Overwegingen
1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Afghaanse nationaliteit te bezitten. Hij is afkomstig uit [plaats] en behoort tot de Sayed (Sadat), een stam die behoort tot de Hazara bevolkingsgroep. Op 25 oktober 2015 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is op tienjarige leeftijd meermalen verkracht door vier tot vijf voor hem onbekende mannen die werkzaam waren voor de lokale politie. Drie jaar geleden was eisers familie in verband met de zwangerschap van zijn moeder met de auto onderweg naar Kabul, toen er ineens een controlepost van (vermoedelijk) de Taliban opdook. Eisers vader stopte niet, waarna op de auto werd geschoten en de auto van de weg raakte. Eisers vader en zus zijn daarbij overleden en eisers moeder heeft een miskraam gehad. Een jaar daarna is eisers moeder tijdens werkzaamheden op het land verkracht (vermoedelijk door mannen van Kuchi). Eisers broertje heeft leukemie en kan daarvoor in Afghanistan niet worden behandeld. Verder wijst eiser op de verslechterde veiligheidssituatie in Afghanistan en heeft hij gesteld dat hij is verwesterd.
3. In de zienswijze heeft eiser gesteld dat hij opnieuw gehoord dient te worden, aangezien hij tijdens het gehoor de vraag naar bijzondere individuele omstandigheden niet goed heeft begrepen en verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd naar de verkrachtingen. Eiser heeft eerst in de zienswijze gesteld dat hij ook na zijn tiende levensjaar nog geregeld is verkracht door een Tadzjiekse commandant. Naast voornoemde omstandigheden heeft eiser dit niet eerder gemeld wegens zijn psychische gesteldheid.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag als ongegrond afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en daarbij tevens bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Verweerder heeft daarbij eisers nationaliteit, herkomst en etniciteit geloofwaardig geacht. Ook de in het kader van de aanvraag tijdens het nader gehoor afgelegde verklaringen van de eiser over de gebeurtenissen acht verweerder geloofwaardig. Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser ook na zijn tiende levensjaar is verkracht. Ook acht verweerder eisers identiteit niet geloofwaardig en dient eiser volgens verweerder niet als verwesterd te worden beschouwd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij binnen zes maanden voor vertrek een traumatische gebeurtenis heeft meegemaakt. Verweerder acht de verkrachtingen van eiser op tienjarige leeftijd onvoldoende zwaarwegend voor vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Ook bestaat er volgens verweerder geen reëel risico op ernstige schade en is niet gebleken dat eiser behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep.
5. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op wat hij heeft aangevoerd zal in het navolgende worden ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht ongeloofwaardig geacht dat eiser na zijn tiende levensjaar tot kort voor zijn vertrek uit Afghanistan meermaals is verkracht. Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat aan eiser verschillende vragen zijn gesteld over de reden(en) van vertrek en dat uit de verklaringen van eiser niet is af te leiden dat er na de verkrachting van zijn moeder nog andere gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die hebben geleid tot eisers vertrek. De uitleg van eiser tijdens de zittingen en in de gronden acht de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank acht begrijpelijk dat schaamte een rol speelt. Dit neemt echter niet weg dat (1) eiser tijdens de gehoren is gewezen op het belang om de waarheid te spreken en niets achter te houden, (2) eiser de verkrachtingen in zijn tiende levensjaar wel direct heeft verteld en (3) tijdens de gehoren specifiek is gevraagd naar de reden(en) van vertrek en daarna nog is gevraagd of eiser alles wat van belang is in dat kader heeft verteld. De stelling van eiser dat zijn psychische gesteldheid ertoe heeft bijgedragen dat hij tijdens de gehoren niet alles heeft verteld, acht de rechtbank niet toereikend. Door verweerder is naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de psychische gesteldheid van eiser. Niet gebleken is dat verweerder het FMMU-advies van 11 mei 2016 niet in acht heeft genomen. Derhalve mocht verweerder de door eiser afgelegde verklaringen betrekken bij zijn beoordeling. Eiser heeft voorts nog gewezen op de verklaring van P. Jonker-Bakker, namens huisarts S. Hamed, van het Gezondheidscentrum Asielzoekers. Deze verklaring is echter (deels) gebaseerd op veronderstellingen, zodat deze het asielrelaas van eiser niet kan onderbouwen.
7. Nu verweerder de latere verkrachtingen terecht ongeloofwaardig heeft geacht, dient te worden beoordeeld of het gedeelte van het asielrelaas dat verweerder als geloofwaardig heeft beoordeeld, terecht onvoldoende zwaarwegend is geacht. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat de door hem geschetste gebeurtenissen, met uitzondering van de verkrachting van zijn moeder, geruime tijd voor eisers vertrek hebben plaatsgevonden. Deze gebeurtenissen vormden geen directe aanleiding voor eisers vertrek uit Afghanistan. Met betrekking tot de verkrachting van eisers moeder heeft verweerder geoordeeld dat eiser wisselend heeft verklaard over het moment waarop die verkrachting heeft plaatsgevonden. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geoordeeld dat de geloofwaardig geachte individuele omstandigheden van eiser onvoldoende zwaarwegend zijn voor de conclusie dat eiser bij terugkeer het slachtoffer zal worden van behandeling strijdig met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
8. Met betrekking tot eisers beroep op het traumatabeleid van verweerder wordt het volgende overwogen. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat op grond van paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 een verkrachting van naaste familieleden pas kan worden beschouwd als een gebeurtenis die kan leiden tot een verblijfsvergunning op grond van het traumatabeleid, als de vreemdeling getuige is geweest van de verkrachting. Uit eisers verklaringen heeft verweerder terecht afgeleid dat eiser geen getuige is geweest van de verkrachting. Het beroep op het traumatabeleid treft geen doel.
9. Eiser heeft verder gewezen op de omstandigheid dat de veiligheidssituatie van Hazara’s is verslechterd in de provincie Wardak. Daarnaast heeft eiser gewezen op de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat de situatie in Afghanistan in het algemeen of in de provincie Wardak in het bijzonder zo uitzonderlijk ernstig is, dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert, louter door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 12 januari 2016 (A.G.R. tegen Nederland, 13442/08) en 5 juli 2016 (A.M. tegen Nederland, 29094/09).
10. Eiser heeft een beroep gedaan op de uitspraak van deze rechtbank, deze zittingsplaats, van 26 mei 2016, nr. 15/19704, ECLI:NL:RBDHA:2016:5919, waarin in rechtsoverweging 8 het volgende is overwogen: “Volgens het in paragraaf C7/2.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) neergelegde landgebonden asielbeleid ten aanzien van Afghanistan, voor zover thans van belang, worden personen afkomstig uit een gebied waar zij tot een etnische minderheid behoren aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep in de zin van hoofdstuk C2/3.3 van de Vc. Dit betekent dat een vreemdeling die behoort tot deze groep reeds in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, aanhef en onder b, van de Vw 2000, indien hij met op zichzelf beperkte individuele indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat bij terugkeer een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dreigt. Het is niet vereist dat een vreemdeling persoonlijk te maken heeft gehad met een behandeling die op zichzelf voldoet aan de omschrijving van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Ook indien er sprake is van mensenrechtenschendingen in de naaste omgeving van de vreemdeling bij personen die behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep, kunnen deze schendingen voldoende grond zijn om dit aan te nemen.”
11. Eiser heeft gesteld dat hij in het gebied waar hij vandaan komt, als sjiitische Sayed behoort tot een minderheidsgroep binnen de minderheidsgroep van de Hazara’s. Deze stelling kan eiser niet baten. Eiser heeft immers verklaard dat de Sayed niets te vrezen hebben van de Hazara, dat de Hazara niet in de minderheid zijn en dat eiser door anderen gezien wordt als Hazara. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
12. Eiser heeft gezien het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom terecht afgewezen.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.