ECLI:NL:RBDHA:2016:13845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
17 november 2016
Zaaknummer
AWB 16/17793
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en rechtskarakter verlengingsbeslissing

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en met de Iraakse nationaliteit, op 10 augustus 2016 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had op 24 november 2015 een asielaanvraag ingediend en stelde verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, bij brief van 20 juli 2016 in gebreke wegens het uitblijven van een beslissing. De behandeling van het beroep vond plaats op 7 november 2016, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

Verweerder stelde dat de wettelijke beslistermijn niet was verstreken en dat er geen geldige ingebrekestelling was ingediend. Hij voerde aan dat de beslistermijn was verlengd tot maximaal vijftien maanden en dat de ingebrekestelling en het beroep te vroeg waren ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat de verlenging van de beslistermijn niet rechtsgeldig was, omdat de mededeling hierover niet tijdig was gedaan. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet tijdig op de asielaanvraag had beslist, waardoor het beroep gegrond werd verklaard.

De rechtbank bepaalde dat verweerder binnen zes weken na de uitspraak een besluit op de asielaanvraag moest bekendmaken, met een dwangsom van € 100 per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 15.000. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van € 496. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar uitgesproken op 15 november 2016. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/17993
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 november 2016 in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde: mr. J.M. Niemer,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. J. Raaijmakers.

Procesverloop

Eiser heeft op 10 augustus 2016 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2016. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraakse nationaliteit. Op 24 november 2015 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Bij brief van 20 juli 2016 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag.
2. Verweerder heeft zich in reactie op het beroep van eiser op het standpunt gesteld dat de wettelijke beslistermijn niet is verstreken en er geen (geldige) ingebrekestelling is ingediend. Bij brief van 27 mei 2016 heeft verweerder eiser laten weten dat de beslistermijn is verlengd tot maximaal vijftien maanden. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat met publicatie van het Besluit van verweerder van 9 februari 2016, nummer WBV 2016/3 houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: WBV 2016/3), de beslistermijn van rechtswege is verlengd met negen maanden. De ingebrekestelling en het beroep tegen het niet tijdig beslissen zijn te vroeg ingediend. Het beroep dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt.
3. In artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Onder rechtshandeling wordt verstaan een handeling gericht op rechtsgevolg.
4. Op grond van artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit niet in werking voordat het bekend is gemaakt. Ingevolge artikel 3:41 van de Awb wordt een besluit bekend gemaakt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende(n). Indien bekendmaking niet op deze wijze kan geschieden, geschiedt zij op een andere geschikte wijze.
5. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw een beschikking gegeven.
Op grond van het vierde lid, aanhef en onder b, kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
Op grond van het zevende lid stelt verweerder de vreemdeling in kennis van de verlenging van de termijn en, indien de vreemdeling daar om verzoekt, geeft verweerder informatie over de reden van de verlenging en een indicatie van het tijdsbestek waarbinnen de beschikking, bedoeld in het eerste lid, te verwachten valt.
6. In artikel 3.120 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is bepaald dat, indien de termijn voor het geven van de beschikking op grond van artikel 42, vierde lid, van de Vw wordt verlengd, de vreemdeling hiervan schriftelijk in kennis wordt gesteld. Bij de kennisgeving wordt aangegeven op welk moment de verlengde beslistermijn eindigt.
7. In paragraaf C1/2.11 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), zoals die na inwerkingtreding van WBV 2016/3 is komen te luiden, staat vermeld dat verweerder met ingang van 11 februari 2016 gebruikmaakt van de in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw neergelegde bevoegdheid.
8. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de beslistermijn van verweerder rechtsgeldig is verlengd.
9. Allereerst dient de vraag te worden beantwoord welk rechtskarakter een verlengingsbeslissing heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is de verlenging van een beslistermijn een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, nu de verlenging een publiekrechtelijk rechtsgevolg heeft. De plicht van verweerder om te beslissen binnen zes maanden wordt immers door deze beslissing gewijzigd.
10. Vervolgens staat ter beoordeling of de beslistermijn met de brief van verweerder van 27 mei 2016 tijdig is verlengd. Vaststaat dat eiser op 24 november 2015 zijn asielaanvraag heeft ingediend en dat de beslistermijn van artikel 42, eerste lid, van de Vw op 24 mei 2016 is verstreken. Eerst na ommekomst van deze beslistermijn heeft verweerder de brief omtrent verlenging van de termijn aan eiser verzonden. Nu een mededeling over de verlenging van de beslistermijn binnen die termijn moet worden gedaan (vergelijk de Memorie van Toelichting bij de Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen, TK 2004-2005, 29 934, nr. 3, pag. 5), leidt de brief van 27 mei 2016 niet tot een geldige verlenging van de beslistermijn.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat de beslistermijn door middel van WBV 2016/3 van rechtswege is verlengd met negen maanden. Zoals volgt uit artikel 3.120 van het Vb, waarin artikel 42, zevende lid, van de Vw nader is uitgewerkt, dient de vreemdeling, indien de termijn voor het geven van de beschikking op grond van 42, vierde lid, van de Vw wordt verlengd, hiervan
schriftelijkin kennis te worden gesteld. Daarnaast moet op grond van deze bepaling aangegeven worden op welk moment de verlengde beslistermijn eindigt. Artikel 42, zevende lid, van de Vw betreft de implementatie van artikel 31, zesde lid, van de richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn). De rechtbank stelt vast dat de Procedurerichtlijn, de Vw en het Vb niet voorzien in een bepaling ten aanzien van de
wijze van bekendmakingvan een besluit. Dat betekent dat hiervoor de algemene nationaalrechtelijke bepaling, neergelegd in artikel 3:41 van de Awb, van toepassing is. Verweerder had eiser dan ook persoonlijk in kennis moeten stellen van de verlenging van de beslistermijn. Publicatie van het WBV 2016/3 is niet een bekendmaking in de zin van artikel 3:41 van de Awb. Aan dit oordeel draagt bij dat uit de toelichting op het WBV 2016/3 volgt dat het niet de bedoeling was om ook ten aanzien van asielaanvragen die vóór de datum van publicatie van de WBV (11 februari 2016) zijn ingediend, zoals de asielaanvraag van eiser, de beslistermijn te verlengen.
12. De rechtbank komt tot de conclusie dat de beslistermijn niet is verlengd en verweerder daarom niet tijdig op de asielaanvraag van eiser heeft beslist. Het beroep is daarom gegrond.
13. Op grond van artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank desgevraagd de verbeurde dwangsom vast. Eiser heeft echter niet verzocht om vaststelling van de verbeurde dwangsom, zodat de rechtbank daar niet aan toekomt.
14. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. Nu het besluit op de aanvraag van eiser zich nog in de voorbereidingsfase bevindt, acht de rechtbank deze termijn van twee weken niet reëel. De rechtbank bepaalt daarom, gelet op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb, dat verweerder binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden het besluit op de asielaanvraag van eiser bekendmaakt. De rechtbank zal daaraan, overeenkomstig artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, een dwangsom verbinden. In overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl), verbeurt verweerder een dwangsom van € 100 voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
15. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 496 in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden;
- bepaalt dat verweerder een aan eiser te betalen dwangsom van € 100 (honderd euro) verbeurt voor elke dag waarmee verweerder de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 496 (vierhonderdzesennegentig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.