ECLI:NL:RBDHA:2016:13684

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
09/797308-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrift en schijnrelatie ten behoeve van verblijfsvergunning

Op 9 november 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van valsheid in geschrift. De verdachte had een schijnrelatie laten arrangeren om een verblijfsstatus in Nederland te verkrijgen. Hij diende een aanvraag in bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) met een valse relatieverklaring, waarin hij onterecht verklaarde dat hij een duurzame relatie had met een EU-burger. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn mededader, die de relatieverklaring ondertekende, niet daadwerkelijk een exclusieve relatie of gemeenschappelijke huishouding hadden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van valsheid in geschrift.

Tijdens de zitting op 26 oktober 2016 werd duidelijk dat de verdachte en zijn verblijfgever elkaar niet goed kenden en dat de relatie slechts een middel was om in Nederland te kunnen blijven. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding ten aanzien van een tweede feit nietig was, maar dat het eerste feit wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. De rechtbank hield rekening met het tijdsverloop en het feit dat de verdachte geen rechtmatig verblijf had, waardoor andere straffen niet passend waren. De uitspraak benadrukte de ernst van het gepleegde feit en de impact op het vertrouwen in de juistheid van officiële documenten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/797308-15
Datum uitspraak: 9 november 2016
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 oktober 2016.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.D. Winter, advocaat te Den Haag, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake van de door hem bij dagvaarding ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 21 juli 2011 tot en met 25 juli 2011
te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, een relatieverklaring partner EU-burger van
de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), - zijnde een geschrift dat
bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt
of vervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar
valselijk binnen die verklaring verklaard dat zij verdachte per 21 juli 2011
een duurzame relatie heeft en/of een gemeenschappelijke huishouding voert
en/of feitelijk samenwoont met [betrokkene] , zulks met het oogmerk om dat
geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen
gebruiken;
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 juni
2011 tot en met 3 augustus 2012 te 's-Gravenhage, althans op Nederlands
grondgebied tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft bewogen tot de
afgifte van een verblijfsvergunning en/of één of meerdere verlengingen van een
verblijfsvergunning, althans een document als bedoeld in artikel 9 eerste lid,
van de Vreemdelingenwet, waaruit het rechtmatige verblijf als
gemeenschapsonderdaan blijkt, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte
en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid -
- bij de IND een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend en/of
(vervolgens)
- ter onderbouwing van die aanvraag een relatieverklaring en/of
arbeidsovereenkomst aan de IND overhandigd, waardoor de IND werd bewogen tot
bovenomschreven afgifte;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Nietigheid ten aanzien van feit 2

Artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) schrijft voor dat de dagvaarding een opgave bevat van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding van de tijd en plaats en van de wettelijke voorschriften waarbij het feit is strafbaar gesteld. Ook moeten in de dagvaarding de omstandigheden worden vermeld waaronder het feit zou zijn begaan. In dat verband is in de tenlastelegging opgenomen:
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid -
- bij de IND een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend en/of
(vervolgens)
- ter onderbouwing van die aanvraag een relatieverklaring en/of
arbeidsovereenkomst aan de IND overhandigd, waardoor de IND werd bewogen tot
bovenomschreven afgifte;
De rechtbank begrijpt dat de verweten oplichting is gelegen in het gebruik van een valse relatieverklaring. Door het ontbreken van deze feitelijkheid is naar oordeel van de rechtbank onvoldoende feitelijk omschreven waarin de valsheid gelegen zou zijn. De dagvaarding voldoet daarmee niet aan de daaraan gestelde in artikel 261 Sv genoemde eisen.

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde onder feit 1 heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Exclusieve relatie en/of een gemeenschappelijke huishouding
Op 25 juli 2011 hebben verdachte en zijn verblijfgever [betrokkene] een Relatieverklaring M35A, M35A-1 en M35B (hierna: de relatieverklaring) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst ondertekend, waarbij zij door ondertekening naar waarheid hebben ingevuld dat zij een exclusieve relatie onderhouden en daartoe een gemeenschappelijks huishouding voeren en feitelijk samenwonen op bovenstaand adres met ingang van 21 juli 2011.
De rechtbank dient – kort gezegd – de vraag te beantwoorden of hiervan ook daadwerkelijk sprake was. De rechtbank overweegt dat als er sprake is van een dergelijke relatie, op zijn minst mag worden verwacht dat de partners elkaars geboortedatum weten en zich details weten te herinneren over de eerste ontmoeting(en). Ook mag worden verwacht dat zij gezamenlijk de kosten van het huishouden voor hun rekening nemen, indien zij beiden een inkomen hebben. Hierbij zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
[betrokkene] is op 17 november 2014 gehoord over haar relatie met verdachte. Zij verklaarde dat verdachte ergens in februari 1978 is geboren. Zij hebben nooit wat in het openbaar samen gedaan. [betrokkene] verklaarde dat de relatie inmiddels was beëindigd.
Verdachte heeft op dezelfde dag verklaard dat hij in 2012 naar Nederland kwam omdat hij iemand kreeg om mee te trouwen. Hij bedoelde daarmee dat hij iemand had gevonden via zijn tante. Verdachte was niet in staat om de geboortedatum van [betrokkene] te noemen. Verder verklaarde hij dat ze in december waren getrouwd. Later vertelt hij dat ze van plan zijn om te trouwen. De relatie is volgens hem goed en ze zien elkaar dagelijks. Verdachte heeft [betrokkene] na een paar keer daten ten huwelijk gevraagd. Voorts verklaarde hij: “Ik wilde graag een relatie opbouwen zodat ik in Nederland kon blijven, maar er was geen relatie.” Ook verklaarde hij “Het klopt dat wij alleen maar gedate hebben en dat we geen relatie hadden.” Ter terechtzitting van 26 oktober 2016 heeft verdachte verklaard dat hij [betrokkene] in 2011 heeft leren kennen. Zijn tante had iemand voor hem gevonden. Hij wist niet meer wanneer in 2011 dat was. Hij had een baan ten tijde dat hij [betrokkene] leerde kennen. Hij heeft niet bijgedragen in de huur van de woning van [betrokkene] en waar hij stond ingeschreven.
De rechtbank constateert dat verdachte en [betrokkene] elkaars geboortedatum niet wisten. Verdachte wist geen details te vertellen over zijn ontmoetingen met [betrokkene] . Ook wist hij niet te verklaren in welk jaargetijde hij [betrokkene] voor het eerst heeft ontmoet. Verdachte heeft ook verklaard dat hij niet meebetaalde aan de huur van de woning waar hij verbleef terwijl hij wel inkomsten genoot. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de relatie een middel was om in Nederland te verblijven. Verdachte heeft in ieder geval in 2014 aantoonbaar gelogen over zijn relatie met [betrokkene] .
Conclusie
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat nimmer sprake is geweest van een exclusieve relatie en/of een gemeenschappelijke huishouding en/of een feitelijke samenwoning tussen verdachte en [betrokkene] . Derhalve acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de op 25 juli 2011 ondertekende relatieverklaring valselijk, want in strijd met de waarheid, is opgemaakt.
Medeplegen
Niet ter discussie staat dat verdachte bovengenoemd document samen met [betrokkene] heeft opgemaakt en heeft ondertekend met het doel om deze verklaring in te dienen bij de IND. Daarmee staat vast dat zij nauw en bewust hebben samengewerkt met hetzelfde doel, te weten indiening van het (valse) document, zodat gesproken kan worden medeplegen.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in de periode van 21 juli 2011 tot en met 25 juli 2011
te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een
ander, een relatieverklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte en zijn mededader toen en daar valselijk binnen die verklaring verklaard dat
hij verdachte per 21 juli 2011 een duurzame relatie heeft en/of een gemeenschappelijke huishouding voert en/of feitelijk samenwoont met [betrokkene] , zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen
gebruiken;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1

medeplegen van valsheid in geschrift;

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft een schijnrelatie laten arrangeren, teneinde op grond daarvan een verblijfsstatus in Nederland te verkrijgen. Daartoe heeft hij bij de IND een aanvraag met daarbij een - in strijd met de waarheid opgestelde - relatieverklaring ingediend, waarmee hij zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift. Door op dergelijke oneigenlijke gronden te trachten zich een verblijfstitel te verschaffen, wordt niet alleen het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in en illegale toegang tot Nederland doorkruist, maar wordt ook bijgedragen aan het instandhouden van een illegaal circuit, waardoor het sociaal overheidsbeleid wordt of kan worden gefrustreerd en gecorrumpeerd. Door de gepleegde valsheid in geschrift heeft verdachte bovendien ernstig inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van geschriften moet kunnen worden gesteld. In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het tijdsverloop. Tevens houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte op dit moment geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, hetgeen maakt dat het opleggen van een (on)voorwaardelijke geldboete, een (on)voorwaardelijke taakstraf dan wel een voorwaardelijke gevangenisstraf niet in de rede ligt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 3 oktober 2016 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen, die in soortgelijke zaken door deze en andere rechtbanken zijn opgelegd.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikelen 47 en 225 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde nietig;
verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:

medeplegen van valsheid in geschrift;

verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Biever, voorzitter,
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, rechter,
mr. I. Mantel-Duetz, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 november 2016.
Mr. Mantel-Duetz is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.