ECLI:NL:RBDHA:2016:13947

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
16_5290
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht

Op 15 november 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft de weigering van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) vanwege een schending van de inlichtingenplicht door de eiser. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard.

De achtergrond van de zaak is als volgt: op 4 januari 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering afgewezen. Dit besluit werd op 17 mei 2016 door verweerder gehandhaafd, ondanks het bezwaar van eiser. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 15 november 2016 is eiser, samen met zijn gemachtigde, niet verschenen, terwijl verweerder zich wel heeft laten vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eiser niet voldoende informatie heeft verstrekt om zijn aanvraag voor bijstand te onderbouwen. Verweerder had eiser eerder om aanvullende informatie verzocht, maar de verstrekte gegevens waren ontoereikend. Eiser heeft niet duidelijk gemaakt hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien en heeft geen bewijs geleverd van zijn financiële situatie, zoals afschriften van betaalrekeningen of bewijs van betaling van een vliegticket.

De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat eiser niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan, waardoor niet kon worden vastgesteld of hij recht had op bijstand. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan op dezelfde dag als de zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/5290

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2016 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Kuijper),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D.L. Swart).

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 17 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2016. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Het bestreden besluit houdt in dat de aanvraag om uitkering terecht is afgewezen. Volgens verweerder heeft eiser niet aan zijn inlichtingenplicht voldaan. Bij brief van 10 december 2015 heeft verweerder eiser om aanvullende informatie verzocht. De informatie die eiser heeft verstrekt is ontoereikend. Zo heeft eiser niet duidelijk gemaakt hoe hij in de afgelopen periode in zijn levensonderhoud heeft voorzien, en wat hij met kluswerk heeft verdiend. Evenmin heeft eiser aangegeven hoe hij zijn vliegticket vanuit Angola heeft bekostigd.
3. Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd komt hierop neer dat wel voldoende inlichtingen zijn verstrekt. Eiser heeft verder gesteld dat hij na beëindiging van de uitkering die hij van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ontving, in psychische problemen is geraakt. Door giften van vrienden en kennissen en door kluswerk heeft hij in zijn onderhoud kunnen voorzien. Hij verbleef bij een vriendin en hoefde geen huur te betalen.
4.
De rechtbank stelt voorop dat de door eiser ingediende beroepsgronden neerkomen op een herhaling van hetgeen in bezwaar is aangevoerd. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd op alle gronden van het bezwaar ingegaan. In het aanvullend beroepschrift is niet vermeld welke overwegingen van het bestreden besluit onjuist zijn, en waarom dat zo is.
5. Het bestreden besluit bevat een toereikende weerlegging van de ingediende bezwaren. Verweerder heeft terecht benadrukt dat hij van de aanvrager voldoende informatie dient te krijgen om de bijstandsaanvraag goed te kunnen beoordelen. Dit volgt uit artikel 17 van de Pw, bezien in samenhang met artikel 11 van die wet.
6. Naar aanleiding van de aanvraag heeft verweerder bij brief van 10 december 2015 om aanvullende informatie verzocht. Daarbij ging het om afschriften van betaalrekeningen, een verklaring over de manier waarop eiser in de periode voorafgaand aan de aanvraag in de kosten van het bestaan heeft voorzien, bewijzen van schulden en schuldbekentenissen, een bewijs van betaling van het vliegticket en een verklaring omtrent de woonsituatie. De schriftelijke verklaring van eiser van 20 december 2015 is niet voldoende. Daarin staat alleen dat eiser is geholpen door vrienden en dat hij soms wat heeft verdiend door klusjes te doen. Nu de overige door verweerder terecht gevraagde informatie ontbreekt, is verweerder op goede gronden tot het oordeel gekomen dat eiser niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan, en dat dus niet kon worden beoordeeld of eiser recht op bijstand heeft.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.