man in dit geval gediend.
Ad b. en c. De auto’s
Partijen zijn het er over eens dat de auto, merk Volkswagen Golf, kenteken: [nummer] , aan de vrouw, en de auto, merk Volvo XS60, kenteken: [nummer] aan de man dient te worden toegedeeld, zonder verdere verrekening. De rechtbank beslist dienovereenkomstig.
Ad d. Inboedelgoederen
Partijen zijn het er over eens dat de inboedelgoederen in onderling overleg zullen worden verdeeld, zodat de rechtbank hierover niet behoeft te beslissen.
Ad e. De bankrekeningen
Partijen zijn het er ook over eens dat de zes hiervoor onder e) vermelde bankrekeningen op naam van de man met de daarbij behorende saldi aan de man dienen te worden toegedeeld, en dat de man aan de vrouw de helft van de saldi per peildatum dient te voldoen.
Partijen zijn het er ook over eens dat de drie hiervoor onder e) vermelde bankrekeningen op naam van de vrouw met de daarbij behorende saldi aan de vrouw dienen te worden toegedeeld, en dat de vrouw aan de man de helft van de saldi per peildatum dient te voldoen. Dit geldt ook voor de en/of rekening van partijen bij Rabo.
Ad f. Levensloop Blue Sky Eagle Fund
Partijen zijn het er over eens dat deze levenslooprekening aan de man dient te worden toegedeeld en dat het saldo daarvan per peildatum bij helfte dient te worden gedeeld.
Partijen zijn het echter niet eens over de latente belastingclaim ten aanzien van die levensloopuitkering, meer in het bijzonder over de vraag welk belastingtarief moet worden gehanteerd om de latente belastingclaim te berekenen. Het gaat daarbij om het belastingtarief dat verondersteld moet worden te gelden op het moment van uitkering van het saldo van die levensloopuitkering. De vrouw stelt dat moet worden uitgegaan van een belastingtarief van 30%, de man stelt dat moet worden uitgegaan van 52%.
De rechtbank is van oordeel dat het – hoewel thans niet met zekerheid kan worden vastgesteld welk tarief te zijner tijd zal gelden, nu onduidelijk is wanneer de man het fonds tot uitkering zal laten komen – redelijk is om uit te gaan van een belastingtarief van 52%. De rechtbank betrekt daarbij de hoogte van het huidige inkomen van de man en een inschatting, op grond van het huidige inkomen, van het inkomen van de man in de toekomst (in de vorm van inkomen dan wel een pensioen).
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de Blue Sky Eagle Fund aan de man toedelen en bepalen dat hij de helft van het saldo per peildatum, verminderd met 52%, aan de vrouw dient te voldoen.
Ad g, h, i en j. De schenkingen
Vast staat dat de man (in ieder geval) in de periode van 2003 tot oktober 2013 een buitenechtelijke relatie met [naam 1] heeft gehad. Tevens staat vast dat [naam 1] diverse schenkingen aan de man heeft gedaan, in ieder geval de goederen als hiervoor vermeld onder g, h, i, j en k. In geschil is wanneer de schenkingen hebben plaatsgevonden en of de goederen bij uitsluiting (met een uitsluitingsclausule) zijn geschonken.
Standpunt man (kort weergegeven)
De man heeft [naam 1] in 2002 leren kennen. In 2003 kreeg hij een liefdesrelatie met haar. In 2004 heeft [naam 1] , die behalve in Italië ook in andere landen, waaronder Nederland, zakelijke belangen heeft, in [plaats] een huis gekocht. Zij ging er daarbij van uit dat zij met de man een toekomst had. Daarom kocht [naam 1] (vooruitlopend op die gezamenlijke toekomst) spullen die zij mooi vond, waaronder kunstwerken, en liet die opslaan in een door haar gehuurde, op haar naam staande, opslagruimte in [plaats] . Andere goederen werden gebruikt als inboedel voor de woning in [plaats] . De woning en de Ferrari stonden op haar naam en waren van haar. De man mocht wel in de woning verblijven en de Ferrari gebruiken. Ook de overige goederen waren van haar en zijn dus niet aan de man geschonken. Wel mocht de man die spullen gebruiken. Daarnaast kocht [naam 1] spullen voor de man die hij mocht gebruiken, zoals maatkostuums, telefoons, delicatessen en reizen voor hem en haar samen. Ook kocht [naam 1] voor haar horlogeverzameling kostbare horloges (collectorsitems), welke horloges de man mocht dragen. Geen van de op de notariële aktes genoemde goederen noch overige goederen die [naam 1] had gekocht, zijn gedurende de relatie aan de man geschonken.
In het najaar van 2013 liep de relatie van de man met [naam 1] stuk. De man heeft de relatie aan de vrouw bekend (althans, dat deze nog steeds voortduurde, want hij had deze al eerder opgebiecht) en heeft haar toen, om schoon schip te maken, de woning in [plaats] en de opslag in [plaats] laten zien. Hij heeft daarbij niet gezegd dat de spullen van hem waren. In een gesprek met [naam 1] op 21 oktober 2013, na beëindiging van de relatie met haar, heeft [naam 1] hem meegedeeld dat zij hem een aantal goederen – die waren gekocht met het oog op hun gezamenlijke toekomst – wilde schenken. Zij heeft daarbij gezegd dat deze goederen uitsluitend aan hem toekwamen, met uitsluiting van zijn vrouw. Het betrof hier onder meer de goederen waarvan de schenking uiteindelijk in notariële aktes van 30 oktober 2013 en 12 november 2013 is vastgelegd. Op 24 oktober 2013 is hierover met de (Nederlandse) notaris gesproken. [naam 1] heeft na het verbreken van de relatie de resterende door haar gekochte spullen mee terug genomen naar Italië. Ook hieruit blijkt de goederen niet (eerder) aan de man waren geschonken. Hetgeen [naam 1] heeft achtergelaten, is bij uitsluiting aan de man geschonken. Van de goederen die niet in de aktes zijn opgenomen en die door de jaren heen aan de man zijn gegeven, heeft [naam 1] hem mondeling verklaard dat ze uitsluitend voor hem bestemd waren. Een deel van de geschonken goederen heeft de man verkocht; de opbrengst daarvan is overgemaakt op de profijtrekening bij ING (eindigend op . [nummer] ).
Los van voormelde goederen, geldt dat de man in de loop der jaren geld van [naam 1] ontving dat hij mocht besteden. De bedoeling was dat hij leerde omgaan met dergelijke sommen geld, voor als hij met [naam 1] (zonder de vrouw) verder door het leven zou gaan. Dat geld stortte de man naar een KBC bankrekening en van een deel daarvan heeft de man goud en zilver gekocht. Volgens de man was het nooit de bedoeling van [naam 1] dat dit geld mede aan de vrouw ten goede zou komen. Dit geldt voor alle (uiteindelijk) aan hem geschonken goederen. De man is dan ook van mening dat de goederen niet dienen te worden meegenomen in de verdeling, hetgeen tevens geldt voor de opbrengst van de door hem inmiddels verkochte goederen, welke opbrengst hij heeft gestort op zijn profijtrekening bij ING.
De man heeft zijn stellingen onderbouwd door overlegging van (onder meer) de vijf notariële aktes en de ten behoeve van de aktes van 12 november 2013 door [naam 1] verleende volmachten. Verder heeft de man overgelegd een in de Italiaanse taal opgemaakte verklaring van [naam 1] d.d. 1 augustus 2016 (met beëdigde vertaling in de Nederlandse taal), waarin zij ten aanzien van de gang van zaken en de bedoeling van de schenkingen (schenking onder uitsluiting) en het tijdstip van de schenkingen nagenoeg hetzelfde verklaart als de man stelt. [naam 1] verklaart dat zij de woning in [plaats] met inrichting aan de man heeft verkocht en dat zij hem de koopsom heeft kwijtgescholden. Voorts heeft zij verklaard dat de man haar toestemming had om de Ferrari voor haar te verkopen, waarna zij de opbrengst op haar bankrekening in Nederland zou storten en dat de man ook de saldi van haar twee bankrekeningen in Nederland geschonken zou krijgen, onder voorwaarde dat het geld niet ten goede zou komen aan het huwelijk van de man en niet zou vallen in de gemeenschap van goederen waarin hij getrouwd was. Kort voor het opmaken van de notariële akte heeft [naam 1] met de man de schenking van de woning, de verkoopopbrengst van de Ferrari en het geld op haar bankrekeningen besproken. Zij zou aan de man die schenking doen onder voorwaarde dat een en ander buiten de gemeenschap van de man met de vrouw zou blijven. Bij het ondertekenen van de akte op 30 oktober 2013 heeft zij niet nogmaals gecontroleerd of de mondelinge afspraak die zij daarover met de man had uitdrukkelijk in de akte werd bevestigd.
Verder heeft de man overgelegd een verklaring van [naam 2] , advocaat-belastingdeskundige en schriftelijke communicatie tussen [naam 2] en de Italiaanse notaris van [naam 1] . De heer [naam 2] verklaart dat een collega in oktober 2013 contact met hem opnam omdat [naam 1] meerdere zaken aan [de man] wilde schenken. Hij verklaart op 24 oktober 2013 contact te hebben gehad met [naam 1] en de man en dat zij beiden aangaven dat de schenkingen alleen voor de man bestemd waren, met uitsluiting van de vrouw. Voorts heeft de man overgelegd aktes van de Italiaanse notaris van [naam 1] en stukken betreffende de aankoop van verschillende goederen door [naam 1] .
Standpunt vrouw (kort weergegeven)
Gedurende de affaire tussen de man en [naam 1] kreeg de man - zoals de vrouw achteraf bleek - buitengewoon veel dure giften en cadeaus van [naam 1] , zoals maatkostuums, exclusieve horloges, delicatessen, dure reizen, en een Ferrari. De meeste schenkingen dateren zelfs van vóór 2007. De man had die goederen toen al tot zijn beschikking - hij droeg de horloges, reed in de Ferrari en verbleef in de woning in [plaats] - zodat het niet aannemelijk is dat de goederen pas ná het einde van de relatie tussen de man en [naam 1] (oktober 2013) aan hem zijn geschonken. Na de breuk met [naam 1] was het de bedoeling dat partijen de draad van hun huwelijk - hoe moeilijk ook - weer zouden oppakken en samen verder zouden gaan. In dat verband heeft de man haar en de kinderen naar de woning in [plaats] en de opslagruimte in [plaats] meegenomen. Daar heeft hij tegen de vrouw gezegd dat hij alle spullen die daar waren van [naam 1] heeft gekregen. Om af te rekenen met het verleden werd door partijen toen gezamenlijk besloten alles te verkopen. Aangezien de verkoop veel geld zou opleveren en je zo veel inkomsten zou moeten verantwoorden bij de belastingdienst, bedachten partijen samen dat schriftelijk moest worden vastgelegd dat [naam 1] al die spullen aan de man had geschonken, hetgeen de man vervolgens dan ook met [naam 1] bij de notaris heeft geregeld. Van een deel van het geld dat door [naam 1] en uit de verkoop van goederen op een rekening was gestort, is door partijen goud en zilver gekocht.
Nu de schenkingen in de loop van de relatie tussen de man en [naam 1] zijn gedaan, zonder een uitsluitingsclausule, en pas later schenkingsakten zijn opgesteld met uitsluitingsclausules, meent de vrouw dat de door [naam 1] aan de man geschonken goederen in de huwelijksgemeenschap van partijen zijn gestroomd en dat die goederen, dan wel de waarde daarvan, tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat het Nederlandse huwelijksvermogensrecht van toepassing is, hetgeen met zich brengt - anders dan de man betoogt - dat ook de vraag of de geschonken goederen tot de te verdelen gemeenschap horen (dan wel wegens een uitsluitingsclausule daar buiten vallen), naar Nederlands recht dient te worden beoordeeld.
Uitgangspunt is dat alle goederen van partijen, dus ook de aan de man geschonken goederen, behoren tot de gemeenschap van partijen. De man doet een beroep op de uitzondering van artikel 1:94 lid 2 sub a BW. Op hem ligt dus de stelplicht en bewijslast ter zake van de stelling dat de aan hem geschonken goederen bij uitsluiting aan hem zijn geschonken. Daarbij geldt dat er geen vormvereiste geldt voor de geldigheid van een uitsluitingsclausule bij (materiële) schenkingen. Wanneer vast komt te staan dat goederen geschonken zijn onder de mededeling dat die goederen uitsluitend voor de ontvangende persoon bedoeld zijn, is dat voldoende. De uitsluiting moet wel zijn bepaald voorafgaand dan wel tijdens de gift. Een uitsluiting kan niet rechtsgeldig ná een schenking worden bepaald.
Ad g. De goederen als vermeld op voormelde notariële aktes
Niet in geschil is dat deze goederen door [naam 1] aan de man zijn geschonken. In geschil is wanneer deze goederen zijn geschonken en of voorafgaand dan wel bij de schenking een uitsluitingsclausule is bepaald. De man stelt dat de goederen pas mondeling op 21 oktober 2013 zijn geschonken, en dat daarbij ook mondeling een uitsluitingsclausule is bepaald. De vrouw betwist dit en stelt dat de goederen al eerder gedurende de buitenechtelijke relatie, en dus zonder uitsluitingsclausule zijn geschonken.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw, tegenover de concrete, onderbouwde stelling van de man, dat de schenkingen (pas) zijn gedaan op 21 oktober 2013, onvoldoende heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar verweer, dat de schenkingen al eerder (in de loop van de relatie) zijn gedaan. De rechtbank betrekt daarbij de verklaring van de man, de verklaring van [naam 1] , alsmede de verklaring van de heer [naam 2] , voor wat betreft de bedoeling van [naam 1] om na het einde van de buitenechtelijke relatie bepaalde goederen, die zij had aangeschaft tijdens hun relatie (mede met het oog op hun beoogde gezamenlijke toekomst) aan (alleen) de man te schenken. Voorts betrekt de rechtbank het feit dat bepaalde goederen, waarvan de vrouw stelt dat deze eerder (dan oktober 2013) aan de man zijn geschonken, tot het einde van de buitenechtelijke relatie op naam van [naam 1] stonden. De Ferarri stond op naam van [naam 1] , zo ook de woning in [plaats] . Diverse kunstwerken waren door [naam 1] opgeslagen in de op haar naam staande woning en de op haar naam staande opslag in [plaats] . Gelet op de verklaring van zowel de man als [naam 1] acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat de man in het kader van de relatie met de zeer vermogende [naam 1] , ook meedeelde in haar welvaart door van haar (luxe) goederen gebruik te mogen maken. De rechtbank acht het verder gelet op de verklaring van [naam 1] en de heer [naam 2] ook aannemelijk dat [naam 1] , (pas) toen de relatie met de man voorbij was, ging bezien wat er met alle goederen moest gebeuren die - dit staat wel vast - door haar waren aangeschaft in verband met de relatie met de man en een mogelijke toekomst met de man.
De vrouw heeft tegen dit alles, ter onderbouwing van haar stelling dat al eerder sprake was van schenkingen, met name aangevoerd dat de man gedurende de relatie met [naam 1] veelvuldig gebruik mocht maken van de verschillende goederen (Ferrari, horloges, woning in [plaats] en inboedelgoederen). Echter deze omstandigheid is tegenover voormelde omstandigheden onvoldoende om tot de conclusie te kunnen leiden dat de goederen al eerder aan hem geschonken waren en zijn eigendom waren. Deze omstandigheid laat zich immers ook goed verklaren vanuit een relatie tussen twee personen van wie één vermogend is. Dat de man zich naar zijn moeder, naar de vrouw en mogelijk naar anderen toe heeft gedragen alsof de goederen aan hem toebehoorden, is (indien bewezen, want dit heeft de man betwist) evenmin voldoende om tot de conclusie te kunnen leiden dat van eerdere schenkingen (dan op 21 oktober 2013) sprake is geweest. Voor een schenking dient immers vast te staan dat de bedoeling van de schenker op een schenking gericht is geweest. De feiten waarvan de vrouw bewijs aanbiedt (namelijk hoe de man zich jegens derden heeft gedragen), kunnen in ieder geval niet tot de door de vrouw gestelde conclusie leiden. Immers ook indien de man zich zo heeft gedragen als de vrouw stelt, kan dit betekenen dat [naam 1] (toentertijd) niet de bedoeling had om een schenking aan de man te doen en dus niet heeft geschonken. De rechtbank komt derhalve aan bewijslevering zoals door de vrouw voorgesteld niet toe. De rechtbank passeert derhalve het verweer van de vrouw en neemt als vaststaand aan dat de in de aktes van 30 oktober 2013 en 12 november 2013 goederen eind oktober 2013 (en dus niet eerder) mondeling aan de man zijn geschonken.
De rechtbank neemt eveneens op grond van de verklaringen van de man, [naam 1] en de heer [naam 2] aan dat [naam 1] bij die schenkingen aan de man heeft meegedeeld dat deze schenkingen bedoeld waren voor alleen hem, met uitsluiting derhalve van de vrouw. Een dergelijke mededeling (van uitsluiting) is ook aannemelijk gelet op de verhouding tussen [naam 1] en de vrouw. Dat de bedoeling is geweest goederen met uitsluiting van de vrouw aan de man te schenken, vindt voorts steun in de uitsluitingsclausule zoals neergelegd in de akte(s) van 12 november 2013. Voor zover de vrouw bedoelt te stellen dat het feit dat de notariële akte van 30 oktober 2013 geen uitsluitingsclausule bevat (terwijl de akte(s) van 12 november 2013 deze wel bevat(ten)), tot de conclusie moet leiden (a contrario) dat in ieder geval de goederen, vermeld in de akte van 30 oktober 2013, niet onder uitsluiting zijn geschonken, volgt de rechtbank de vrouw niet. Zoals eerder overwogen, is er geen vormvereiste voor de geldigheid van een uitsluitingsclausule. Het ontbreken van een uitsluitingsclausule in de akte van 30 oktober 2013 heeft daarom - hoewel de rechtbank de vrouw volgt in haar stelling dat een dergelijke clausule wel voor de hand had gelegen - geen rechtsgevolgen. Voor wat betreft de Whatsapp berichten, waaruit onder meer blijkt dat de vrouw in overleg was met de man over de verkoop van een aantal van [naam 1] verkregen goederen, geldt eveneens dat hieruit niet de conclusie kan worden getrokken dat de goederen zonder uitsluitingsclausule aan de man zijn geschonken. Immers ook ten aanzien van onder uitsluiting verkregen goederen - die dus privé bezit zijn - is het voorstelbaar dat tussen echtgenoten overleg wordt gevoerd. Het stond de man ook vrij, uitgaande van privé bezit, om de opbrengsten daarvan aan te wenden ten behoeve van de gemeenschap.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank ook het verweer van de vrouw, dat er geen uitsluitingsclausule is overeengekomen voor of ten tijde van de schenkingen, passeert.
De rechtbank neemt derhalve als vaststaand aan dat de goederen vermeld in de notariële aktes bij uitsluiting aan de man zijn geschonken. Deze goederen behoren derhalve niet tot de te verdelen goederengemeenschap.
In geschil is nog welke (thans nog aanwezige goederen) zijn aan te merken als (zaaksvervanging van) de goederen, vermeld in de notariële akte van 30 oktober 2013. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
In de notariële akte van 30 oktober 2013 is vermeld de betaal- en profijtrekening bij ING, [nummer] op naam van de man en is bepaald dat de opbrengst van de Ferrari aan de man toekomt. Verder is de koopsom ter zake de woning in [plaats] kwijtgescholden.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat door de koop van de woning door de man, die woning in de gemeenschap van goederen van partijen is gekomen, gelijktijdig met de tegenprestatie, de verplichting om de koopsom te voldoen. De schenkingsakte die vervolgens werd gepasseerd, waarbij de koopsom werd kwijtgescholden, houdt daardoor, volgens de vrouw, een schenking ten behoeve van de gemeenschap van goederen in. Het is dan ook niet zo, aldus de vrouw, dat de woning onder uitsluiting aan de man is geschonken. Voor wat betreft de rekening bij ING (eindigend op . [nummer] ) geldt naar de mening van de vrouw dat deze niet (meer) onder een uitsluitingsclausule kan vallen, nu daarvan consumptieve uitgaven door partijen zijn gedaan.
Volgens de man heeft [naam 1] uitdrukkelijk de bedoeling gehad de woning en de verkoopopbrengst van de Ferrari (€ 101.000,00, gestort op 3 maart 2014 op rekening [nummer] ) uitgesloten te doen zijn van de huwelijksgemeenschap, hetgeen zij ook zo aan de man kenbaar heeft gemaakt op het moment van de schenkingen.
De woning is op 4 november 2014 door de man verkocht voor € 305.000,00. De opbrengst is gestort op de ING profijtrekening van de man.
Voorts is op de profijtrekening de opbrengst gestort van de volgende door de man, zoals hiervoor overwogen, bij uitsluiting op 12 november 2013 verkregen goederen:
- een kunstwerk van Keith Haring, verkocht op een veiling op 12 november 2014, opbrengst € 234.415,00;
- een schilderij van Theo van Rysselberghe, verkocht op een veiling op 24 juni 2014, opbrengst € 339.382,00, en de daarover ontvangen BTW-teruggave van € 6.111,00;
- een schilderij van Giacomo Balla, verkocht op een veiling op 24 juni 2014, opbrengst € 94.421,00, en de daarover ontvangen BTW-teruggave van € 1.682,00.
Het saldo van de ING profijtrekening bedraagt per peildatum € 1.006.575,00 het saldo van de ING betaalrekening bedraagt per peildatum € 3.110,00. Volgens de man maken zowel het saldo van de profijtrekening als dat van de betaalrekening in zijn geheel geen deel uit van de te verdelen huwelijksgemeenschap.
De bankrekening met nummer [nummer] is opgeheven.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel de woning zelf niet aan de man is geschonken, is de rechtbank van oordeel dat de door [naam 1] gekozen constructie, waarbij de woning aan de man zou worden verkocht met direct daarbij een kwijtschelding van de koopsom, dient te worden aangemerkt als een schenking van de woning door [naam 1] aan de man. Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat de koop en leveringsakte pas later (30 oktober 2013) zijn gepasseerd en ook nog eens in een andere akte dan die waarin de kwijtschelding is opgenomen. Nu de rechtbank aanneemt dat [naam 1] als schenker - zo blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen - voorafgaand aan de schenking een uitsluitingsclausule heeft bepaald en aan de man kenbaar gemaakt, dient deze uitsluiting naar het oordeel van de rechtbank aangemerkt te worden als te zijn gedaan ter zake van de door de man verkregen woning. De opbrengst van de woning komt naar het oordeel van de rechtbank, door zaaksvervanging, eveneens (bij uitsluiting) aan de man toe, waarbij geldt dat dit bedrag is gestort op een van het gemeenschappelijke vermogen afgescheiden (eigen) bankrekening. Ook voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de man in voldoende mate heeft aangetoond dat de bankrekening en de profijtrekening is gevoed met de verkoopopbrengst van goederen die door [naam 1] onder uitsluiting aan de man zijn geschonken. Deze rekeningen behoeven derhalve niet in de verdeling te worden betrokken.
Ad h. De KBC-rekening [nummer] op naam van de man
Vast staat dat [naam 1] gedurende de jaren dat de relatie met de man duurde geld aan de man ter beschikking stelde en dat de man dit geld op een op zijn naam gestelde KBC bankrekening in België stortte. De man stelt dat dit gebeurde zodat de man kon ‘oefenen’ met omgaan met dergelijke geldbedragen, met het oog op een eventuele gezamenlijke toekomst van hem en [naam 1] . Volgens de man heeft [naam 1] dit geld (een totaalbedrag van
€ 582.000,00) uiteindelijk (pas) in oktober 2013 mondeling aan hem geschonken en wel onder een uitsluitingsclausule. De man verwijst ook naar de verklaring van [naam 1] van 1 augustus 2016. Daarin verklaart zij, aldus de man, dat zij aan de man geld ter besteding gaf en dat het niet de bedoeling was dat geld te schenken.
De man heeft verder aangegeven dat op deze rekening ook gemeenschapsgeld is gestort en dat van het saldo van deze rekening ook geld aan de gemeenschap van partijen is uitgegeven.
De vrouw heeft betwist dat deze gelden bij uitsluiting aan de man zijn geschonken. Zij stelt dat deze bedragen in de loop van de relatie (eerder dan oktober 2013) zijn geschonken, namelijk op de momenten dat deze bedragen zijn overgemaakt (reeds in 2005, 2006 en 2007, in totaal € 582.000,--), zonder dat daar een uitsluitingsclausule bij is bepaald.
Het saldo van de bankrekening, op het moment van de peildatum bedroeg
€ 427.090,00, hetgeen door de vrouw niet is betwist.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de aard van geld, dat immers pleegt te worden uitgegeven en gelet op de wijze waarop de geldbedragen aan de man zijn gestort en hij daar vervolgens eigenmachtig over mocht beschikken, acht de rechtbank niet aannemelijk dat de geldbedragen die [naam 1] aan de man deed toekomen in de loop van de relatie als een soort van ‘bruikleen’ hadden te gelden, en dus pas in oktober 2013 aan de man zijn geschonken. De man heeft immers in de loop van de jaren tot aan 2013 daadwerkelijk vrijelijk over dat geld beschikt als ware het zijn eigen geld. De man heeft die bedragen gestort op een op zijn naam gestelde bankrekening. Volgens de verklaring van [naam 1] mocht hij ook vrijelijk over het geld beschikken en naar eigen inzicht besteden. Daarbij is, aldus [naam 1] , niet gesproken over een schenking, de man zou zich daarbij ongemakkelijk voelen. Gesteld noch gebleken is dat (een deel van) die bedragen ná betaling aan de man, nog op enige wijze in het beheer of in de beschikkingsmacht van [naam 1] zijn geweest, hetgeen wel voor de hand zou liggen als het geld - zoals de man stelt - niet al als geschonken werd beschouwd. Integendeel, de man heeft betalingen gedaan ten behoeve van zichzelf en ten behoeve van de gemeenschap. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man, gelet op deze omstandigheden en gelet op het gemotiveerde verweer van de vrouw op dit punt, onvoldoende nader zijn stelling heeft onderbouwd, dat deze bedragen hem (pas) eind oktober 2013 zijn geschonken. De rechtbank neemt derhalve als vaststaand aan dat de bedragen hem in de loop van de buitenechtelijke relatie (en in ieder geval vóór oktober 2013) zijn geschonken. Niet gesteld of gebleken is dat [naam 1] voorafgaand dan wel bij de betaling van deze bedragen (schenkingen) aan de man heeft meegedeeld dat de bedragen niet aan de huwelijksgemeenschap mochten toekomen.
Gelet op de contacten die [naam 1] bedrijfsmatig had (en heeft) in Nederland en de zakelijke kringen waarin [naam 1] zich in Nederland begeeft, was zij overigens naar de rechtbank aanneemt wel ruimschoots in de gelegenheid om zich over de mogelijkheden van schenking van geld aan uitsluitend de man te laten voorlichten. Voor zover de man zich er derhalve op zou willen beroepen dat de gevolgen van het Nederlandse huwelijksvermogensrecht in dit geval buiten beschouwing zouden moeten worden gelaten, omdat [naam 1] als Italiaanse daar geen rekening mee had hoeven houden, verwerpt de rechtbank dit beroep.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank ter zake van de KBC rekening het beroep van de man op de uitzonderingsbepaling van artikel 1:94 lid 2 sub a BW passeert. Het saldo op de KBC rekening behoort derhalve tot de te verdelen gemeenschap. De rechtbank zal de rekening aan de man toedelen; het saldo van deze rekening per peildatum dient bij helfte tussen partijen te worden verdeeld. De rechtbank beslist aldus.
Ad i. Goud en zilver
De man heeft aangevoerd dat hij in 2012 op een vijftal momenten van geld op de KBC-rekening goud en zilver heeft gekocht ten bedrage van bijna € 50.000,00 (productie 30b van de zijde van de man) en dat dit goud en zilver op het moment van de peildatum een bedrag van € 40.891,50 vertegenwoordigt.
Gelet op het hiervoor met betrekking tot de KBC-rekening overwogene, behoort het goud en zilver eveneens tot de te verdelen gemeenschap. De rechtbank is van oordeel dat aan de man het goud en zilver dient te worden toegedeeld, en dat hij de helft van de waarde daarvan per peildatum aan de vrouw dient te voldoen. De rechtbank beslist aldus.
Ad j. Een IWC horloge
De man heeft gesteld dat - omdat hij het horloge ter gelegenheid van zijn verjaardag van [naam 1] heeft gekregen - sprake is van verknochtheid. De vrouw betwist deze stelling. [naam 1] heeft de gift van het horloge aan de man bij haar verklaring d.d. 1 augustus 2016 bevestigd. In de verklaring van [naam 1] wordt niet gesproken van een verjaardagscadeau. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een mondeling gedane dan wel schriftelijke uitsluitingsclausule bij de gift.
De rechtbank overweegt als volgt. Art. 1:94 lid 3 BW bepaalt dat goederen en schulden die aan een der echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, slechts in de gemeenschap vallen voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet.
De vragen of een goed dan wel een schuld, wegens het hoogstpersoonlijke karakter daarvan, in afwijking van de hoofdregel van art. 1:94 lid 2 BW aan een der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed respectievelijk de schuld in de gemeenschap valt - een en ander als bedoeld in art. 1:94 lid 3 BW - kunnen niet in hun algemeenheid worden beantwoord. De beantwoording is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van dat goed respectievelijk die schuld, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald .
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen de man heeft aangevoerd, met onderbouwing van de verklaring van [naam 1] , onvoldoende is om tot de conclusie te kunnen komen dat sprake is van verknochtheid in de hiervoor bedoelde zin. Het horloge dient derhalve in de verdeling te worden betrokken. De rechtbank zal het horloge aan de man toedelen, met dien verstande dat de man de helft van de waarde van het horloge per peildatum aan de vrouw dient te voldoen.
Ad. k. Belastingaanslag 2014/de inkeerregeling
Blijkens de inhoud van het dossier (productie 30b) is deze aanslag al vanuit de gemeenschap van partijen voldaan. Per peildatum dient derhalve alles wat in dit kader is betaald in mindering te worden gebracht en het restant dient door beide partijen bij helfte te worden gedragen. De rechtbank zal hierover niet nader beslissen.
Daar waar de vrouw zich in het licht van het voorgaande heeft beroepen op artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de rechtbank van oordeel dat de man in de onderhavige procedure voldoende alle voor de procedure van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid heeft aangedragen. De rechtbank gaat dan ook aan het beroep van de vrouw op artikel 21 Rv voorbij.
Partneralimentatie
Behoefte van de vrouw
In geschil tussen partijen is de behoefte van de vrouw. De vrouw heeft gesteld dat haar behoefte op basis van de Hofnorm € 4.395,-- netto per maand bedraagt en op basis van een behoeftelijst € 6.226,-- netto. De man heeft de behoefte van de vrouw betwist.
De rechtbank overweegt als volgt. Indien de toepassing van de Hofnorm, ter bepaling van de behoefte, wordt betwist, dient de Hofnorm in beginsel niet te worden toegepast en dient ter beoordeling van de behoefte zoveel als mogelijk te worden aangesloten bij de concrete (te verwachten) lasten. Daarbij kan de welstand van een huwelijk wel een rol spelen.
De man heeft de toepasselijkheid van de Hofnorm betwist, zodat de behoefte in beginsel dient te worden beoordeeld aan de hand van de door de vrouw opgestelde behoeftelijst. De man heeft de door de vrouw in haar de behoeftelijst (productie 3d van de vrouw) vermelde posten ter zitting concreet en gemotiveerd betwist en de behoefte van de vrouw berekend op € 2.200,-- netto per maand. De vrouw heeft de door haar gestelde bedragen vervolgens niet nader met stukken of anderszins onderbouwd. De rechtbank zal gelet op het gebrek aan nadere onderbouwing van de zijde van de vrouw ten aanzien van de volgende posten uitgaan van andere bedragen dan de vrouw heeft gesteld: woonlasten (€ 1.000,-- per maand in plaats van € 2.300,--), reserveringen (€ 300 in plaats van € 1.100,--), overige uitgaven
(€ 300,-- in plaats van € 450,--), en vervoerskosten (€ 300,-- in plaats van € 500,--). De rechtbank volgt daarbij niet geheel de door de man berekende netto behoefte, nu de rechtbank de welstand van het huwelijk mede betrekt bij de beoordeling van de door de vrouw opgevoerde posten en de rechtbank voldoende aannemelijk acht dat de door de vrouw opgevoerde posten voor het overige (behoudens voormelde aanpassingen) met deze welstand in overeenstemming zijn. De rechtbank overweegt daarbij dat, voor zover de vrouw bij haar berekening in aanmerking heeft genomen de welvaart van partijen voortkomend uit de relatie van de man met [naam 1] , de rechtbank de vrouw in deze redenering niet volgt; deze welvaart merkt de rechtbank niet aan als huwelijksgerelateerd.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van een netto behoefte van de zijde van de vrouw van € 3.775,-- netto per maand. Deze behoefte is overigens relatief weinig afwijkend van de Hofnorm zoals de rechtbank die berekent. De rechtbank gaat voor de berekening van de Hofnorm uit van het netto besteedbaar inkomen van partijen ten tijde van uiteengaan. Partijen zijn eind 2013 feitelijk uiteengegaan; de man heeft in januari 2014 een huurwoning betrokken. Het netto besteedbaar gezinsinkomen bedroeg € 7.853,-- op basis van het jaarinkomen van de vrouw en de man in 2014. Hierop worden in mindering gebracht de kosten van de kinderen in 2014 (afgerond € 1.425,-- per maand). De behoefte van de vrouw bedraagt dan € 3.856,-- netto per maand (€ 7.853,-- minus € 1.425,-- x 60%). Geïndexeerd naar 2016 bedraagt de behoefte van de vrouw volgens de Hofnorm € 3.937,-- netto per maand.
Behoeftigheid van de vrouw
Op de behoefte van de vrouw komen haar inkomsten in mindering.
Niet in geschil is dat de vrouw eigen inkomen heeft in de vorm van een wachtgelduitkering, die volgens de jaaropgave van de vrouw € 52.202,-- bruto per jaar bedraagt. De man heeft gesteld dat dit inkomen alsmede de verdiencapaciteit van de vrouw maken dat zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
De rechtbank zal de door de man overgelegde berekening van de draagkracht van de vrouw - productie 52c - als uitgangspunt nemen voor het berekenen van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw, nu deze door de vrouw niet is betwist. De vrouw heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de woonlasten van de echtelijke woning inmiddels geheel voor haar eigen rekening neemt. De rechtbank becijfert het netto besteedbaar inkomen, rekening houdend met de voor haar geldende heffingskortingen, de fiscaal aftrekbare hypotheekrente van € 1.150,-- per maand en bijtelling eigen woning forfait van € 5.303,--, op € 3.438,-- netto per maand.
Uit het voorgaande volgt dat de vrouw een aanvullende behoefte heeft van circa € 338,-- per maand. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het vermogen dat de vrouw (zoals hiervoor is overwogen) vanwege de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen verwerft alsmede gelet op de verhouding tussen het inkomen van de vrouw en het (in die verhouding relatief geringe) bedrag aan ‘aanvullende behoefte’, de vrouw in staat moet worden geacht om zelf in haar levensonderhoud te voorzien en er geen grond is om partneralimentatie toe te kennen. De rechtbank sluit overigens niet uit dat de vrouw gelet op haar leeftijd en opleidingsniveau nog in staat zal zijn om zich op termijn een hoger inkomen te kunnen verwerven. Het verzoek van de vrouw tot bepaling van een (aanvullende) bijdrage in haar levensonderhoud van de man zal de rechtbank derhalve afwijzen.
Gelet op het voorgaande behoeft de draagkracht van de man en de door de man verzochte limitering van de termijn van de onderhoudsbijdrage geen bespreking. De rechtbank beslist als volgt.
Voortgezet gebruik van de echtelijke woning
De vrouw heeft het voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel verzocht. De man heeft hiertegen verweer gevoerd.
Onverlet hetgeen is beslist omtrent de toedeling van de echtelijke woning in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap kan de rechtbank op grond van artikel 1:165 lid 1 BW op verzoek van een echtgenoot bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak bepalen dat, als die echtgenoot ten tijde van de inschrijving van de beschikking een woning bewoont die aan de andere echtgenoot uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, hij jegens de andere echtgenoot bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking tegen een redelijke vergoeding voort te zetten.
Vast staat dat de echtelijke woning het gezamenlijk eigendom is van partijen. De vrouw bewoont sinds het uiteengaan van partijen in 2013 samen met de twee kinderen van partijen de woning. De man huurt voor zich sindsdien een woning.
De vrouw heeft gesteld dat het redelijk is dat zij als hoofdverzorger van de kinderen tot aan de feitelijke verdeling van de woning, samen met de kinderen in de woning kan verblijven. In het geval de woning aan de man wordt toegedeeld, dient zij met de kinderen een redelijke termijn te krijgen om vervangende woonruimte te zoeken en te vinden. Bovendien zou het voor de kinderen fijn zijn om in hun ouderlijk huis te kunnen blijven. De vrouw heeft voorts aangevoerd dat de man al vele malen heeft gesteld dat hij zijn huurwoning zou moeten verlaten, maar dat het hem steeds is gelukt het contract te verlengen. In elk geval heeft de man tot het einde van het jaar woonruimte terwijl de vrouw nog naar woonruimte voor haar en de kinderen op zoek zal moeten gaan.
De man heeft gesteld dat hem de huur van zijn woning per 31 december 2016 is opgezegd vanwege eigen gebruik door de verhuurder en heeft ter onderbouwing een verklaring (productie 32) overgelegd. Hij stelt thans een zwaarwegend belang te hebben bij spoedige terugkeer naar de echtelijke woning waarin zijn eigen (inboedel)goederen nog steeds staan. De man heeft voorts aangevoerd dat hij verantwoordelijk werk heeft en een zware lichamelijke werkdruk ervaart, zodat het belangrijk is dat hij in zijn vrije tijd kan herstellen in een eigen vertrouwde omgeving, temeer daar hij ook tijdens die vrije dagen direct de zorg voor de kinderen heeft. Overigens, zo stelt de man, zal het voor de kinderen ook belastend zijn wanneer hij vanuit zijn huurwoning verhuist naar een andere dan de echtelijke woning.
Vast staat dat de echtelijke woning in het kader van de verdeling van de man zal worden toebedeeld en dat de man de woning dus zal gaan betrekken. De vraag is of de vrouw desalniettemin voorlopig nog de echtelijke woning mag gebruiken. De rechtbank is van oordeel dat beide partijen rechtens een te respecteren belang hebben bij het gebruik van de echtelijke woning op dit moment. Of nou de man of de vrouw (op dit moment) in de woning mag verblijven, in beide gevallen geldt dat de ander (tijdelijk) andere woonruimte zal moeten vinden en in beide gevallen zal dit derhalve voor de kinderen een verandering met zich brengen, immers de kinderen verblijven bij beide ouders. Nu de man derhalve geen zwaarwegender belang dan de vrouw heeft bij het gebruik van de woning op dit moment en nu in ieder geval vast staat dat de man thans (en tot nu toe steeds) een (tijdelijke) woning heeft (kunnen vinden), terwijl dit voor de vrouw niet vast staat, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw dient te worden toegekend uiterlijk tot 1 februari 2017. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de periode tot 1 februari 2017 voldoende moet zijn voor het vinden en betrekken van een andere woning door de vrouw. De rechtbank beslist als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. aan de man worden toebedeeld:
1.1
de woning gelegen te [adres] tegen een waarde van € 905.000,00,met de daarop rustende hypothecaire geldlening bij Svenska Handelsbanken en de lijfrentepolis Aegon Fundplan [nummer] en de beleggersrekening bij ASR [nummer] , onder verplichting aan de man de op deze woning rustende hypothecaire lening van de vrouw over te nemen, de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypotheekschuld en de vrouw het haar toekomende deel van de overwaarde van de woning per peildatum, vermeerderd met de helft van de waarde van de lijfrentepolis en de beleggersrekening per peildatum, uit te keren,
1.2
de auto merk Volvo XS60, kenteken [nummer] , zulks zonder verdere verrekening,
1.3
de op naam van de man gestelde bankrekeningen:
Rabo betaalrekening [nummer] ,
Rabo beleggingsrekening [nummer] ,
Rabo tegenrekening [nummer] ,
Rabo Internetsparen [nummer] ,
ING betaalrekening [nummer] ,
Aegon Sparen [nummer] ,
met de daarbij behorende saldi, waarbij de man de helft van de saldi per peildatum aan de vrouw dient te voldoen,
1.4
Blue Sky Eagle Fund, met dien verstande dat de man aan de vrouw de helft van het saldo per peildatum verminderd met 52% aan de vrouw dient te voldoen,
1.5
de KBC-rekening [nummer] op naam van de man, met daarbij behorend saldo, met dien verstande dat de man de helft van het saldo per peildatum aan de vrouw dient te voldoen,
1.6
het door partijen aangekochte goud en zilver, met dien verstande dat de man de helft van de waarde daarvan per peildatum aan de vrouw dient te voldoen,
1.7
een IWC horloge, met dien verstande dat de man de helft van de waarde daarvan per peildatum aan de vrouw dient te voldoen;
2. aan de vrouw worden toebedeeld:
2.1
de auto, merk Volkswagen Golf, kenteken [nummer] , zulks zonder verdere verrekening,
2.2
de op naam van de vrouw gestelde bankrekeningen:
Rabo betaalrekening [nummer] ,
Rabo spaarrekening [nummer] ,
Rabo Toekomstsparen [nummer] ,
met de daarbij behorende saldi, waarbij de vrouw de helft van de saldi per peildatum aan de man dient te voldoen;
2.3
de RABO en/of betaalrekening [nummer] , met het daarbij behorende saldo, waarbij de vrouw de helft van het saldo per peildatum aan de man dient te voldoen;
en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de woning te [adres] en het gebruik van de zaken, die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten tot 1 februari 2017 en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, en P.M.E. Bernini en S.M. Westerhuis-Evers, tevens kinderrechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2016.