ECLI:NL:RBDHA:2016:13618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2016
Publicatiedatum
14 november 2016
Zaaknummer
C/09/520662 KG ZA 16-1306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van gevangenisstraf wegens medische redenen

In deze zaak vordert eiser, die een gevangenisstraf van vier jaar uitzit wegens oplichting en valsheid in geschrifte, schorsing van de tenuitvoerlegging van zijn straf op medische gronden. Eiser heeft verschillende medische aandoeningen, waaronder hypertensie en een aneurysma van de aorta, en stelt dat zijn gezondheid in gevaar komt door detentie. De rechtbank heeft op 3 november 2016 uitspraak gedaan in een kort geding, waarin de Staat voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de detentie in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) kan plaatsvinden onder optimale medische zorg en zonder onnodige stress. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een gewijzigde omstandigheid die een uitzondering op de executieplicht rechtvaardigt. Eiser's verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging wordt afgewezen, omdat de medische situatie niet zodanig is veranderd dat detentie onaanvaardbaar zou zijn. De rechtbank benadrukt dat de Staat de nodige waarborgen heeft getroffen voor de medische zorg en de detentiesituatie, waardoor de gezondheid van eiser gewaarborgd kan worden. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/520662 / KG ZA 16-1306
Verkort vonnis in kort geding van 3 november 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaten prof. dr. G.G.J. Knoops, mr. C.J. Knoops-Hamburger en mr. J. de Koning te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 oktober 2016, met producties;
- de brief van mr. Ten Broeke van 31 oktober 2016, met producties;
- de faxbrief van mr. De Koning van 1 november 2016, met producties;
- de faxbrief van mr. Ten Broeke van 1 november 2016, met productie;
- de faxbrief van mr. De Koning van 1 november 2016, met productie;
- de op 2 november 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Op 3 november 2016 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is bij onherroepelijke uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam van 16 mei 2012 wegens oplichting en valsheid in geschrifte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar.
2.2.
[eiser] kampt met verschillende medische problemen, waaronder hypertensie (hoge bloeddruk), aneurysma aorta ascendens (verwijding van de aorta), lever- en longproblematiek, een slaapapneu-syndroom en een vorm van obesitas.
2.3.
Vanaf 3 september 2014 onderging [eiser] de tenuitvoerlegging van voormelde gevangenisstraf in de penitentiaire inrichting (PI) te [locatie 1] .
2.4.
[eiser] is vanaf 3 juli tot en met 31 juli 2015 op instigatie van zijn internist dr. [de internist] (hierna: ‘ [de internist] ’) en met toestemming van de PI [locatie 1] opgenomen geweest in het TweeStedenziekenhuis te Tilburg, alwaar [de internist] werkzaam is. Doel van deze opname was onder meer het reguleren van de bloeddruk van [eiser] en het bepalen van de juiste dosering van zijn medicatie.
2.5.
Op 30 juli 2015 heeft [eiser] de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: ‘de Staatsecretaris’) verzocht om strafonderbreking wegens medische redenen. De Staatssecretaris heeft dit verzoek diezelfde dag afgewezen.
2.5.1.
Tegen de afwijzing van dit verzoek heeft [eiser] op 31 juli 2015 beroep ingesteld bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ).
2.5.2.
De beroepscommissie van de RSJ heeft het beroep van [eiser] op 14 augustus 2015 ongegrond verklaard, omdat niet was gebleken dat [eiser] detentieongeschikt was. Daarbij heeft de RSJ overwogen dat via de inrichtingsarts van de PI [locatie 1] ter zake op korte termijn een second opinion zal worden aangevraagd.
2.6.
De PI [locatie 1] heeft [eiser] op 21 augustus 2015 in verband met diens hoge bloeddruk een strafonderbreking verleend, die uiteindelijk is verlengd tot 19 november 2015 16.00 uur.
2.7.
Tijdens voormelde strafonderbreking heeft de PI [locatie 1] de onder 2.5.2 bedoelde second opinion laten uitvoeren door dr. [A] , cardio-thoracaal chirurg (hierna: ‘dr. [A] ’). Dr [A] heeft [eiser] in dat verband op 23 oktober 2015 op de polikliniek cardio-thoracale chirurgie van het St. Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein gezien. Naar aanleiding hiervan heeft dr. [A] bij brief van 6 november 2015 onder meer als volgt aan de PI [locatie 1] bericht:
Anamnese:
(…)
Patiënt zegt veel stress te ervaren als gevolg van detentie en de rechtelijke procedure hieraan voorafgaand. Hij wordt reeds langere tijd medicamenteus voor hypertensieve klachten behandeld. Bloeddruk wordt door patiënt zelf gecontroleerd en is momenteel, wonende in een thuissituatie, goed onder controle.
(…)
Uitslagen onderzoeken:
CT-scan (28-10-2014) laat een redelijk slanke aorta zien waarvan de licht verwijde aorta ascendens maximaal 37 mm meet. (…)
CT-scan (26-06-2015) laat een matig verwijde ascendens zien; nu 43 mm. (…)
Conclusie:
In 8 maanden toegenomen dilatatie van de aorta ascendens met 6 mm. Gezien de geringe dilatatie nu 43 mm geen indicatie tot chirurgisch ingrijpen. De richtlijnen voor chirurgische interventie bepalen dat pas bij een dilatatie vanaf 5.5 cm ingrijpen gerechtvaardigd is. De toename van dilatatie in een periode van 8 maanden noopt echter tot strikte bloeddruk regulatie dit opdat verder verwijding afgeremd wordt, liefst helemaal gestopt wordt. Om dit proces te controleren adviseer ik een CT-scan totale aorta te herhalen over 12 maanden.
Beleid:
Bloedruk regulatie en controle CT-scan over 12 maanden.”
2.8.
Op 19 november 2015 is [eiser] opgenomen in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) te [locatie 2] .
2.9.
Bij brief van 17 december 2015 heeft dr. [A] op verzoek van de advocaten van [eiser] een aantal vragen betreffende de medische toestand van [eiser] onder meer als volgt beantwoord:
Vraag 1:in hoeverre is er in uw deskundige opinie sprake van een verslechtering van deze medische situatie vanaf het moment dat u de heer [eiser] in uw praktijk zag. Uitgaande van de recente medische informatie die u van dr. [de internist] door kreeg met name de bloeddrukwaarden van de afgelopen vier weken?
Antwoord:mijns inziens is er sprake van een significante verslechtering gezien de ontoelaatbare hoge bloeddrukken die gemeten werden in de penitentiaire inrichting te [locatie 2] . Genoemde bloeddrukken van ruim boven de 150/160 ‘bovendruk’ en bloeddrukken van gemiddeld 95 ‘onderdruk’ zijn echt veel te hoog en daarbij gevaarlijk in verband met de al huidige gedilateerde aorta ascendens (voor het laatst gemeten op 26-06-2015 toen bedragende maximaal 43 mm) met een 8 maandelijkse progressie van 6 mm.
Van collega [de internist] kreeg ik inzage in de gemeten bloeddrukken in de thuissituatie, naar ik meen, zijn alleszins redelijke drukken waarbij het risico op verdere dilatatie aanzienlijk verminderd wordt.
Vraag 2:in hoeverre heeft deze situatie invloed op het bestaande aneurysma?
Antwoord:de belangrijkste risico factor voor ontstaan van vaatdilatatie en aneurysma van aorta in het bijzonder is hoge bloeddruk (hypertensie). Gezien de dilatatie van het aneurysma van patiënt [eiser] , 6mm progressie tussen de voorlaatste CT-scan van 28-10-2014 en de laatste CT-scan van 26-06-2015 kan het niet anders dan dit een zeer nadelige invloed heeft op de verdere toename van het aneurysma.
Vraag 3:in hoeverre kunt u thans beoordelen of deze situatie kan bijdragen tot het ontstaan van potentieel levensbedreigende situatie.
Antwoord:zoals ik al eerder heb geschreven d.d. 27-10-2015 is met name de snelle progressie van het aneurysma in een periode van 8 maanden een gevaarlijke situatie die tot strikte bloeddrukregulatie noopt. De huidige, veel te hoge bloeddruk, zal nu binnen afzienbare tijd kunnen leiden tot een situatie waarbij chirurgisch ingrijpen noodzakelijk is. (…)
Voor uw informatie: het ondergaan van een chirurgische ingreep aan de ascenderende aorta een gevaarlijke operatie met een gekende mortaliteit. De mortaliteit in Nederland is ruim boven de 5% en de morbiditeit zal schommelen tussen de 30% en 40%. Dit om aan te geven dat het een situatie is waar wij als medisch professionals liefst verre van willen blijven indien mogelijk. En dat is mogelijk door adequate bloeddrukregulatie en door patiënten iedere vorm van stress verhogende momenten te onthouden.
Vraag 4:wat zou in uw visie op medisch vlak dienen te gebeuren teneinde de bloeddrukwaarden naar beneden te halen.
Antwoord: zoals hierboven reeds geschetst is het van eminent belang om stressverhogende momenten te onthouden. Daarnaast is dusdanige hoeveelheid medicatie nodig om de bloeddruk te verlagen naar drukken 120 ‘bovengrens’ en 80 ‘ondergrens’.
Zoals mij kenbaar is gemaakt door het schrijven van collega [de internist] , is dit in de thuissituatie mogelijk gebleken en dus wenselijk. Nogmaals de huidige bloeddrukken zijn levensgevaarlijk.
Vraag 5:in hoeverre kunt u beoordelen of de situatie van zijn huidige detentie van invloed kan zijn op zijn bloeddrukwaarden.
Antwoord:blijkens het schrijven van collega [de internist] waren de bloeddrukken in de thuissituatie aanmerkelijk beter dan degene die mij nu onder ogen komen in situatie van detentie. Het is dan ook mijns inziens medisch niet verantwoord zo langer door te gaan.”
2.10.
De advocaat van de Staat heeft bij e-mail van 18 december 2015 onder meer als volgt aan de advocaten van [eiser] bericht:
“Cliënt heeft kennis genomen van de bevindingen van de deskundige [A] van 17 december jl. en ziet mede daarin aanleiding om aan uw cliënt voor de duur van drie maanden strafonderbreking toe te staan. (…)
De strafonderbreking heeft de maximale duur omdat de Staat ernaar streeft dat partijen in die termijn samen een onafhankelijk deskundige aanwijzen die zich uitlaat over de vereiste behandeling voor [eiser] in detentie, gegeven de aan hem opgelegde onherroepelijke straf en de executieplicht voor de Staat. De specialisten/behandelaars van beide partijen kunnen de onafhankelijk deskundige dan voorzien van informatie en inzichten. Indien wordt ingestemd met een dergelijk deskundigenbericht, kan de bodemprocedure over de detentiegeschiktheid wellicht beëindigd worden. Dat hangt er onder meer van af of partijen bereid zullen zijn zich bij de inzichten en bevindingen van de deskundige neer te leggen.
Ik stel voor dat debodemprocedureon hold wordt gezet zolang partijen in gesprek zijn over het deskundigenbericht.”
2.11.
Op 21 december 2015 heeft [eiser] bij de Staatssecretaris een verzoek ingediend om strafonderbreking wegens medische redenen. De Staatssecretaris heeft diezelfde dag een strafonderbreking aan [eiser] verleend voor de duur van drie maanden.
2.12.
Bij e-mail van 21 januari 2016 heeft de advocaat van de Staat de advocaten van [eiser] verzocht om aan te geven of inmiddels een nieuwe CT-scan van de aorta is gemaakt, zulks in verband met het feit dat volgens de Staat aan de inschakeling van een onafhankelijk deskundige een actuele beoordeling van de verwijding van de aorta ten grondslag dient te liggen. De advocaat van de Staat heeft hierbij bericht dat inschakeling van deze deskundige alleen zinvol is wanneer er geen sprake is van een groei van de verwijding. Wanneer die groei wel aanwezig is, zal dit volgens de advocaat van de Staat naar verwachting aanleiding geven om op korte termijn geen verdere detentie na te streven en periodiek de stand van zaken te beoordelen.
2.13.
Bij brief van 22 januari 2016 heeft cardioloog prof. Dr. [de cardioloog] , verbonden aan de polikliniek cardiologie van het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam (hierna: ‘ [de cardioloog] ’) als volgt aan de advocaten van [eiser] bericht:
“Ik heb dhr [eiser] gezien op 23 december 2016 in het AMC. Daarbij is een echocardiografie gedaan met de gerichte vraag of er toename was in de afmetingen van zijn aorta. Daarbij vond de echografist een aortawortel van 44mm terwijl deze bij het onderzoek van 26 juni 2015 ook middels echografie 43mm bedroeg. Het echo dáárvoor was deze waarde 40mm. Er is dus echocardiografisch duidelijke toename in de diameter van de reeds te wijde aortawortel.”
2.14.
Bij e-mail van 12 februari 2016 heeft de advocaat van de Staat onder meer als volgt aan de advocaten van [eiser] bericht:
“De in het AMC geconstateerde verwijding van de aorta met 1 mm is voor de medici bij cliënt aanleiding geweest om te oordelen dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de aan uw cliënt opgelegde straf thans niet verstandig is. Dat betekent dat uw cliënt tijdelijk detentieongeschikt wordt geoordeeld, met dien verstande dat die ongeschiktheid in de toekomst kan eindigen, bijv. wanneer bij hem een operatieve ingreep aan de aorta plaatsvindt die het risico van verdere verwijding wegneemt. Van het eerder voorgestelde onderzoek door een onafhankelijk deskundige wordt afgezien, omdat daarbij uitgangspunt is geweest dat tenuitvoerlegging zou worden voortgezet.
Cliënt stelt zich voor verdere strafonderbrekingen aan uw cliënt toe te staan en periodiek te informeren naar de gezondheidssituatie, in het bijzonder naar de toestand van het aneurysma. Omdat de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting aan de strafonderbreking een maximale termijn verbindt van drie maanden, zal uw cliënt elke drie maanden zo’n verzoek dienen te doen. Dat zal bij gelijkblijvende omstandigheden dan worden gehonoreerd.”
2.15.
De Staatssecretaris heeft op 16 maart 2016 op verzoek van [eiser] de aan hem verleende strafonderbreking op grond van tijdelijke detentieongeschiktheid met 90 dagen verlengd.
2.16.
Op 15 juni 2016 heeft de Staatssecretaris op verzoek van [eiser] de aan hem verleende strafonderbreking met 21 dagen verlengd.
2.17.
Op 7 juli 2016 heeft de Staatsecretaris de aan [eiser] verleende strafonderbreking op diens verzoek met 90 dagen verlengd en op 5 oktober 2016 met 30 dagen.
2.18.
Bij brief van 2 september 2016 (abusievelijk gedateerd 2 september 2015) heeft de vestigingsdirecteur van de PI [locatie 1] aan de advocaten van [eiser] bericht dat berichtgeving in de media over de aanwezigheid van [eiser] bij een feestelijke boekpresentatie aanleiding geeft om te bezien of sprake is van gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 40 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. De vestigingsdirecteur heeft de advocaten van [eiser] uitgenodigd om een en ander in een gesprek nader toe te lichten.
2.19.
De advocaten van [eiser] hebben bij brief van 16 september 2016 aan de vestigingsdirecteur van de PI [locatie 1] een voorstel gedaan om te komen tot een alternatieve tenuitvoerlegging van het resterende deel van de aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf. Daarbij hebben de advocaten van [eiser] betoogd dat a) de medische situatie van [eiser] ongewijzigd is, b) dat [eiser] geen chirurgische ingreep heeft ondergaan, c) dat geen nieuwe behandelmethoden voorhanden zijn, d) dat het een feit van algemene bekendheid is dat een aneurysma niet kleiner wordt, e) dat [eiser] nog immer behandeld dient te worden met adequate bloeddrukregulatie en f) dat situaties die stress veroorzaken vermeden dienen te worden.
2.20.
[eiser] is naar aanleiding van een op 26 september 2016 uitgevoerde CT-scan op 30 september 2016 door dr. [A] gezien op de polikliniek cardio-thoracale chirurgie van het St. Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein. Blijkens het op 6 oktober 2016 door dr. [A] aan de Medisch Adviseur van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna: ‘de medisch adviseur’) verstrekte verslag is onder meer het volgende door hem geconstateerd:
“Verslag: ter vergelijking import scan d.d. 26/6/2015.
(…)
Conclusie: maximale diameter van de ascenderende aorta bedraagt 41 cm. Ten opzichte van import scan geen wezenlijke diameter wijzigingen.
Aanvullend onderzoek:
Stabiele situatie aorta.
Conclusie:
Nu geen groei aorta meer.
Beleid:
Nieuwe scan over 1 jaar. Indien dan een stabiel beeld, nog eenmaal een scan over 2 jaar. Daarna eventueel ontslag uit de controle.”
2.21.
Bij brief van 17 oktober 2016 heeft de medisch adviseur (dr. [medisch adviseur] ), na raadpleging van dr. [A] , onder meer als volgt aan de PI [locatie 1] bericht:
“Op 30 september jl. onderging dhr. [eiser] een CT scan van zijn aorta. De uitslag van deze scan is vergeleken met een eerdere scan van 26-06-2015. De conclusie van de specialist luidt dat er geen veranderingen zijn opgetreden t.o.v. de scan van 26-06-2015. De diameter van de aorta op de plaatsen waar deze verwijd is, is niet toegenomen.
Dat betekent dat de situatie onveranderd is en dat het advies blijft staan dat, gelet op het feit dat eerdere pogingen om dhr. [eiser] te detineren ertoe leidde dat zijn bloeddrukwaarden stegen, het medisch gezien een onwenselijke situatie is om dhr. [eiser] in detentie te plaatsen.
Het is namelijk strikt noodzakelijk dat de bloeddrukwaarden van dhr. [eiser] binnen het normatieve bereik blijven en dat er geen periodes (of zo min mogelijk) ontstaan dat dit niet het geval is.
Alleen als de medische zorg en de omstandigheden tijdens detentie zodanig ingericht kunnen worden dat de bloeddrukwaarden zo optimaal mogelijk gereguleerd (en gemonitored) kunnen worden, is een vervolg van de uitvoering van detentie mogelijk. Dit lijkt vooralsnog het beste plaats te kunnen vinden in het Justitieel Centrum voor Somatische zorg (JCvSZ) te [locatie 2] , omdat men daar snel de beschikking heeft over artsen en een specialist.
De behandeling van zijn bloeddruk dient daarnaast plaats te vinden door een internist met het specialisatiegebied hypertensie (hoge bloeddruk). Dr. [B] , internist/nefroloog uit Haaglanden Medisch Centrum is door de internist van het JCvSZ, dr. [C] , bereid gevonden om deze zorg op zich te nemen en de artsen van het JCvSZ van adviezen te voorzien gedurende de detentieperiode. Dr. [B] maakt daarnaast deel uit van een netwerk hypertensie deskundigen in Utrecht. Het advies is er dat er vòòr de uitvoering van de detentie, op zo’n kort mogelijke termijn, een afspraak gepland wordt tussen dhr. [eiser] en dr. [B] , zodat zij kennis kunnen maken en afspraken kunnen maken met betrekking tot de behandeling en advisering aan de artsen van het JCvSZ. Het is in het belang van de gezondheid van dhr. [eiser] dat hij vertrouwen heeft in de deskundigheid van dr. [B] .
Daarnaast dient de detentiesituatie binnen het JCvSZ zodanig ingericht te worden dat stressvolle situaties zoveel mogelijk gereduceerd worden.
Indien de bloeddrukwaarden van dhr. [eiser] , ondanks de voorgestelde en te nemen maatregelen, binnen detentie onvoldoende gereguleerd kunnen worden en te vaak buiten het normatieve bereik vallen, kan dit tot gezondheidsschade leiden die levensbedreigend kan zijn. In dat geval zal niet anders dan negatief geadviseerd kunnen worden t.a.v. zijn detentiegeschiktheid op medische gronden.”
2.22.
Bij brief van 24 oktober 2016 heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (de Selectiefunctionaris) onder meer als volgt aan [eiser] bericht:
“er is u 30 dagen strafonderbreking verleend in verband met een onderzoek naar mogelijkheden tot executie van het vonnis. Dit onderzoek is inmiddels door de Medisch Adviseur van DJI uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat executie van het vonnis mogelijk is als de medische zorg en omstandigheden tijdens detentie zodanig worden ingericht dat de bloeddrukwaarden optimaal gereguleerd en gemonitord kunnen worden.
Wij kunnen dit doen door de detentiesituatie binnen het JCvSZ zodanig in te richten dat stressvolle situaties zoveel mogelijk worden gereduceerd. Zo krijgt u de mogelijkheid om alleen op een kamer geplaatst te worden en individueel te luchten. Daarnaast is op grond van uw strafrestant eenmaal per vier weken een weekendverlof van 52 uur mogelijk.
De detentie zal plaatsvinden in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) in [plaats] , waar uw medische gesteldheid gemonitord wordt door een arts en specialist. Daarnaast zal de behandeling van de bloeddruk plaatsvinden door een internist met het specialisatiegebied hypertensie. Dr. [B] , internist/nefroloog uit het Bronovo ziekenhuis re Den Haag zal deze zorg op zich nemen.
U dient zich voor de verdere ten uitvoerlegging van het vonnis op 6 november 2016 vóór 18.00 uur te melden bij het JCvSZ (…)
Tevens wordt u in de gelegenheid gesteld tot een kennismakingsgesprek met dr. [B] . Voor een optimale medische begeleiding tijdens uw detentie is het van belang dat u gebruik maakt van dit gesprek. Het gesprek vindt plaats op [datum] om [tijdstip] uur in het Bronovo ziekenhuis (…)”
2.23.
[eiser] heeft op 31 oktober 2016 verzocht om verlenging van de aan hem toegekende strafonderbreking. De Staatssecretaris heeft dit verzoek diezelfde dag afgewezen. Deze afwijzing is onder meer als volgt gemotiveerd:
“De verlofcommissie van de PI [locatie 1] adviseert tot het niet verlengen van de strafonderbreking als het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg garandeert dat de verblijfsomstandigheden dusdanig zijn ingericht dat deze niet tot stress verhogende omstandigheden zullen leiden.
Uit het advies van de Medisch Adviseur bij DJI blijkt dat executie van het vonnis mogelijk is als de medische zorg en omstandigheden tijdens detentie zodanig worden ingericht dat de bloeddrukwaarden optimaal gereguleerd en gemonitord kunnen worden. Deze detentie zal geboden kunnen worden in het JCvSZ.
(…)
Gelet op uw detentieverleden en bijkomende problematiek is er nu in het JCvSZ een mogelijkheid gecreëerd om wel tot een goede en verantwoorde tenuitvoerlegging van de straf te komen.”
2.24.
[eiser] heeft op 27 oktober 2016 bezwaar ingediend tegen het besluit van 24 oktober 2016.
2.25.
Bij e-mail van 1 november 2016 heeft dr. [A] naar aanleiding van het rapport van dr. [medisch adviseur] van 17 oktober 2016 als volgt aan de advocaten van [eiser] bericht:
“Dank voor het toezenden van het rapport van collega [medisch adviseur] .
Ik sluit mij aan bij onderstaande passage in zijn brief:
“Dat betekent dat de situatie onveranderd is en dat het advies blijft staan dat, gelet op het feit dat eerdere pogingen om dhr. [eiser] te detineren ertoe leidde dat zijn bloeddrukwaarden stegen, het medisch gezien een onwenselijke situatie is om dhr. [eiser] in detentie te plaatsen.
Het is namelijk strikt noodzakelijk dat de bloeddrukwaarden van dhr. [eiser] binnen het normatieve bereik blijven en dat er geen periodes (of zo min mogelijk) ontstaan dat dit niet het geval is.”
Tijdens eerdere detentie zijn de bloeddrukken van dhr [eiser] onverantwoord hoog geweest. Het lukte niet deze adequaat te reguleren. Dit zal naar alle waarschijnlijkheid te maken hebben met de stress die detentie oplevert. De aortadiameters en bloeddruk zijn de afgelopen periode stabiel gebleven juist omdat stress voorkomen is. Ik denk dan ook dat het wederom opzoeken van een stressvolle situatie niet wenselijk is.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na wijziging van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primair: de Staat te bevelen een dusdanige tijdelijke voorziening te treffen die maakt dat de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde straf wordt geschorst totdat onherroepelijk zal zijn beslist in de bodemprocedure ter verkrijging van een verklaring voor recht dat hij detentieongeschikt is;
II.
subsidiair:de Staat te bevelen een dusdanige tijdelijke voorziening te treffen die maakt dat de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde straf wordt geschorst totdat op het op 27 oktober 2016 ingediende bezwaar dan wel het (mogelijk) daarop volgende beroep zal zijn beslist;
III.
meer subsidiair:de Staat te bevelen de tenuitvoerlegging van de resterende gevangenisstraf hangende voormelde bezwaar- en beroepsprocedure met onmiddellijke ingang op te schorten;
IV.
uiterst subsidiair:de Staat te veroordelen om bij eventuele hervatting van de detentie de door hem gedane toezeggingen gestand te doen en dienovereenkomstig te handelen en hem in de gelegenheid te stellen zijn detentie in de PI [locatie 1] te ondergaan;
V. zowel primair, subsidiair, meer subsidiair als uiterst subsidiair met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – aan dat zijn medische situatie ongewijzigd is, hetgeen met zich brengt dat zijn bloeddruk op adequate wijze dient te worden gereguleerd en dat stress veroorzakende situaties moeten worden vermeden. Zowel in de PI [locatie 1] als in het JCvSZ is de Staat er niet in geslaagd om tot een adequate bloeddrukregulatie te komen. Integendeel, volgens [eiser] staat vast dat zijn extreem hoge bloeddrukwaarden tijdens zijn detentie hebben geleid tot een groei van de verwijding van de aorta van 7 millimeter. Alle artsen die hem hebben onderzocht, hebben volgens [eiser] geconcludeerd dat het medisch onverantwoord is om zijn detentie te hervatten. Ten aanzien van het rapport van dr. [medisch adviseur] merkt [eiser] op dat dr. [medisch adviseur] hem nooit heeft onderzocht en zich uitsluitend heeft gebaseerd op de onderzoeksresultaten van dr. [A] en voorts dat in dit rapport geen positief advies kan worden gelezen ten aanzien van het hervatten van de detentie. Volgens [eiser] verkent dr. [medisch adviseur] slechts een hypothetische situatie, waarin het mogelijk is om stressvolle situaties ingeval van detentiehervatting zoveel mogelijk te reduceren. Dit laatste is echter volgens [eiser] in de praktijk niet mogelijk gebleken. Door op basis van het rapport van dr. [medisch adviseur] over te gaan tot hervatting van zijn detentie, wordt naar de mening van [eiser] (opnieuw) met zijn gezondheid geëxperimenteerd, terwijl reeds op voorhand duidelijk is dat de uitkomst van dit experiment zal zijn dat hij niet detentiegeschikt is. [eiser] wijst er daarbij op dat het thans voorgestelde detentieregime, onder meer wat betreft de reductie van stressoren, geheel gelijk is aan het regime waaraan hij tijdens zijn eerdere verblijf in het JCvSZ onderworpen is geweest en welk regime, vanwege de zeer beperkt geboden bewegingsvrijheid, bij hem tot groot fysiek ongemak heeft geleid. De toezegging dat hij alleen op een kamer zal worden geplaatst, zal niet tot stressreductie leiden omdat geïsoleerde plaatsing voorheen reeds aantoonbaar stressverhogend heeft gewerkt. Het toegezegde maandelijkse weekendverlof zal volgens [eiser] hem evenmin baten nu zijn vorige verblijf in het JCvSZ minder dan een maand heeft geduurd en niettemin tot een verdere verwijding van de aorta heeft geleid. Het aanstellen van dr. [B] als medisch specialist en het voeren van een kennismakingsgesprek met deze specialist nemen volgens [eiser] zijn bezwaren tegen een voortzetting van zijn detentie evenmin weg, nu dr. [B] ook bij de eerdere behandeling in detentie in het JCvSZ was betrokken en hij hem bèta-blokkers heeft voorgeschreven, waarop hij slecht reageerde en overigens geen relevante actie heeft ondernomen tijdens zijn vorige onverantwoorde verblijf in het JCvSZ.
3.3.
Een terugkeer in detentie betekent volgens [eiser] dat hij wordt onderworpen aan een onmenselijke behandeling c.q. bestraffing in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), terwijl eveneens sprake is van een schending van artikel 2 EVRM. Uit de medische documenten volgt volgens [eiser] dat een causale relatie bestaat tussen het ondergaan van detentie en zijn hypertensie en voorts dat iedere vorm van spanning de kans doet ontstaan op verdere verwijding van zijn aorta. Het is naar de mening van [eiser] , gelet op zijn medische voorgeschiedenis en de ontoereikende zorg in het JCvSZ, thans voor hem onmogelijk om zonder gezondheidsrisico’s zijn detentie verder te ondergaan. Een verplichte terugkeer in detentie levert naar de mening van [eiser] dan ook een onrechtmatige daad op van de Staat. Meer in het bijzonder is volgens [eiser] sprake van een schending door de Staat van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, te weten a) het zorgvuldigheidsbeginsel, b) het motiveringsbeginsel, c) het rechtszekerheidsbeginsel, d) het evenredigheidsbeginsel, e) het vertrouwensbeginsel, f) het gelijkheidsbeginsel, g) het fair-play-beginsel, h) het verbod op détournement de pouvoir en i) het verbod op willekeur.
3.4.
Van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel is volgens [eiser] sprake nu de Staat uitsluitend op basis van het rapport van dr. [medisch adviseur] concludeert tot detentiegeschiktheid van [eiser] , terwijl alle overige ingeschakelde artsen negatief adviseren ten aanzien van de hervatting van de detentie. Het motiveringsbeginsel is door de Staat geschonden doordat de beslissing van de Selectiefunctionaris van 24 oktober 2016 wat betreft de conclusie van detentiegeschiktheid onvoldoende is gemotiveerd. Het rechtszekerheidsbeginsel is naar de mening van [eiser] geschonden omdat de Staat in strijd met artikel 42 van de Penitentiaire beginselenwet bij herhaling heeft besloten dat uitsluitend door de Staat gekozen artsen zich met zijn gezondheid mogen bezighouden. Van schending van het evenredigheidsbeginsel is volgens [eiser] sprake doordat een eerder verzoek om alternatieve tenuitvoerlegging van de resterende straf is afgewezen, terwijl voor het na te streven doel van speciale preventie de ongewijzigde tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf niet noodzakelijk is. Het doel van generale preventie en vergelding is reeds voldoende gediend met de beperking van zijn vrijheid gedurende de 32 maanden die na zijn aanhouding zijn verstreken. Volgens [eiser] dienen de nadelige gevolgen van een hervatting van detentie zwaarder te wegen dan het algemeen belang van de Staat bij hervatting van de detentie. De Staat heeft naar de mening van [eiser] het vertrouwensbeginsel geschonden door zijn tijdens een eerder kort geding op 20 oktober 2014 gedane toezegging dat medewerking zal worden verleend aan iedere noodzakelijke medische zorg niet gestand te doen. Van schending door de Staat van het vertrouwensbeginsel is volgens [eiser] eveneens sprake, nu de Staat zijn toezegging dat een onafhankelijk deskundige zal worden aangewezen, die zich zal uitlaten over de vereiste behandeling in detentie alsmede zijn toezegging dat voortzetting van detentie bij groei van de verwijding van de aorta wegens detentieongeschiktheid niet aan de orde is, niet nakomt. De Staat heeft volgens [eiser] het fair-play-beginsel geschonden omdat hij zich in het kader van het besluit tot hervatting van de detentie niet onpartijdig heeft opgesteld en niet de noodzakelijke openheid en eerlijkheid in acht heeft genomen. Van een schending van het verbod op détournement de pouvoir en het verbod op willekeur is ten slotte naar de mening van [eiser] sprake, nu de Staat zijn standpunt ten aanzien van zijn detentiegeschiktheid en de wenselijkheid van hervatting van zijn detentie uitsluitend op basis van berichtgeving in de media heeft gewijzigd. [eiser] stelt een voldoende spoedeisend belang bij het door hem gevorderde te hebben, nu hem – kort gezegd – geen andere middelen ter beschikking staan om zijn positie op korte termijn veilig te stellen.
3.5.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De – kort gezegd – tot schorsing van de verdere tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf strekkende vordering van [eiser] is gegrond op onrechtmatig handelen van de Staat. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat in het wettelijk stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, zoals in dit geval de onherroepelijke uitspraak van 16 mei 2012, niet alleen ten uitvoer mag maar ook moet worden gelegd en wel zo spoedig mogelijk. Op deze regel kan slechts een uitzondering worden aanvaard indien een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ('EHRM'), waarmee de strafrechter bij zijn beslissing geen rekening heeft kunnen houden, tot de slotsom dwingt dat de beslissing tot stand is gekomen in strijd met fundamentele mensenrechten, dan wel ingeval door de wijze van executie een zodanige schending van fundamentele mensenrechten dreigt te ontstaan, dat onverkorte tenuitvoerlegging niet meer kan worden beschouwd als krachtens het wettelijke stelsel toegelaten. Daarnaast is een uitzondering op de executieplicht mogelijk voor zover de wet daartoe een grondslag biedt (bijvoorbeeld in geval van gratie).
4.3.
Ter beoordeling staat of in het geval van [eiser] een uitzondering op voormelde executieplicht moet worden aanvaard. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een uitspraak van het EHRM en evenmin dat een van de wettelijke uitzonderingsgronden van toepassing is. [eiser] grondt zijn vordering uitsluitend op zijn medische toestand en beoogt op grond daarvan een continuering van de strafonderbreking die hem vanaf 21 december 2015 herhaaldelijk is toegestaan. Aan deze strafonderbrekingen lag ten grondslag een geconstateerde tijdelijke detentieongeschiktheid van [eiser] als gevolg van een toegenomen verwijding van diens aorta, zoals die in de periode vanaf 28 oktober 2014 tot en met 26 juni 2015 door dr. [A] en op 22 januari 2016 door [de cardioloog] is geconstateerd, in combinatie met de gedurende zijn verblijf in de PI [locatie 1] en het JCvSZ bij hem geconstateerde hypertensie, die als zodanig heeft te gelden als een risicofactor voor verdere verwijding van de aorta, en de daaruit voortvloeiende noodzaak voor [eiser] om stressvolle situaties te vermijden.
4.3.1.
Uit de brief van dr. [A] van 6 oktober 2016 volgt dat een op 26 september 2016 gemaakte CT-scan van de aorta van [eiser] heeft uitgewezen dat sinds 26 juni 2015 geen sprake is geweest van een verdere verwijding van de aorta. Daarmee staat aldus – zoals de Staat terecht heeft opgemerkt – vast dat het eerdere verblijf van [eiser] in het JCvSZ (vanaf 19 november 2015 tot 21 december 2015) – anders dan aanvankelijk werd aangenomen – ondanks aldaar geconstateerde (te) hoge bloeddrukwaarden niet heeft geleid tot een verdere verwijding van zijn aorta. Daarmee is aldus sprake van een gewijzigde situatie, als gevolg waarvan een hernieuwde strafonderbreking niet langer zonder meer door de Staat behoefde te worden toegestaan. Zoals uit de brief van dr. [medisch adviseur] volgt is een hervatting van de detentie van [eiser] bij voormelde ongewijzigde aortaverwijding weliswaar onwenselijk maar niet onmogelijk, zolang wordt voldaan aan een tweetal voorwaarden, te weten enerzijds een optimale regulatie en monitoring van de bloeddruk van [eiser] en anderzijds een zodanige inrichting van diens detentiesituatie dat stressvolle situaties zoveel mogelijk worden beperkt. De Staat heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter in deze kortgedingprocedure voldoende aannemelijk gemaakt dat bij hervatting van de detentie van [eiser] aan voormelde voorwaarden zal worden voldaan.
4.3.2.
Wat betreft de regulatie en monitoring van de bloeddruk van [eiser] heeft de Staat toegezegd dat overeenkomstig het advies van dr. [medisch adviseur] de hulp zal worden ingeroepen van internist/nefroloog dr. [B] van het Haaglanden Medisch Centrum, die de behandeling van [eiser] in het JCvSZ als hypertensiespecialist zal coördineren en het medisch team van het JCvSZ, onder leiding van internist dr. [C] , ter zake zal aansturen. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het JCvSZ voldoende medisch specialistische kennis voorhanden om [eiser] de door hem benodigde hypertensiebehandeling te kunnen aanbieden. Tenuitvoerlegging van de detentie in een andere penitentiaire instelling is – anders dan [eiser] heeft betoogd – dan ook niet aan de orde. Eveneens overeenkomstig het advies van dr. [medisch adviseur] heeft de Staat toegezegd dat [eiser] in de gelegenheid zal worden gesteld om met dr. [B] een kennismakingsgesprek te hebben en zodoende zijn wensen en verlangens ten aanzien van zijn behandeling kenbaar te maken. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat indien dit gesprek nog niet heeft plaatsgevonden en [eiser] dit wenst, [eiser] daartoe alsnog de mogelijkheid zal worden geboden. In dat verband heeft de Staat ook toegezegd dat door dr. [B] acht zal worden geslagen op de behandelinzichten van de reeds door [eiser] benaderde specialisten, waarbij echter – zoals de Staat met juistheid heeft betoogd – de eindverantwoordelijkheid en daarmee tevens de beslissingsbevoegdheid voor de behandeling op grond van de Penitentiaire beginselenwet is voorbehouden aan het medisch team van het JCvSZ. Gelet op de aanwezigheid/inzetbaarheid van voormelde medisch specialisten in het JCvSZ heeft de Staat zich terecht op het standpunt gesteld dat van hem niet langer kan worden verlangd dat hij [eiser] – zoals destijds in de PI [locatie 1] bij gebreke van bedoelde specialistische kennis wel het geval is geweest – toestaat om zijn behandelcontacten met diverse specialisten voort te zetten en deze specialisten desgewenst te bezoeken. Zoals de Staat eveneens met juistheid heeft opgemerkt, kan thans op voorhand niet worden aangenomen dat een hervatting van de detentie in het JCvSZ, met inachtneming van de hierna aan de orde komende maatregelen ter reductie van stress, wederom zal leiden tot onaanvaardbaar hoge bloeddrukwaarden. Daarbij geldt dat van [eiser] de nodige inspanning/medewerking mag worden verlangd om zijn detentie zo probleemloos mogelijk te laten verlopen door zich bijvoorbeeld niet langer te verzetten tegen zijn detentie en de daarbij behorende medische behandeling en door de hem geboden psychologische begeleiding te aanvaarden. De Staat heeft toegezegd dat wanneer niettemin sprake mocht zijn van onaanvaardbaar hoge bloeddrukwaarden en de door het JCvSZ geboden behandeling geen uitkomst biedt dan wel tussen de betrokken medisch specialisten een verschil van inzicht bestaat over de te hanteren behandelingsmethode, door partijen gezamenlijk een onafhankelijk deskundige kan worden benoemd, die ter zake bindend zal adviseren. Met de Staat is de voorzieningenrechter van oordeel dat het weinig efficiënt en derhalve weinig zinvol voorkomt om bedoelde onafhankelijke deskundige reeds nu voorafgaand aan de door het JCvSZ te starten behandeling in te schakelen, zodat [eiser] de Staat in rechte niet kan houden aan een ter zake eerder gedane toezegging. De voorzieningenrechter gaat er overigens vanuit dat de Staat voormelde ter zitting gedane toezegging gestand zal doen.
4.4.
Wat betreft de detentiesituatie in het JCvSZ heeft de Staat toegezegd dat [eiser] , anders dan tijdens zijn eerdere verblijf, in beginsel alleen zal worden geplaatst in een driepersoonscel (kamer), zodat wordt voorzien in de door hem benodigde bewegingsvrijheid. Wanneer hij prijs stelt op een kamergenoot, kan hierin worden voorzien. Ook kan hij desgewenst een éénpersoonscel (kamer) krijgen met eigen doucheruimte van 16 m2. Daarnaast bestaat in het JCvSZ voor [eiser] de mogelijkheid om alleen te luchten. In beginsel kan [eiser] zijn detentie aldus ondergaan zonder interactie met medegedetineerden. Naar behoefte kan [eiser] echter aansluiten bij medegedetineerden en deelnemen aan de binnen het JCvSZ aangeboden activiteiten, terwijl hij voorts op medisch voorschrift in aanmerking kan komen voor een individueel traject, waarbij gedacht kan worden aan sporten onder begeleiding van een fysiotherapeut of sportleraar. Ten slotte heeft de Staat toegelicht dat [eiser] op grond van zijn strafrestant eens per vier weken in aanmerking komt voor een weekendverlof van 52 uur.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat thans door de Staat waarborgen in het leven zijn geroepen die verder gaan dan de maatregelen die destijds in het kader van de eerdere detenties van [eiser] zijn genomen. Bij die stand van zaken is – anders dan [eiser] heeft betoogd – een voortzetting van zijn detentie niet strijdig met het EVRM en evenmin onrechtmatig wegens strijd met de door hem aangehaalde algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dit betekent dat vordering van [eiser] dient te worden afgewezen.
4.6.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.435,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 619,-- aan griffierecht;
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2016.
mw