ECLI:NL:RBDHA:2016:13851
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.W. Ente
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Gambia
In deze zaak heeft eiser, een Gambiaanse nationaliteit, op 2 augustus 2016 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat op 13 juli 2016 zijn aanvraag voor een kort verblijf visum afwees. De zitting vond plaats op 2 november 2016, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft op 16 november 2016 uitspraak gedaan.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat eiser niet voldoende sociale en economische binding met Gambia heeft aangetoond. Eiser heeft twee minderjarige kinderen in Gambia, maar de rechtbank concludeert dat hij niet structureel voor hen zorgt en dat zijn beweerde zorg voor hen niet is onderbouwd met bewijsstukken. Daarnaast is de rechtbank van mening dat de economische binding van eiser met Gambia onvoldoende is, aangezien hij geen bewijs heeft geleverd van zijn werk en inkomen in Gambia. De rechtbank wijst erop dat de aard van zijn werkzaamheden en salaris niet voldoende zijn om hem aan Gambia te binden.
Eiser heeft ook aangevoerd dat hij en zijn referente niet zijn gehoord in het bezwaar, maar de rechtbank stelt dat het de verantwoordelijkheid van eiser was om de benodigde bewijsstukken bij de aanvraag te overleggen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt eveneens, omdat de omstandigheden van de andere persoon niet vergelijkbaar zijn met die van eiser.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.