ECLI:NL:RBDHA:2016:13769
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- A.W. Ente
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot een minderjarige eiser
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2016 uitspraak gedaan in de zaken NL16.2875 en NL16.2876, waarbij eiser, een alleenreizende minderjarige met Iraakse nationaliteit, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser had op 24 augustus 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar verweerder concludeerde dat het Verenigd Koninkrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvraag, aangezien eiser daar eerder een verzoek om internationale bescherming had ingediend. Eiser betoogde dat hij minderjarig was en dat er een leeftijdsonderzoek uitgevoerd moest worden, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eiser meerderjarig was, gezien het ontbreken van authentieke documenten die zijn minderjarigheid onderbouwden.
De rechtbank overwoog verder dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de overdracht naar het Verenigd Koninkrijk een onevenredige hardheid zou zijn. Eiser had ook geen medische onderbouwing overgelegd voor zijn geheugenproblemen en had in het verleden geen stappen ondernomen om zijn identiteitsdocumenten te verkrijgen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 7 november 2016, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na verzending van de uitspraak.