ECLI:NL:RBDHA:2016:13543

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
C/09/506676 / FA RK 16-1702
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verklaring rechtsvermoeden van overlijden na langdurige vermissing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 september 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 3 maart 2016 was ingediend. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.J. Bouwmeester, vroeg de rechtbank om een verklaring van rechtsvermoeden van overlijden voor haar echtgenoot, die sinds 19 januari 2014 vermist was. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder brieven van verzoekster en een schriftelijke conclusie van de officier van justitie. Tijdens de zitting op 9 augustus 2016 waren verzoekster, haar advocaat, en de kinderen van de vermiste aanwezig.

De rechtbank heeft de relevante wetgeving, met name artikel 1:413 van het Burgerlijk Wetboek, in overweging genomen. Dit artikel stelt dat belanghebbenden de rechtbank kunnen verzoeken om een vermiste op te roepen om te bewijzen dat hij in leven is, en dat, indien dit niet blijkt, de rechtbank kan verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden bestaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vermiste op 19 januari 2014 voor het laatst is gezien en dat er sindsdien geen enkel teken van leven is geweest, ondanks uitgebreide zoekacties.

Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende omstandigheden waren die de dood van de vermiste waarschijnlijk maakten, zoals vereist door de wet. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de vermissing kan worden toegeschreven aan het overlijden, het ook mogelijk is dat de vermiste nog in leven is. Daarom werd het verzoek van verzoekster afgewezen, evenals het verzoek om de kosten ten laste van het vermogen van de vermiste te brengen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 16-1702
Zaaknummer: C/09/506676
Datum beschikking: 7 september 2016

Verklaring rechtsvermoeden van overlijden

Beschikking op het op 3 maart 2016 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoekster] ,

verzoekster,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. R.J. Bouwmeester te Noordwijk,
betreffende de vermissing van:
[naam vermiste], geboren op [geboortedatum] te [plaats] (hierna: de vermiste).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[naam dochter] ,

dochter van de vermiste,
wonende te [plaats] .

[naam zoon] ,

zoon van de vermiste,
wonende te [plaats] .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief met bijlagen d.d. 7 april 2016 van de zijde van verzoekster;
- de brief met bijlagen d.d. 2 mei 2016 van de zijde van verzoekster;
- de schriftelijke conclusie van de officier van justitie d.d. 29 juni 2016.
Op 9 augustus 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld door mr. S.M. Westerhuis-Evers, rechter-commissaris. Hierbij zijn verschenen:
  • verzoekster en haar advocaat;
  • de dochter van de vermiste;
  • de zoon van de vermiste en zijn echtgenote mevrouw [naam echtgenote] .

Verzoek

Het verzoekschrift strekt ertoe:
  • dat de rechtbank zal gelasten de vermiste op te roepen teneinde van zijn in leven zijn te doen blijken, en, zo hiervan niet blijkt, zal verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden van de vermiste bestaat;
  • dat de kosten die verzoekster heeft moeten maken ten laste worden gebracht van het vermogen van de vermiste.
De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven dat zij in deze zaak vooralsnog geen rol weggelegd ziet voor het Openbaar Ministerie.

Beoordeling

Artikel 1:413 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat, indien het bestaan van een persoon onzeker is en de in het tweede lid aangegeven tijdruimte is verlopen, belanghebbenden de rechtbank kunnen verzoeken dat zij hun zal gelasten de vermiste op te roepen teneinde van zijn in leven zijn te doen blijken, en dat zij, zo hiervan niet blijkt, zal verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden van de vermiste bestaat.
Artikel 1:413 lid 2 sub a BW bepaalt dat de in het eerste lid genoemde tijdruimte, te rekenen van het vertrek van de vermiste of de laatste tijding van zijn leven, vijf jaren beloopt. Ingevolge sub b wordt deze termijn verkort tot een jaar indien de betrokkene gedurende die periode wordt vermist en de omstandigheden zijn dood waarschijnlijk maken. Hiervan kan sprake zijn als de vermissing uit niets anders verklaard kan worden dan het overlijden van de vermiste. Tevens kan hiervan sprake zijn wanneer de vermissing verband houdt met oorlogsomstandigheden, een natuurramp of een andere ramp, een scheepsongeval of vliegtuigongeval.
Nu de hierboven aangegeven tijdruimte van vijf jaren nog niet is verstreken, staat thans eerst ter beoordeling of er aanleiding is om voormelde termijn te verkorten tot één jaar. Daartoe dient te worden bezien of er sprake is van omstandigheden die de dood van de vermiste waarschijnlijk maken.
Verzoekster heeft in dit verband, verkort weergegeven, het volgende gesteld. De vermiste, haar echtgenoot, heeft op 19 januari 2014 in [plaats] boodschappen gedaan voor het avondeten. Rond 15.00 uur heeft de vermiste geprobeerd verzoekster telefonisch te bereiken. Dit is niet gelukt. Toen verzoekster om 15.15 uur thuis kwam was de vermiste niet thuis; zijn fiets stond niet in de schuur. Omstreeks 20.30 uur is de politie ingelicht over de vermissing en is er een zoektocht gestart. De volgende dag bleek dat de vermiste op 19 januari 2014 omstreeks 23.00 uur heeft gepind in [plaats] . Op 27 januari 2014 is de fiets van vermiste gevonden bij een strandopgang in [plaats] . Ondanks diverse zoektochten van – onder meer – de familie, de politie en de Stichting Reddingshonden, alsmede aandacht voor de vermissing in diverse media is er sinds 19 januari 2014 geen enkel teken van leven van de vermiste vernomen.
Ter terechtzitting heeft verzoekster hieraan toegevoegd dat de vermiste zijn familie heeft verlaten zonder enig bericht achter te laten, hetgeen volgens haar niet past bij de persoon van de vermiste zoals zij hem kende. Volgens haar kan de vermissing daarom uit niets anders verklaard worden dan door het overlijden van de vermiste.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van omstandigheden die de dood van de vermiste waarschijnlijk maken in de zin van voormeld artikel. De rechtbank stelt hierbij voorop dat een beroep op de verkorting van de termijn van vijf jaren slechts in beperkte gevallen moet worden toegestaan. De rechtbank is van oordeel dat de vermissing weliswaar zou kunnen worden toegeschreven aan het overlijden van de vermiste, maar dat een ander scenario, waarbij de vermiste nog in leven is, gezien de omstandigheden zoals deze uit de stukken en ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, niet kan worden uitgesloten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het beroep van verzoekster op artikel 413 lid 2 sub b BW niet slaagt zodat haar verzoek zal worden afgewezen. Het verzoek ten aanzien van de gemaakte kosten wordt hierom ook afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.G. de Boer, J.C. Sluymer en S.M. Westerhuis-Evers, bijgestaan door mr. A.W. Spee als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 september 2016.