ECLI:NL:RBDHA:2016:13760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
AWB 16/24509
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op basis van verblijfsrecht in Italië

Op 7 november 2016 heeft de Rechtbank Den Haag een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die beroep had ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Het bestreden besluit, dat op 25 oktober 2016 was genomen, verklaarde de asielaanvraag van de eiser niet-ontvankelijk. De rechtbank overwoog dat de eiser verblijfsrecht had in Italië op basis van een geldige verblijfsvergunning, waardoor zijn asielaanvraag in Nederland niet in behandeling kon worden genomen. De rechtbank benadrukte dat de eiser in Italië internationale bescherming geniet en dat hij zijn rechten daar moet uitoefenen.

De rechtbank ging verder in op de argumenten van de eiser, die stelde dat hij in Italië geen aanspraak kan maken op zijn asielrechten. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelde dat het bezit van een asielstatus in een EU-lidstaat voldoende is om te concluderen dat de banden van de vreemdeling met die lidstaat sterk genoeg zijn om hem te verplichten daarheen terug te keren. De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van de echtgenote en kinderen van de eiser in Nederland niet afdoet aan de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was en dat toetsing aan artikel 8 van het EVRM niet plaatsvond, omdat de asielaanvraag niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. Paulus.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/24509
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 7 november 2016 in de zaak tussen

[naam], eiser

gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. J. Raaijmakers.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 25 oktober 2016 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig A. Mohamed, tolk in de Somalische taal.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt het volgende.
2. Bij het bestreden besluit is de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 30, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet-ontvankelijk verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn.
3. Niet in geschil is dat eiser in Italië verblijfsrecht heeft op grond van een geldige verblijfsvergunning. Op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, van de Vw kon de asielaanvraag van eiser daarom niet-ontvankelijk verklaard worden, omdat eiser in Italië internationale bescherming geniet.
4. Voor zover eiser stelt dat hij in Italië in de praktijk geen aanspraak kan maken op de aan zijn asielstatus verbonden rechten, dient hij dit bij de Italiaanse autoriteiten aan de orde te stellen. Verder heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) in zijn uitspraak van 6 augustus 2015 geoordeeld dat alleen al vanwege het bezit van een asielstatus in een lidstaat van de Europese Unie wordt aangenomen dat de banden van een vreemdeling met die lidstaat zodanig sterk zijn, dat van de vreemdeling kan worden verlangd daar heen te gaan. Nu eiser reeds in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning in Italië is er geen grond voor het in behandeling nemen van een asielaanvraag in Nederland.
5. De omstandigheid dat eisers echtgenote en kinderen in Nederland verblijven doet hieraan niet af. Voor zover eiser gezinshereniging wenst, kan hij een aanvraag indienen om een reguliere verblijfsvergunning voor dat doel. De door eiser aangehaalde paragraaf C1/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 inzake het ambtshalve doortoetsen bij afwijzing van de asielaanvraag is niet van toepassing indien de aanvraag niet-ontvankelijk wordt verklaard. Artikel 3.6, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bepaalt ook dat in dat geval niet ambtshalve wordt doorgetoetst. Ook voor wat betreft de algemene bevoegdheid om ambtshalve te toetsen aan artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), zoals neergelegd in artikel 3.6b van het Vb, geldt dat het beleid van verweerder is om daar niet aan te toetsen indien de asielaanvraag niet-ontvankelijk wordt verklaard. Het bestreden besluit is dan ook voldoende gemotiveerd met de overweging dat toetsing aan artikel 8 EVRM niet plaatsvindt.
6. De door gemachtigde van eiser ter zitting aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 21 december 2012 leidt niet tot een ander oordeel. Het betreft niet vergelijkbare gevallen. Die zaak zag immers op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareizen, derhalve een reguliere aanvraag. In het geval van eiser gaat het om de beoordeling van een asielaanvraag met toepassing van de Procedurerichtlijn.
7. Het beroep is derhalve ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier, op 7 november 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.