ECLI:NL:RBDHA:2016:1401

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
12 februari 2016
Zaaknummer
09/818565-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nachtelijke beroving op station Zoetermeer met vrijspraak voor feit 1 en veroordeling voor feit 2

Op 11 februari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij nachtelijke berovingen op het station in Zoetermeer, gepleegd op 27 juni 2015. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste feit, dat betrekking had op de afpersing van slachtoffer 1, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte een strafbare rol had gespeeld. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers en het beschikbare bewijs niet voldoende waren om de verdachte te veroordelen voor dit feit.

Echter, voor het tweede feit, de diefstal met geweld en afpersing van slachtoffer 2, heeft de rechtbank de verdachte wel schuldig bevonden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte samen met een medeverdachte handelde en dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking. De verdachte en zijn medeverdachte hebben de aangever gedwongen om geld en goederen af te geven, waarbij zij dreigende opmerkingen maakten en de aangever hebben gefouilleerd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 90 uur. Daarnaast is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan slachtoffer 2. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn problematiek en de noodzaak voor begeleiding en behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer 09/818565-15
Datum uitspraak: 11 februari 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte ],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J. Algera en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. J.A.W. Knoester, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 juni 2015 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een)
ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van 5 euro, in elk
geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
- het slaan in het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of
- het zeggen tegen die [slachtoffer 1] dat hij de rest van het geld ook maar moest

geven en/of

- het zeggen tegen die [slachtoffer 1] "Hier in Zoetermeer doen we dat anders"

en/of

- het daarbij meermalen met een vuist op de buik van die [slachtoffer 1]
kloppen/stompen (waarbij het leek alsof er bewegingen werden gemaakt dat er
met een mes in die [slachtoffer 1] buik werd gestoken);
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 27 juni 2015 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
hoeveelheid (munt)geld en/of een OV-chipkaart en/of een mobiele telefoon
(Samsung Galaxy S2), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of
gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s)
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte
van een hoeveelheid (munt)geld en/of een OV-chipkaart en/of een mobiele
telefoon (Samsung Galaxy S2), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s)
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
- het op een dwingende toon vragen aan die [slachtoffer 2] of hij geld had en/of
- het op dwingende toon tegen die [slachtoffer 2] zeggen "Je hebt vast wel geld"

en/of "Laat zien wat je hebt" en/of

- het openmaken en bekijken van de rugzak van die [slachtoffer 2] en/of
- het fouilleren van die [slachtoffer 2] en/of
- het met de handen in de zakken voor die [slachtoffer 2] gaan zitten (waarbij hij

en/of zijn mededader deed/deden alsof hij/zij een mes ging(en) pakken) en/of

- het zeggen tegen die [slachtoffer 2] "Werk mee, dan gebeurt er niks",
waarbij hij en/of zijn mededader aldus een bedreigende situatie hebben doen
ontstaan voor die [slachtoffer 2] ;
artikel 317 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] deden afzonderlijk aangifte van beroving, gepleegd kort na middernacht in de nacht van 26 op 27 juni 2015 op het station Zoetermeer.
Kort nadat aangever [slachtoffer 1] die nacht met de politie sprak, werden de verdachte en de medeverdachte in de buurt van het station aangehouden. Zij voldeden aan de door [slachtoffer 1] opgegeven signalementen. De volgende middag volgde de aangifte door [slachtoffer 2] .
De feiten zijn tenlastegelegd in feit 1 als afpersing van [slachtoffer 1] en in feit 2 als diefstal met geweld en/of afpersing van [slachtoffer 2] .
De rechtbank moet ten aanzien van de tenlastegelegde feiten beoordelen of de verdachte zich daar aan schuldig heeft gemaakt.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte feit 1 en de feiten 2, eerste en tweede cumulatief/alternatief heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de feiten bepleit. Kort weergegeven heeft hij het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 heeft hij aangevoerd dat niet uitgesloten is dat het feit moet worden gezien in het perspectief van de situatie waarin de verdachte zich niet strafbaar maar slechts plagend en vervelend heeft opgesteld en het slachtoffer zich mogelijk te snel heeft laten bewegen tot afgifte van 5 euro. Voorts heeft de raadsman bestreden dat sprake zou zijn van medeplegen van het feit 1 door de verdachte. Blijkens de verklaringen van het slachtoffer heeft de medeverdachte actie ondernomen terwijl de verdachte daar alleen maar bij stond. Alleen het getalsmatig versterken door aanwezig te zijn is niet voldoende om hier medeplegen aan te nemen. Als wordt aangenomen dat er sprake is geweest van geweld, is het de medeverdachte geweest die daarbij verder ging dan de verdachte wilde. Er is verder geen aanwijzing dat de verdachte een strafbare rol heeft gehad bij het feit.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat goederen van het slachtoffer bij de medeverdachte zijn aangetroffen. Bij de rechter-commissaris heeft het slachtoffer niet bevestigd dat de verdachte dwingend om geld vroeg, zoals hij eerst wel verklaarde. Wat de oorzaak van zijn angst was, is niet uitgelegd. De medeverdachte heeft de telefoon van het slachtoffer gepakt en vroeg of hij mocht bellen. Alleen hard praten is niet voldoende om bedreiging met geweld of het plegen van geweld aan te nemen. Er is ook bij feit 2 geen steunbewijs ten aanzien van een strafbare rol van de verdachte. Er is onvoldoende bewijs om medeplegen door de verdachte aan te nemen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
Vrijspraak van feit 1
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
[slachtoffer 1] deed aangifte van beroving, gepleegd kort na middernacht in de nacht van 26 op 27 juni 2015 op het station Zoetermeer. Hij verklaarde dat een jongen, die volgens het signalement in het dossier de verdachte zou zijn geweest, over het spoor naar het perron liep waarop de aangever stond en hem vroeg om geld voor sigaretten. De aangever belde op dat moment met zijn moeder, vanwege het feit dat hij de laatste trein had gemist. Hij gaf de jongen, die nogal aandrong, twee euro. Toen de aangever daarna via de trap naar beneden was gegaan, werd hij daar door de vriend van de eerste jongen aangesproken. Deze vriend, die volgens het gegeven signalement de [medeverdachte ] zou zijn geweest, zei dat aangever te weinig geld had gegeven, gaf hem een klap met vlakke hand in het gezicht, zei dat hij maar beter ook de rest van zijn geld moest geven en dat het in Zoetermeer vaak anders afloopt. Hij klopte daarop een paar keer met zijn vuist tegen de buik van de aangever, die dat ervoer als het nadoen van het iemand in de buik steken. De aangever voelde zich bedreigd. Deze tweede jongen wilde zien of de aangever meer geld had, waarop de aangever hem een biljet van vijf euro gaf.
Op de beelden van de beveiligingscamera’s in het station is weliswaar te zien dat beide verdachten en de aangever zich in die nacht op het station bevonden. De beelden vormen echter voor het overige geen ondersteuning van de inhoud van de aangifte.
De verklaring van de moeder van de aangever, afgelegd bij de rechter-commissaris, bevat geen informatie die de aangifte inhoudelijk substantiëel ondersteunt.
De verdachte heeft bij de politie bevestigd dat de aangever hem op het perron kleingeld heeft gegeven en dat daarna de medeverdachte met de aangever ging praten. Zijn verklaringen bij de politie bevatten echter voor een bedreiging of afpersing van de aangever door de medeverdachte geen ondersteuning.
Hij heeft weliswaar ter terechtzitting verklaard dat hij merkte dat de medeverdachte de aangever op een ruwe manier aansprak, zich bedreigend gedroeg en dat hij ook merkte dat de aangever zich bedreigd voelde, maar de rechtbank overweegt dat - wat er ook zij van de rol van de medeverdachte - er onvoldoende wettig bewijs aanwezig is dat de verdachte een strafbare rol heeft gespeeld bij het tenlastegelegde feit. Alleen het erbij zijn, het getalsmatig versterken, is voor het aannemen van medeplegen in dit geval naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende.
De rechtbank acht derhalve niet bewezen dat de verdachte feit 1 heeft begaan en zal hem van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
[slachtoffer 2] deed aangifte van beroving, gepleegd kort na middernacht in de nacht van 26 op 27 juni 2015 op het station in Zoetermeer. Hij verklaarde dat hij zag dat twee jongens over het spoor lopend naar hem toe kwamen. De jongen die hij jongen 1 noemt, vroeg hem op een heel dwingende toon of hij geld had en zei dat hij sigaretten wilde kopen. Toen aangever zei dat hij geen geld had, zeiden beide jongens “je hebt vast wel geld” of soortgelijke woorden en “laat zien wat je hebt”. De jongens klonken heel dwingend en de aangever voelde zich heel bang en bedreigd en voelde zich genoodzaakt om te laten zien wat hij bij zich had. De jongens maakten de rugzak van de aangever open en bekeken de inhoud daarvan. Aangever gaf de jongens wat muntgeld en de jongens graaiden ook zelf geld uit de rugzak. De jongen die aangever jongen 2 noemt, pakte uit het voorvak van de rugzak een OV-kaart van de aangever en stopte die in zijn broekzak. De jongens zochten in de rugzak naar een portemonnee en fouilleerden de aangever. Jongen 2 pakte uit een zak van de kleding van de aangever de telefoon van de aangever, een Samsung Galaxy S2. Toen jongen 1 vroeg of hij met de telefoon mocht bellen en de aangever dat niet wilde, zag hij dat beide jongens boos op hem werden en hun handen zodanig in hun zakken staken dat het leek of ze een mes gingen pakken. Jongen 2 zei tegen de aangever “werk mee, dan gebeurt er niets”. Jongen 1 ging met de telefoon van de aangever bellen. Jongen 2 zei tegen aangever dat de telefoon nu bij jongen 1 bleef. De aangever vroeg herhaaldelijk om teruggave van de telefoon, maar kreeg die niet van de jongens terug, ook niet toen de laatste trein die hij kon nemen, arriveerde en hij wel in moest stappen. Hij zag dat de jongens samen wegliepen.
Als signalement van jongen 1 gaf aangever onder meer: Een lange getinte jongen, hij had een gouden tand. Als signalement van jongen 2 gaf aangever onder meer: een blanke jongen, met een vlassig snorretje, hij sprak Nederlands met een accent. [2]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de aangever hem kleingeld gaf toen hij daarom vroeg. Hij heeft verder verklaard dat de medeverdachte uit een klein vakje van de rugzak van de aangever een OV-kaart heeft gepakt. De verdachte verklaart voorts dat hij een stanleymesje dat in een klein vakje van de rugzak van de aangever zat, in de linker broekzak van de aangever gedaan. De aangever heeft de verdachte laten bellen met zijn telefoon. Toen de trein van de aangever kwam heeft de verdachte de telefoon aan de medeverdachte gegeven die er vervolgens mee wegliep. [3]
De aangifte wordt voorts ondersteund doordat de medeverdachte in het bezit was van
een OV-chipkaart met daarop met stift geschreven: “ [slachtoffer 2] ”. [4]
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de aangifte gelet op het hier bovenstaande voldoende ondersteund en ook voor het overige ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze aangifte, zodat de rechtbank in haar oordeel uit zal gaan van de aangifte.
Medeplegen
De raadsman heeft betwist dat sprake is van medeplegen van het feit. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Medeplegen veronderstelt een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, welke samenwerking moet zijn gericht op het bereiken van het gezamenlijke doel, namelijk het plegen van een beroving. Daarbij moet de verdachte een bijdrage hebben geleverd die van voldoende gewicht is.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Uit voormelde aangifte komt naar voren dat de verdachte en de medeverdachte zich tegenover de aangever hebben gemanifesteerd als personen die hem gezamenlijk beroofden. Beide verdachten hebben zich dichtbij de aangever opgesteld, hebben dwingende en dreigende opmerkingen gemaakt, hebben in de rugzak van de aangever gezocht naar spullen van waarde en hebben hem gefouilleerd en geld en goederen van de aangever gepakt c.q. van de aangever aangenomen.
De aangever heeft ook bij de rechter-commissaris bevestigd dat de verdachten in een samenwerking handelden. Hij heeft verklaard dat de verdachten vroegen of hij geld had, dat ze in zijn tas keken, hem fouilleerden en zijn telefoon pakten. Hij zegt dat de verdachten groter waren dan hij en allebei dicht bij hem kwamen staan en dreigend overkwamen waardoor hij geen andere keus had dan met hen mee te werken. Ze praatten hard, maakten zijn tas open en keken daarin keken. De aangever heeft de tas naar voren gedraaid en uit het voorvak dat door verdachten was opengemaakt, muntgeld gepakt en dat aan ze gegeven. Beide verdachten stonden toen met hun handen open. Beide verdachten hebben hem gefouilleerd en de rest van de inhoud van de tas bekeken. De aangever heeft voorts verklaard dat de verdachten eigenlijk met hem speelden, omdat ze deden alsof ze hem niet beroofden, en zeiden dat hij zich niet moest aanstellen. [5]
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de uitvoering van het delict. Zijn bijdrage wijst op een verantwoordelijkheid daarvoor die gelijkwaardig is aan die van de medeverdachte. In feite hebben de verdachte en de medeverdachte onderling inwisselbare rollen vervuld bij het plegen van het feit. Zij hebben gezamenlijk gehandeld gedurende het hele feit. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt met de medeverdachte dat sprake is van medeplegen van het tenlastegelegde.
Voorgaande bewijsmiddelen en overwegingen leiden de rechtbank tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de onder 2 cumulatief tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat
feit 2.
hij op 27 juni 2015 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid (munt)geld en een OV-chipkaart en een mobiele telefoon (Samsung Galaxy S2), toebehorende aan [slachtoffer 2] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
en
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid muntgeld, toebehorende aan [slachtoffer 2] ,
welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit
- het op een dwingende toon vragen aan die [slachtoffer 2] of hij geld had en
- het op dwingende toon tegen die [slachtoffer 2] zeggen "Je hebt vast wel geld" en "Laat zien wat je hebt" en
- het openmaken en bekijken van de rugzak van die [slachtoffer 2] en
- het fouilleren van die [slachtoffer 2] en
- het met de handen in de zakken voor die [slachtoffer 2] gaan zitten (waarbij hij en zijn mededader deden alsof zij een mes gingen pakken) en
- het zeggen tegen die [slachtoffer 2] "Werk mee, dan gebeurt er niks",
waarbij hij en zijn mededader aldus een bedreigende situatie hebben doen ontstaan voor die [slachtoffer 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder feit 1 en 2, eerste en tweede cumulatief alternatief ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met voorwaarden conform het advies van de reclassering, inclusief het begeleid wonen.
De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de op te leggen voorwaarden gevorderd. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf in de vorm van een werkstraf gevorderd voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de feiten bepleit en zich niet over een eventueel op te leggen straf uitgelaten.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld en afpersing. Hij heeft met zijn mededader op station Zoetermeer een jongen, die in de nacht de laatste trein wilde nemen, geld en goederen afhandig gemaakt. Ze hebben het slachtoffer grote angst aangejaagd door vlak bij hem te gaan staan en hem hard en boos om geld te vragen. Ze hebben hem gezegd dat hij zijn bezittingen moest laten zien, lieten hem muntgeld geven en pakten muntgeld uit zijn rugzak. Ze hebben in de rugzak naar meer geld gezocht en hebben het slachtoffer gefouilleerd. De rechtbank overweegt dat zij dit fouilleren van de aangever ziet als geweld en een inbreuk op de lichamelijke integriteit van de aangever. Bij dit alles hebben de verdachte en zijn mededader dreigementen geuit in die zin dat ze zeiden dat hij maar beter mee kon werken en dat ze deden alsof ze messen uit hun zakken pakten, een element dat deze beroving een gewelddadig en grimmig karakter geeft. Het slachtoffer had namelijk ook het idee dat de verdachten een spelletje met hem speelden door zogenaamd aardig te doen, terwijl ze hem intussen bedreigden en beroofden. Aannemelijk is dat het slachtoffer nog geruime tijd nadelige psychologische gevolgen van dit feit zal ondervinden. Verdachte heeft het slachtoffer niet alleen beroofd van geld en goederen maar ook van een gevoel van veiligheid, terwijl door dergelijke feiten ook het gevoel van onveiligheid in de samenleving toeneemt.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, reeds eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van het psychologisch onderzoek pro justitia van 9 oktober 2015 door [psycholoog] , en van het advies van Reclassering Nederland van 3 december 2015.
Uit deze rapporten komt onder meer het volgende naar voren.
Het is de psycholoog niet gelukt om in contact te komen met de verdachte.
De reclassering heeft gerapporteerd dat de verdachte zich aan de schorsingsvoorwaarden houdt, maar erg veel moeite heeft met het nakomen van afspraken. Er is met moeite en veel inzet van de hulpverleners enige vooruitgang geboekt. De verdachte is een beschadigde jongeman, die zijn eerste levensjaren is opgegroeid met een gewelddadige vader. Zijn moeder had moeite om de verdachte te begrenzen en te sturen. Er is hulpverlening geweest in het gezin en verdachte is uithuisgeplaatst geweest. Verdachte heeft nog steeds te maken met agressieve uitbarstingen. Intensieve begeleiding en behandeling is nodig maar ook een begeleid wonen traject. De reclassering en Mozaïk zetten zich in voor ondersteuning van de verdachte. Hij is ingeschreven voor ambulante woonbegeleiding. Verdachte moet leren om meer zelfredzaam te worden. Er is toezicht op verdachte in het kader van een voorwaardelijk sepot. Mozaïk is een instelling voor ambulante begeleiding die een werkwijze heeft die goed aansluit bij de verdachte. Het realiseren van een dagbesteding zal gedurende de begeleidingsperiode en wanneer er meer stabiliteit is in het leven van de verdachte, de eerstvolgende prioriteit hebben. Geadviseerd wordt om de verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden:
meldplicht, meewerken aan diagnostiek en zich laten behandelen, meewerken aan begeleiding door Mozaïk, meewerken aan intake bij 4 All wonen of soortgelijke begeleiding gericht op wonen.
De rechtbank onderschrijft het advies van de reclassering. De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 6 maanden, met aftrek, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met voorwaarden conform het geadviseerde. Daarnaast zal de rechtbank een werkstraf opleggen voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis. Deze straf is lager dan geëist met het oog op het feit dat voor feit 1 vrijspraak zal volgen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank stelt vast dat de verdachte tot de bewezenverklaarde feiten lijkt te zijn gekomen onder meer vanwege zijn persoonlijke problematiek, waarvoor in het kader van de te bepalen bijzondere voorwaarden behandeling nodig is. Met het bestaan van deze problematiek acht de rechtbank de kans op herhaling aanwezig. Omdat er derhalve ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank beslissen dat, gelet op artikel 14 e van het Wetboek van Strafrecht, het uit te oefenen toezicht en de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1]heeft zich ten aanzien van
feit 1als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, bestaande uit immateriële schade ad
€ 700,-en overige kosten rechtsbijstand ad
€ 2.698,54, met vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 2]heeft zich ten aanzien van
feit 2als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 542,80, zijnde materiële schade ad
€ 192,80en immateriële schade ad
€ 350,-, met vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de immateriële schadevergoeding, en toewijzing van de kosten van rechtsbijstand op basis van het liquidatietarief, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] afwijzing bepleit en subsidiair aangevoerd dat nodeloos hoge kosten voor rechtsbijstand zijn opgevoerd terwijl de verplichting bestaat om schade te beperken. Hij heeft afwijzing van de materiële schade bepleit en matiging van de immateriële schade.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft hij matiging bepleit.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van
[slachtoffer 1], feit 1.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu de verdachte van het tenlastegelegde feit zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
De vordering van
[slachtoffer 2], feit 2. eerste en tweede cumulatief:
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 eerste en tweede cumulatief bewezenverklaarde feit. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank zal de vordering derhalve hoofdelijk ten laste van verdachte toewijzen.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 27 juni 2015 is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 eerste en tweede cumulatief bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 542,80, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 juni 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer 2].

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 22c, 22d, 36f, 55, 57, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2. eerste en tweede cumulatief ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
de voortgezette handeling van
DIEFSTAL, VOORAFGEGAANen vergezeldVAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
en
AFPERSING, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6 maanden,
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot
5 maandenniet zal worden tenuitvoergelegd,
onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
2 jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Nederland te Bergen op Zoom [adres 2] en zich daarna gedurende de proeftijd op de door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij de reclassering, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- meewerkt diagnostiek en zich laat behandelen voor agressieregulatie problematiek en traumaverwerking bij de FPP van de GGZWNB of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- meewerkt aan de begeleiding van Mozaïk en zich houdt aan afspraken met deze instelling;
- meewerkt aan een intake bij 4 All wonen (ambulante woonbegeleiding) of soortgelijke begeleiding gericht op wonen.
geeft opdracht aan Reclassering Nederland toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
90 uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
45 dagen;
ten aanzien van feit 1:
verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot op nihil;
ten aanzien van de feiten 2, eerste en tweede cumulatief:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer 2], een bedrag van
€ 542,80,vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 juni 2015 tot de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 542,80,vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 juni 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer 2];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
10 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Kramer, rechter, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, rechter,
en mr. A. Tukker, rechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2016.
Mr. Tukker is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2015191569/2015191578.
2.Pag. 102 t/m 104, aangifte door [slachtoffer 2] .
3.Pag. 52 onderaan t/m 54, verklaring medeverdachte [verdachte ] .
4.Pag. 65, bevindingen verbalisanten.
5.Proces-verbaal van het verhoor van aangever [slachtoffer 2] als getuige bij de rechter-commissaris op 17 december 2015.