ECLI:NL:RBDHA:2016:13686

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
09/808161-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling van een verdachte met aanzienlijke hoeveelheden harddrugs, geneesmiddelen en wapens in zijn woning

Op 9 november 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 juli 2016 in zijn woning te ’s-Gravenhage een grote hoeveelheid harddrugs, geneesmiddelen en wapens in zijn bezit had. Tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte werden onder andere 181 gram cocaïne, 306 gram amfetamine, 897 tabletten MDMA, een omgebouwd pistool, munitie, een geluiddemper en pepperspray aangetroffen. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethoef, en de officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 24 maanden. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was en dat de verdachte verantwoordelijk was voor de aangetroffen goederen. De verdachte had wisselend verklaard over de herkomst van de wapens en drugs, maar de rechtbank achtte zijn verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank legde de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden op, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen niet alleen de volksgezondheid in gevaar had gebracht, maar ook had bijgedragen aan de criminaliteit in de maatschappij. De in beslag genomen goederen werden onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/808161-16
Datum uitspraak: 9 november 2016
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] , ( [geboorteland] )
BRP-adres: [adres] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “Haaglanden”, te Zoetermeer.

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 oktober 2016.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. E.G.S. Roethoef, advocaat te Amsterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake van de door hem bij dagvaarding ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden onvoorwaardelijk, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

De tenlasteleggingAan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:

1.
hij op of omstreeks 13 juli 2016 te ’s-Gravenhage een wapen van categorie III, te weten een pistool (omgebouwde Walther P22) en/of munitie van categorie III, te weten 51 volmantelpatronen kaliber 6.35 MM, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 13 juli 2016 te ’s-Gravenhage, een geluiddemper voor een vuurwapen, zijnde een wapen van categorie I, onder 3º, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 13 juli 2016 te ’s-Gravenhage een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6º, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 13 juli 2016 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad:
  • 181 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
  • 306 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
  • 897 tabletten MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumweg behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op of omstreeks 13 juli 2016 te ’s-Gravenhage om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • 206, althans een grote hoeveelheid ponypacks gevuld met cocaïne en/of
  • 98, althans, een grote hoeveelheid bolletjes gevuld met cocaïne en/of
  • 4 zakjes met ieder een brok cocaïne en/of
  • 897, althans een grote hoeveelheid MDMA tabletten en/of
  • 306 gram, althans een grote hoeveelheid amfetamine en/of
  • twee weegschalen en/of
  • twee vergruizers en/of
  • 1 kilogram, althans een grote hoeveelheid manitol (versnijdingsmiddel) en/of
  • 826 gram, althans een grote hoeveelheid versnijdingsmiddel en/of
  • een grote hoeveelheid ongebruikte ponypacks,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
6.
hij op of omstreeks 13 juli 2016 te ’s-Gravenhage
opzettelijkeen of meer geneesmiddel(len) waarvoor geen handelsvergunning geldt, te weten:
  • 2216 tabletten Kamagra en/of
  • 2 doosjes Apcalis-SX inhoudende een of meer sachets en/of
  • vier flesjes vloeistof met opdruk Rush 10 ml;
in voorraad heeft gehad.

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Bewijsuitsluiting
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor alle feiten, nu de TCI-melding onvoldoende was voor een verdenking, zodat de doorzoeking in de woning van verdachte onrechtmatig was met als gevolg dat al hetgeen daarbij is aangetroffen niet als bewijs mag worden gebruikt.
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.
Het opsporingsonderzoek dat aan deze zaak ten grondslag ligt, is gestart op basis van een TCI-melding. Uit het TCI-proces-verbaal van woensdag 13 juli 2016 blijkt dat bij het TCI Eenheid Den Haag in de maand juli 2016 de volgende informatie via een informant is binnengekomen:
[Bijnaam] is in het bezit van meerdere vuurwapens. [Bijnaam] draagt een vuurwapen bij zich en heeft
ook vuurwapens op zijn woonadres in Moerwijk en/of op het adres bij zijn moeder in
Bezuidenhout waar hij regelmatig verblijft.
[Bijnaam] gebruikt het [telefoonnummer] .
[verbalisant 2] merkt de informatie, gegeven de hem bekende achtergrond van de informant bezien in samenhang met de door die informant aangedragen gegevens, aan als betrouwbaar.
Uit hetzelfde TCI proces-verbaal volgt dat uit onderzoek is gebleken dat met [Bijnaam] wordt bedoeld:
[verdachte]
Geboren [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
BSN: [nummer]
Verblijfadres:
[adres]
Dat met de moeder van [Bijnaam] wordt bedoeld:
[moeder van verdachte]
Geboren [geboortedag] 1939 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
BSN: [nummer]
Verblijfsadres;
[adres]
Blijkens het proces-verbaal van verdenking van 13 juli 2016 volgt dat uit onderzoek is gebleken dat het in het TCI-proces-verbaal genoemde telefoonnummer aan verdachte is uitgegeven.
De verdenking van een strafbaar feit kan volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad worden aangenomen op basis van TCI-informatie. Deze informatie moet in het algemeen wel voldoende concreet (naar persoon, tijd en plaats) en voldoende specifiek (ten aanzien van de strafbare gedragingen) zijn. De rechtbank is van oordeel dat de TCI-informatie in combinatie met het resultaat van het naar aanleiding van deze informatie uitgevoerde onderzoek, voldoende concreet en specifiek was voor het vermoeden dat er vuurwapens in de woning waar verdachte verbleef, aanwezig waren. Om genoemde redenen oordeelt de rechtbank de doorzoeking van de woning van verdachte rechtmatig. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Verklaring verdachte
Ter terechtzitting heeft verdachte een verklaring afgelegd voor de herkomst van de in zijn woning aangetroffen goederen: hij had aan iemand een sleutel gegeven en die heeft die goederen zonder zijn medeweten in zijn woning gelegd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze verklaring geloofwaardig is.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op 13 juli 2016 zijn gedurende de doorzoeking in de woning van verdachte in een gangkast tegenover de voordeur tassen met daarin bij elkaar 181,4 gram cocaïne en een tas met pillen (vermoedelijk Kamagra) gevonden. In de keuken werd onder het gasfornuis een vuurwapen met geluidsdemper en bijbehorende munitie aangetroffen. In een keukenkast werd een pakket met de tekst “Ma 1 kilo” erop aangetroffen met daarin mannitol. Verder werden er in keukenkasten weegschalen, vergruizers en een plastic zak met fenacetine en op een plank ongebruikte ponypacks aangetroffen. In een rekje onder de magnetron werden twee zakken met gele pillen bevattende MDMA aangetroffen. In de koelkast werd in een diepvriesbewaarbak 278 gram amfetamine, een zakje met 28,4 gram amfetamine en een busje pepperspray aangetroffen.
Verdachte heeft dienaangaande op 14 juli 2016 tegenover de politie verklaard dat er niemand anders op de [adres] woont en dat alleen hij een sleutel heeft. Verder heeft hij verklaard dat hij het wapen had geleend ter zelfbescherming. De overige aangetroffen goederen betroffen volgens verdachte cafeïne en manitol. Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte op 15 juli 2016 verklaard dat hij het wapen niet had uit zelfbescherming, maar dat hij dat voor iemand bewaarde. Voor het overige heeft verdachte zich toen op zijn zwijgrecht beroepen. [verbalisant 1] heeft de raadsman van verdachte op 13 oktober 2016 laten weten dat hij voornemens was om verdachte nader te horen. De raadsman van verdachte heeft op 17 oktober 2016 aan voornoemde verbalisant laten weten dat dit geen zin had omdat verdachte niet bereid was om antwoord te geven op vragen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat de aangetroffen verdovende middelen en de aangetroffen wapens en munitie niet van hem waren, maar van een man aan wie hij een sleutel van zijn woning heeft gegeven. Hij wil met het oog op zijn eigen veiligheid de naam van deze persoon niet noemen. Verdachte heeft desgevraagd geen verklaring gegeven voor de omstandigheid waarom hij pas ter terechtzitting met deze verklaring omtrent de wapens, verdovende middelen en toebehoren is gekomen. Verdachte heeft verklaard dat hij de wapens en de munitie voor dezelfde persoon als die een sleutel van zijn woning had, heeft bewaard.
De verklaring dat verdachte niet op de hoogte zou zijn geweest van de aangetroffen verdovende middelen en overige goederen die in zijn woning zijn aangetroffen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Immers, verdachte meldde op eigen initiatief tegen de politie waar het vuurwapen zich bevond in de woning en later dat zich onder de inbeslaggenomen goederen onder meer mannitol bevond. Daarnaast zijn de verdovende middelen en toebehoren aangetroffen op plaatsen in de woning die bij een normaal gebruik van de woning, en de koelkast in het bijzonder, onmiddellijk moeten opvallen.
Pas ter terechtzitting is verdachte met een niet nader gespecificeerde verklaring gekomen dat iemand anders aan wie hij kennelijk een sleutel zou hebben gegeven het wapen, de verdovende middelen en toebehoren in zijn woning zou hebben neergelegd. Ter terechtzitting heeft verdachte er geen verklaring voor gegeven waarom hij eerst anders heeft verklaard en waarom hij pas ter terechtzitting met deze verklaring is gekomen terwijl verdachte voldoende gelegenheden heeft gehad om die verklaring af te leggen. De rechtbank constateert dat verdachte wisselend heeft verklaard over wie er een sleutel had van zijn woning en over de reden van de aanwezigheid van het vuurwapen in zijn woning.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat iemand anders zonder zijn medeweten de verboden spullen in zijn woning heeft gelegd niet geloofwaardig.
Vuurwapen
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen sprake was van een wapen in de zin van de Wet Wapens en Munitie, nu het wapen in onderdelen uit elkaar lag.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier op de pagina’s 36, 48 en 102, foto’s zijn opgenomen van het vuurwapen en de geluidsdemper. De foto’s op pagina 36 en 102 zijn genomen in de woning van verdachte. Op de foto’s is te zien dat de geluidsdemper niet op het vuurwapen is geschroefd. Van een verdere demontage van het vuurwapen is geen sprake. Nu ook overigens nergens blijkt dat het wapen gedemonteerd was toen het werd ontdekt, wordt het verweer door de rechtbank verworpen.
Geneesmiddelen
De verdediging pleit voor vrijspraak voor het onder 6 tenlastegelegde feit, nu de aangetroffen pillen, sachets en het flesje niet door het NFI zijn onderzocht in verband met capaciteitsgebrek. Er is aldus geen wetenschappelijke onderbouwing van de werkzame stoffen in voornoemde aangetroffen pillen, sachets en het flesje.
Voor geneesmiddelen (producten die therapeutische of profylactische eigenschappen hebben) geldt dat deze niet zonder vergunning (ongereguleerd) op de markt mogen worden gebracht. Niet betwist is dat voor de hierna genoemde en aangetroffen geneesmiddelen geen handelsvergunning is verleend.
Een product wordt geacht te zijn aangediend als hebbende therapeutische of profylactische eigenschappen (geneesmiddel) wanneer het uitdrukkelijk als zodanig wordt aangeduid of aanbevolen op het etiket, in de bijsluiter of mondeling. [1] Een product wordt eveneens aangediend als hebbende therapeutische of profylactische eigenschappen wanneer het bij de met een gemiddeld onderscheidingsvermogen begiftigde consument door de wijze van aandiening de indruk wekt dat het die eigenschappen heeft. [2]
In onderhavig geval gaat het om in blisters of doordrukstrips verpakte, groene tabletten. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de uiterlijke vorm van de tabletten reeds een eerste aanwijzing dat de tabletten moeten worden aangemerkt als een "geneesmiddel naar aandiening". Op de tabletten is verder opgenomen de tekst: KAMAGRA, Sildenafil, 100 mg. In de blisters is een expiratiedatum van 01202017 vermeld. Daarnaast zijn twee doosjes met opdruk Apcalis-SX Oral Jelly Tadalafil 7 flavours zonder expiratiedatum aangetroffen met daarin sachets.
Deze teksten en de wijze van presentatie wekken, zo oordeelt de rechtbank, de indruk dat er sprake is van een geneesmiddel. Gelet hierop wekken de tabletten en de sachets de indruk dat zij therapeutische of profylactische eigenschappen hebben. De tabletten en de sachets kunnen mitsdien als "geneesmiddel naar aandiening" worden aangemerkt, waardoor de vraag of de tabletten en sachets daadwerkelijk de aangeduide werkzame stoffen bevatten, onbeantwoord kan blijven. De rechtbank verwerpt daarom het verweer en zal het onder 6 ten laste gelegde feit, voorzover het Kamagra en Apcalis-SX betreft, wettig en overtuigend bewezen verklaren.
Net als de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het flesje met de opdruk “Rush 10 ML” niet is onderzocht op het therapeutische of profylactische eigenschappen. De rechtbank zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 tot en met 6 tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 13 juli 2016 te ’s-Gravenhage een wapen van categorie III, te weten een pistool (omgebouwde Walther P22) en munitie van categorie III, te weten 51 volmantelpatronen kaliber 6.35 MM, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 13 juli 2016 te ’s-Gravenhage, een geluiddemper voor een vuurwapen, zijnde een wapen van categorie I, onder 3º, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 13 juli 2016 te ’s-Gravenhage een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met weerloosmakende en/of traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6º, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 13 juli 2016 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad:
  • 181 gram cocaïne, en
  • 306 gram amfetamine, en
  • 897 tabletten MDMA,
zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
5.
hij op 13 juli 2016 te ’s-Gravenhage om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en amfetamine en MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • 206, en
  • 98, en
  • 4 zakjes met ieder een brok cocaïne en
  • 897 MDMA tabletten en
  • 306 gram amfetamine en
  • twee weegschalen en
  • twee vergruizers en
  • 1 kilogram, althans een grote hoeveelheid manitol (versnijdingsmiddel) en
  • 826 gram versnijdingsmiddel en
  • een grote hoeveelheid ongebruikte ponypacks,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
6.
hij op 13 juli 2016 te ’s-Gravenhage
opzettelijkgeneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning geldt, te weten:
  • 2216 tabletten Kamagra en
  • 2 doosjes Apcalis-SX inhoudende sachets
in voorraad heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
ten aanzien van feit 2

handelen in strijd met artikel 13 eerste lid van de Wet wapens en munitie;

ten aanzien van feit 3
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
ten aanzien van feit 4
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 6
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
In woning van verdachte is een grote hoeveelheid harddrugs en geneesmiddelen aangetroffen, die – gezien die hoeveelheid en de overige bijbehorende attributen – bestemd waren voor de handel. Harddrugs zijn niet alleen zeer schadelijk voor de volksgezondheid, maar werken ook verslavend met alle gevolgen van dien voor de maatschappij. Het is bovendien algemeen bekend dat het bezit van en handel in harddrugs direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit leiden, hetgeen onrust, hinder en schade in de maatschappij oplevert. Verdachte heeft met zijn handelen kennelijk louter oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en heeft zich geen enkele rekenschap gegeven van deze schadelijke gevolgen.
Verdachte heeft daarnaast een grote hoeveelheid ongeregistreerde erectie stimulerende pillen en sachets in zijn woning op voorraad gehad, kennelijk bestemd voor illegale handel. Gelet op de mogelijke schadelijke bijwerkingen zijn dergelijke geneesmiddelen in Nederland alleen op doktersvoorschrift verkrijgbaar. Het valt verdachte te verwijten dat hij met betrekking tot dit feit alleen zijn eigen voordeel voor ogen heeft gehad, terwijl de gebruikers die middelen via het illegale circuit verkrijgen aanzienlijke gezondheidsrisico’s kunnen lopen.
Voorts had verdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie en een (op het vuurwapen passende) geluiddemper in zijn bezit. Het voorhanden hebben van dergelijke voorwerpen is verboden, omdat deze een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen. Dit geldt tevens voor de aangetroffen pepperspray.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Documentatie
Uit een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 14 juli 2016 blijkt dat verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld, maar in de vijf jaar voorafgaand aan het tijdstip van de bewezenverklaarde delicten niet is veroordeeld.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport 12 oktober 2016 betreffende verdachte, opgesteld door P. Lensen, reclasseringswerker, onder supervisie van H. Arendse. De reclassering concludeert dat verdachte jarenlang onder behandeling is geweest van Palier en dat er geen behandeldoelen meer zijn. Daarnaast zijn gezien de persoonlijkheidsstructuur van verdachte de mogelijkheden tot gedragsverandering beperkt.
Straf
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en de daarvoor vastgestelde oriëntatiepunten in aanmerking genomen. De straf valt daarom lager uit dan door de officier van justitie is gevorderd. Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, een passende bestraffing is.

De inbeslaggenomen goederen

De officier van justitie heeft gevorderd om het vuurwapen, de geluidsdemper, de munitie, de holster en de pepperspray te onttrekken aan het verkeer. De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten het vuurwapen, de geluiddemper, de munitie, het holster en de pepperspray (nummer 3, 4, 5, 6 en ongenummerd), dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de onder feit 1 tot en met feit 3 bewezen verklaarde feiten met betrekking tot die voorwerpen zijn begaan en het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met de wet of het algemeen belang.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
  • 36b, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I;
  • 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
  • 40 van de Geneesmiddelenwet;
  • 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
ten aanzien van feit 2

handelen in strijd met artikel 13 eerste lid van de Wet wapens en munitie;

ten aanzien van feit 3
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
ten aanzien van feit 4
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 6
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan.
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen
Onttrekt aan het verkeer:
3) STK Pistool
WALTHER P22 635 MM
Omgebouwde P22 naar 6.35 scherp
4) STK Geluidsdemper
5) 51 STK Patroon
GFL volmant
6) STK Holster
Ongenummerd
Spuitbus pepperspray
Dit vonnis is gewezen door
mr. I. Mantel-Duetz, voorzitter,
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, rechter,
mr. D. Biever, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 november 2016.
Mr. Mantel-Duetz is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.HvJEG, 15 november 2007, C-319/05 (Knoflookarrest), r.o. 44.
2.HvJEG, 15 november 2007, C-319/05 (Knoflookarrest), r.o. 46.