ECLI:NL:RBDHA:2016:14009

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
09/857188-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in jeugdstrafzaak wegens onvoldoende bewijs voor diefstal en geweldpleging

Op 17 november 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 1999, die werd beschuldigd van twee feiten: een overval op een winkel en diefstal uit een parochiehuis. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 18 augustus en 3 november 2016, waarbij de officier van justitie, mr. R. van Geloven, en de raadsman van de verdachte, mr. P.J.W. de Water, aanwezig waren. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van een gewelddadige overval op 9 september 2015 te Pijnacker, waarbij hij samen met een ander een geldbedrag heeft weggenomen en geweld heeft gebruikt tegen een medewerkster van de winkel. Daarnaast werd hem verweten op 9 februari 2016 in een parochiehuis goederen te hebben gestolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er aanwijzingen waren dat de verdachte in de buurt van de locaties van de gepleegde feiten was, maar dat er onvoldoende bewijs was om de feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren. De rechtbank heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, omdat de verdachte is vrijgesproken. De rechtbank heeft de kosten van de verdediging voor de benadeelde partijen op nihil vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken, vooral in jeugdstrafzaken waar de gevolgen voor de betrokkenen aanzienlijk kunnen zijn. De rechtbank heeft de verdachte in zijn vrijheid gelaten door het opheffen van de voorlopige hechtenis.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/857188-16
Datum uitspraak: 17 november 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 18 augustus 2016 en
3 november 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. van Geloven en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. P.J.W. de Water, advocaat te Katwijk, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 09 september 2015 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen in/uit een winkel (gelegen aan de [adres 2]
) een geldbedrag van ongeveer 100,- euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen tegen die [benadeelde 1] voornoemd, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (vast)grijpen en/of duwen en/of tegen de grond
gooien van [benadeelde 1] voornoemd en/of het (vervolgens) tegen [benadeelde 1] voornoemd zeggen dat "zij niet de politie moest bellen want dat hij haar dan wel zou weten te vinden en dat hij haar zou doodsteken", of woorden van gelijkende dreigende aard of strekking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 09 februari 2016 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een niet afgesloten ruimte (te weten een parochiehuis) gelegen aan de [adres 3] en/of uit drie, althans e(e)n(ige) aldaar hangende jas(sen) en/of vanaf
het parkeerterrein (behorend bij een parochiehuis gelegen aan de [adres 3] ) heeft weggenomen (een) identiteitsdocument(en) en/of (een) (huis- en/of auto)sleutel(s) en/of een auto (Toyota Yaris), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of
[benadeelde 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich op 9 september 2015 te Pijnacker samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de overval op de winkel [benadeelde 2] waarbij geweld is gepleegd jegens [benadeelde 1] die daar aan het werk was. Zij is bij deze overval aan haar hoofd gewond geraakt en met de dood bedreigd (feit 1).
Ook dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte op 9 februari 2016 te Pijnacker, al dan niet samen met een ander, spullen heeft weggenomen uit een aantal jassen die in een Parochiehuis hingen. Daarbij is tevens de auto van één van de benadeelden meegenomen (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte van feit 1 en feit 2 zal vrijspreken, nu ten aanzien van beide feiten de bewijsmiddelen weliswaar wijzen op de betrokkenheid van de verdachte maar desondanks niet wettig en overtuigend kan worden vastgesteld dat de verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens vrijspraak van de beide feiten bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Dat de verdachte op een bepaald moment op een bepaalde plek aanwezig is, wil immers nog niet zeggen dat hij zich dan ook aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1
Op 9 september 2015 omstreeks 11.30 uur is de winkel [benadeelde 2] te Pijnacker overvallen door twee jongens waarbij geweld is gebruikt en is gedreigd met geweld tegen [benadeelde 1] die daar aan het werk was. Zij is bij deze overval aan haar hoofd gewond geraakt en met de dood bedreigd. Voornoemde overval heeft tot op heden een enorme impact gehad op het leven van [benadeelde 1] en haar man, zoals uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting ter zitting is gebleken.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, leidt de rechtbank het navolgende af.
Op de camerabeelden van de Randstadrail is te zien dat de verdachte op 9 september 2015 omstreeks 11.36 uur is uitgestapt op het Randstadrailstation te Pijnacker. Onderweg van Den Haag naar Pijnacker heeft hij telefonisch contact gehad met [medeverdachte] . De telefoon die bij de verdachte in gebruik was, straalde ten tijde van de overval een zendmast aan op de [adres 4] , welke zendmast zich in de directe nabijheid van voornoemde winkel bevindt. Om 12.35 uur is de verdachte wederom te zien op de camerabeelden van het Randstadrailstation te Pijnacker. Hij is dan in het gezelschap van een persoon die door diverse verbalisanten werd herkend als zijnde [medeverdachte] . Op het Molenpad, dat op de route ligt tussen voornoemde winkel en het station van de Randstadrail, zijn twee jassen aangetroffen. Op één van deze jassen is DNA van [medeverdachte] aangetroffen en op de andere jas bevindt zich mogelijk het DNA van de verdachte.
De verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad op voornoemde camerabeelden van het Randstadrailstation Pijnacker te zien zou kunnen zijn. Hij heeft ontkend dat hij de overval heeft gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, weliswaar, kan worden afgeleid dat de verdachte zich vlak vóór en vlak na de overval in de directe nabijheid van de winkel [benadeelde 2] bevond. Dit is echter onvoldoende om wettig en overtuigend bewezen te kunnen verklaren dat de verdachte een van de daders van voornoemde overval is geweest.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het hem onder 1 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 2
Op 9 februari 2016 zijn er tussen 19.15 uur en 22.00 uur diverse persoonlijke eigendommen weggenomen uit drie jassen, die aan de kapstok hingen in het parochiehuis aan de [adres 3] te Pijnacker. Met een autosleutel, die uit één van deze jassen is weggenomen, werd ook de bijbehorende auto meegenomen.
De verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij die avond wel in de buurt van het parochiehuis aan de [adres 3] gezien kan zijn omdat zijn moeder daar in de buurt woont, maar dat hij niets met de diefstal te maken heeft.
De rechtbank stelt vast dat er aanwijzingen zijn dat de verdachte die bewuste avond in de buurt van het parochiehuis is geweest. Zo heeft de [getuige] verklaard dat hij die avond een jongen in de buurt van het parochiehuis heeft gezien die met krukken liep, terwijl de verdachte destijds ook met krukken liep. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten bieden om wettig en overtuigend bewezen te kunnen verklaren dat de verdachte de bewuste diefstal heeft gepleegd.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het hem onder 2 ten laste gelegde feit.

4.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde 1]heeft zich ten aanzien van feit 1 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 2.885,40, bestaande uit een bedrag van € 885,40 aan materiële schade en een bedrag van € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[benadeelde 5]heeft zich ten aanzien van feit 2 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 445,52, bestaande uit materiële schade,
vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van beide benadeelde partijen in hun vordering vanwege de gevorderde vrijspraak.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraken, primair niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen in hun vorderingen verzocht en subsidiair - mocht de rechtbank wel tot bewezenverklaring komen - matiging van de vorderingen wegens te hoge immateriële schade danwel wegens het ontbreken van een causaal verband tussen de gevorderde kosten en het feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal de [benadeelde 5] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het geschorstebevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
ten aanzien van feit 1:
verklaart de [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot op nihil;
ten aanzien van feit 2:
verklaart de [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Kramer, kinderrechter, voorzitter,
mr. H.M. Boone, kinderrechter,
en mr. A.P. Sno, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 november 2016.