ECLI:NL:RBDHA:2016:13767
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- A.W. Ente
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheidscriteria onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2016 uitspraak gedaan in een bodemprocedure en een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de asielaanvraag van eiser, een Pakistaanse nationaliteit bezittende man. Eiser had op 7 augustus 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Het bestreden besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, gedateerd 13 oktober 2016, weigerde de asielaanvraag in behandeling te nemen, met als argument dat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om overdracht te voorkomen.
Tijdens de zitting op 2 november 2016 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser met een visum voor Polen naar Hongarije is gereisd en daar asiel heeft aangevraagd. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Dublinverordening en de Vreemdelingenwet 2000 in overweging genomen en geconcludeerd dat Polen op basis van het verleende visum verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van de uitspraak.