Op 17 november 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 1999, die werd beschuldigd van twee feiten: een overval op een winkel en diefstal uit een parochiehuis. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 18 augustus en 3 november 2016, waarbij de officier van justitie, mr. R. van Geloven, en de raadsman van de verdachte, mr. P.J.W. de Water, aanwezig waren. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van een gewelddadige overval op 9 september 2015 te Pijnacker, waarbij hij samen met een ander een geldbedrag heeft weggenomen en geweld heeft gebruikt tegen een medewerkster van de winkel. Daarnaast werd hem verweten op 9 februari 2016 in een parochiehuis goederen te hebben gestolen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er aanwijzingen waren dat de verdachte in de buurt van de locaties van de gepleegde feiten was, maar dat er onvoldoende bewijs was om de feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren. De rechtbank heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, omdat de verdachte is vrijgesproken. De rechtbank heeft de kosten van de verdediging voor de benadeelde partijen op nihil vastgesteld.
De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken, vooral in jeugdstrafzaken waar de gevolgen voor de betrokkenen aanzienlijk kunnen zijn. De rechtbank heeft de verdachte in zijn vrijheid gelaten door het opheffen van de voorlopige hechtenis.