ECLI:NL:RBDHA:2016:13521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 12248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardig relaas en medische noodsituatie

Op 11 november 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eiseres, een Armeense vrouw, die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De aanvraag was eerder door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen op 10 mei 2016. Eiseres had verklaard dat zij anderhalf jaar ondergedoken was, dat zij was opgepakt, verkracht en mishandeld, en dat haar dochters ontvoerd waren. De staatssecretaris achtte deze verklaringen ongeloofwaardig. Eiseres voerde aan dat de staatssecretaris ten onrechte had geconcludeerd dat zij pas op 31 december 2015 eigen asielmotieven had geuit en dat de medische correspondentie niet correct was geïnterpreteerd. Tijdens de zitting op 14 oktober 2016 was eiseres aanwezig met haar gemachtigde, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris het element van nationaliteit en identiteit geloofwaardig had geacht, maar dat de overige elementen van het asielrelaas ongeloofwaardig waren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen medische noodsituatie was die een uitstel van vertrek rechtvaardigde. Eiseres had geen concrete aanknopingspunten aangedragen die twijfels zouden kunnen rechtvaardigen aan de juistheid van het BMA-advies. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/12248

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. U. Koopmans),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.M. van der Klis).

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de op 29 oktober 2013 ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2016.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. A.N. Kardyan is verschenen als tolk.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 1981 en bezit de Armeense nationaliteit. Het bestreden besluit ziet tevens op haar minderjarige dochters [persoon 1] ( [geboortedatum 2] 2002) en [persoon 2] ( [geboortedatum 3] 2005). Beide kinderen bezitten eveneens de Armeense nationaliteit.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen en zich hierbij – samengevat – op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiseres dat zij anderhalf jaar ondergedoken is geweest in Stepanavan, is opgepakt, verkracht en mishandeld en haar dochters ontvoerd zijn geweest, ongeloofwaardig zijn. Ook de problemen van de echtgenoot van eiseres – voor zover eiseres betoogt dat zij ten gevolge hiervan niet terug kan keren naar Armenië – worden door verweerder ongeloofwaardig geacht.
3. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte overwogen dat eiseres pas op 31 december 2015 te kennen heeft gegeven dat zij eigen asielmotieven heeft die losstaan van het relaas van haar echtgenoot. Verweerder heeft met betrekking tot de geloofwaardigheid van het relaas van eiseres ten onrechte conclusies verbonden aan de door haar overgelegde medische correspondentie. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het onderduiken, de mishandeling en verkrachting en de ontvoering van de kinderen zoals eiseres dat op 24 maart 2016 heeft verklaard, ongeloofwaardig zijn. Ten slotte betoogt eiseres dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 7 december 2015.
4. Verweerder voert gemotiveerd verweer.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder het element ‘nationaliteit en identiteit’ uit het relaas van eiseres geloofwaardig heeft geacht.
7. Het asielrelaas van de echtgenoot wordt door de rechtbank niet besproken nu de beroepsgronden van eiseres daarop geen betrekking hebben en eiseres ter zitting heeft betoogd dat het asielrelaas van de echtgenoot van eiseres niet aan de orde is en daarom buiten beschouwing kan worden gelaten.
8. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte uit de overgelegde medische correspondentie conclusies trekt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres. De rechtbank begrijpt dit betoog aldus, dat eiseres stelt dat verweerder het – met het relaas van 24 maart 2016 tegenstrijdige – relaas dat is opgenomen in de brief van het RIAGG van 2 mei 2014 niet aan haar mag tegenwerpen.
8.1
De rechtbank overweegt dat uit het bestreden besluit en het voornemen blijkt dat verweerder weliswaar opmerkt dat eiseres drie verschillende relazen heeft, maar dat hieraan – gelet op de medische omstandigheden – geen conclusie wordt verbonden. De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder het asielrelaas zoals eiseres dit tijdens het nader gehoor op 24 maart 2016 naar voren heeft gebracht op zichzelf heeft beoordeeld en ongeloofwaardig heeft geacht. Voor zover eiseres betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij pas op 31 december 2015 te kennen heeft gegeven dat zij eigen asiel motieven heeft, overweegt de rechtbank dat verweerder dit slechts heeft opgemerkt, maar niet aan eiseres heeft tegengeworpen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat gemachtigde van verweerder ter zitting heeft toegelicht dat uit hetgeen in het voornemen en besluit is opgenomen over de eerdere relazen en het tijdstip waarop het eigen asielrelaas naar voren is gebracht blijkt dat hieraan geen gewicht is toegekend bij de beoordeling van het asielrelaas en even goed weggelaten had kunnen worden. Het betoog van eiseres kan derhalve niet slagen.
9. Eiseres betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat element drie (het onderduiken, oppakken, de mishandeling en verkrachtingen van eiseres en de ontvoering van de kinderen) ongeloofwaardig is.
9.1
De rechtbank overweegt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het voor de hand ligt dat, nu de vader van eiseres kennelijk bekend was bij de (landelijke) politie, eiseres meer inzicht kan bieden in de problemen van de vader naar aanleiding waarvan eiseres genoodzaakt/gedwongen was om onder te duiken. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het ongeloofwaardig is dat, als de vader door de politie gezocht wordt, hij zijn dochter toch elke twee weken kan bezoeken terwijl zij zich in het huis van een familielid bevond. Met betrekking tot de in de beroepsfase overgelegde brief van oom Rudolf, waarin wordt verklaard dat de vader van eiseres geldschulden had, overweegt de rechtbank dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet valt in te zien waarom de vader van eiseres dit niet aan eiseres zou vertellen op het moment dat zij moesten onderduiken of gedurende de (lange) periode dat eiseres en haar kinderen ondergedoken waren.
9.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het relaas ongeloofwaardig is dat het ziekenhuis direct de politie heeft ingeschakeld en de politie eiseres en haar vader direct hebben meegenomen naar het politiebureau nadat eiseres – naar eigen zeggen – een beetje in paniek raakte toen haar om haar adres gevraagd werd. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien waarom het ziekenhuispersoneel in de beschreven situatie direct de politie zou inschakelen.
9.3
Voorts heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het ongeloofwaardig is dat eiseres geen schriftelijke bevestiging heeft gekregen van haar aangifte bij de politie. De enkele verwijzing door eiseres naar het algemeen ambtsbericht van 24 oktober 2013, waaruit blijkt dat er uitzonderingen zijn op het schriftelijk bevestigen van een aangifte, heeft verweerder niet ten onrechte onvoldoende geacht.
9.4
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat element drie van het ongeloofwaardig is. Derhalve heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij daardoor niet toekomt aan de vraag of eiseres bescherming kan zoeken bij de Armeense (hogere) autoriteiten.
10. Eiseres betoogt dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies van 7 december 2015. Eiseres acht in dit kader van belang dat de BMA-arts het advies gebaseerd heeft op verouderde informatie en het advies specifiek op een ‘artikel 3 EVRM/medisch-vraagstelling’ is geschreven en de specifieke vraagstelling in het kader van artikel 64 van de Vw 2000 achterwege is gebleven.
10.1
Niet in geschil is dat het BMA-advies een deskundigenadvies is aan verweerder ten behoeve van het uitoefenen van zijn bevoegdheden. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat verweerder bij de besluitvorming van de juistheid van een deskundigenadvies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid ervan.
10.2
Met betrekking tot het betoog dat het BMA zich niet op de meest actuele informatie heeft gebaseerd, overweegt de rechtbank dat de informatie van RIAGG Amersfoort (‘in de nabijheid van haar man en gezin is het risico op een crisis niet heel groot’) blijkens het BMA-advies niet wordt weersproken door de medische informatie die later door de behandelaar van Centrum ’45 is overgelegd. Dat de partnerrelatie nog steeds niet is verbeterd en sprake is van een ernstig belemmerde interactie van eiseres met echtgenoot en haar kinderen brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich mee dat de echtgenoot van eiseres zijn ondersteunende rol niet zou kunnen invullen. Uit het advies volgt voorts niet dat de kans op een crisis op zichzelf al genoeg is om aan te nemen dat eiseres niet in staat is om te reizen. Nu uit het BMA-advies blijkt dat is beoordeeld of eiseres in staat is om te reizen (vraag 5a in het advies) en of uitzetting binnen drie maanden tot een onomkeerbaar proces naar de dood leidt, overweegt de rechtbank dat het betoog van eiseres dat een specifieke artikel 64 vraagstelling achterwege is gebleven, niet slaagt. Voor zover eiseres betoogt dat het BMA ten onrechte niet heeft beoordeeld of een terugkeer naar Armenië leidt tot een (vrijwel) volledig ADL-verlies (activiteiten dagelijks leven) zoals dit is opgenomen in het Protocol Bureau Medische Advisering van april 2016 (het protocol), overweegt de rechtbank als volgt. Uit het protocol blijkt dat de operationalisering van het begrip ‘medische noodsituatie’ (waaronder het begrip ‘ADL-zelfstandigheid is opgenomen) geen strengere of andere definitie inhoudt dan de omschrijving van de medische noodsituatie in de Vc 2000, maar slechts een nadere uitleg is voor de medische adviseurs. Nu uit het BMA-advies blijkt dat onder de gegeven behandeling – die beschikbaar is in Armenië – geen medische noodsituatie zal ontstaan en het risico op een crisis in de aanwezigheid van de echtgenoot van eiseres niet heel groot is, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het BMA expliciet de beoordeling van de ADL-zelfstandigheid in het advies had moeten opnemen. Gelet hierop zijn er geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het BMA-advies. Gelet op de inhoud van dit advies heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek ingevolge artikel 64 van de Vw 2000.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.