ECLI:NL:RBDHA:2016:13776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
16/17511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • T.J.P. van Os van den Abeelen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrees pleegkind

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 november 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een Eritrees pleegkind, had beroep ingesteld tegen het besluit van 11 juli 2016, waarin zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent, de tante en pleegmoeder van eiser, niet voldoende heeft aangetoond dat eiser feitelijk tot haar gezin behoort. De staatssecretaris had in zijn besluit overwogen dat er geen documenten waren overgelegd die deze gezinsband konden onderbouwen, en dat eiser ook met andere familieleden samenwoonde.

Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij in bewijsnood verkeert, omdat relevante documenten niet beschikbaar zijn. Hij heeft gesteld dat zijn pleegmoeder hem vanaf zijn geboorte heeft verzorgd, en dat zijn biologische ouders niet in staat waren om voor hem te zorgen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de verklaringen van de referent en de vader van eiser, die consistent waren en de feitelijke gezinsband onderbouwden.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat er sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar, en dat er niet kon worden afgezien van het horen in bezwaar. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met deze uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 992. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/17511
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 november 2016 in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde: mr. J. de Jong,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. D. Berben.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 juli 2016 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens was ter zitting aanwezig [naam 1] (referente) en A. Solomon, tolk in de taal Tigrinya. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Eritrese nationaliteit. Op 29 oktober 2014 heeft verweerder aan referente, de tante en pleegmoeder van eiser, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Op 30 december 2014 heeft referente ten behoeve van eiser een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Bij besluit van 20 januari 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat referente niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser ten tijde van haar vertrek feitelijk tot haar gezin behoorde. Er zijn geen documenten overgelegd waaruit dit valt af te leiden. Daarnaast is gebleken dat eiser niet alleen met referente, maar ook met zijn grootouders, oom en (andere) tante heeft samengewoond. Eiser zou thans nog steeds bij hen verblijven. Voorts is evenmin aannemelijk gemaakt dat referente in financieel opzicht voor eiser heeft gezorgd. Ten aanzien van de overgelegde toestemmingsverklaring van de vader van eiser, stelt verweerder vast dat deze niet is ondertekend en dat geen kopie van het identiteitsbewijs van de vader is bijgevoegd.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij in bewijsnood verkeert. Referente is uit Eritrea gevlucht, dus zij is voor het eventuele verkrijgen van documenten afhankelijk van derden. Bovendien bestaan de documenten die verweerder graag wil zien, te weten de geboorteakte van eiser en de overlijdensakte van zijn moeder, niet. Deze zijn nooit opgemaakt. Voorts blijkt uit de verklaringen van referente dat zij als moeder voor eiser gezorgd heeft vanaf zijn geboorte, omdat zijn moeder bij de geboorte is overleden en zijn vader vanwege militaire dienst niet in staat was voor hem te zorgen. Eiser is daarom emotioneel afhankelijk van referente. De vader van eiser heeft dit bevestigd in de overlegde verklaring. Tot slot stelt eiser dat er ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), staat vermeld dat verweerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) verleent als de kinderen, ouders, echtgenoot of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De referent moet aantonen dat deze feitelijke gezinsband bestaat en niet verbroken is. De referent onderbouwt dit met documenten. De referent moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen.
Voorts is in het beleid vermeld dat bij de beoordeling of het pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de referent, onder meer de volgende elementen worden betrokken:
• de duur van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent;
• de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van referent;
• de reden waarom het pleegkind is opgenomen in het gezin en, als dit aan de orde is, de reden dat een pleegkind tijdelijk buiten het gezin is geplaatst. Dit is van belang bij het vaststellen of anderen de zorg voor het kind hebben overgenomen waarmee het pleegkind feitelijk hun pleegkind is geworden.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en referente niet aannemelijk is gemaakt. Omdat referente niet met documenten kan aantonen dat eiser feitelijk tot haar gezin behoort, had het gelet op verweerders beleid op zijn weg gelegen om te beoordelen of referente voldoende aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt om tot de conclusie te kunnen komen dat het aannemelijk is dat eiser feitelijk tot haar gezin behoort. Verweerder heeft dit miskend door het ontbreken van documenten aan referente en eiser te blijven tegenwerpen.
6. Voorts stelt de rechtbank vast dat referente eiser al in haar eerste gehoor heeft genoemd. Ook heeft zij tijdens dat gehoor de omstandigheden waaronder hij in haar gezin is opgenomen beschreven. Deze verklaringen komen zowel overeen met wat in de onderhavige procedure naar voren is gebracht, als met de verklaring van de vader van eiser. Zowel referente als de vader van eiser hebben verklaard dat eiser al vanaf zijn geboorte door referente wordt verzorgd als ware zij zijn moeder. Zowel over de duur van als over de reden voor opname in het gezin van referente zijn aldus consistente verklaringen afgelegd. Verweerder heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rekening gehouden.
7. Het enkele feit dat eiser en referente woonden in een driegeneratiewoning kan naar het oordeel van de rechtbank niet aan het voorgaande afdoen. Dat er mogelijkerwijs ook anderen waren die enigerlei zorg aan eiser hebben besteed, betekent immers niet dat er geen sprake kan zijn van een exclusieve feitelijke gezinsband tussen eiser en referente. Bovendien heeft referente ter zitting toegelicht dat zowel haar broer als haar zus zijn opgeroepen voor militaire dienst, zodat referente en eiser alleen bij de ouders van referente woonden. Referente heeft onweersproken gesteld dat haar vader ziek is en dat haar moeder te oud is om voor eiser te kunnen zorgen.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank tot slot van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar, zodat niet met toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden afgezien van het horen in bezwaar.
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb.
10. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 992 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168 (honderdachtenzestig euro) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 992 (negenhonderdtweeënnegentig euro) te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J.P. van Os van den Abeelen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: