ECLI:NL:RBDHA:2016:13513

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
NL16.2833
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse eiser op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Marokkaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had deze aanvraag afgewezen, stellende dat deze kennelijk ongegrond was op basis van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Marokko als veilig land van herkomst werd beschouwd. Eiser had aangevoerd dat hij in 2013 het slachtoffer was van een moordpoging door zijn oom en dat hij geen bescherming kon verwachten van de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom Marokko als veilig land van herkomst kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er ernstige tekortkomingen waren in de bescherming van mensenrechten in Marokko, met name voor LHBT's en personen die te maken hebben met strafrechtelijke vervolging. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand, met uitzondering van de verkorte vertrektermijn en het opgelegde inreisverbod. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL16.2833

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser

geboren op [geboortedatum].
v-nummer [nummer]
van Marokkaanse nationaliteit,
(gemachtigde: mr. G.M. Vergouw),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

ProcesverloopBij besluit van 12 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000).Voorts is daarbij bepaald dat aan eiser geen reguliere verblijfsvergunning wordt verleend en dat hem geen uitstel van vertrek wordt verleend.

Aan eiser is bij dit besluit voorts een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL 16.2834, plaatsgevonden op 3 november 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in 2013 doelwit is geweest van een moordpoging door zijn oom. Eiser heeft hiervan aangifte gedaan en de zaak is door het Openbaar Ministerie in behandeling genomen, maar uiteindelijk is zijn oom na één dag vast te hebben gezeten vrijgekomen. Dit kwam omdat hij geld had betaald. De Marokkaanse autoriteiten kunnen dus niets voor eiser doen. Uiteindelijk is eiser verhuisd naar Tanger. Daar ondervond hij geen problemen, maar hij kon niet naar huis terugkeren.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Eiser is [eiser], geboren op [geboortedatum] en heeft de Marokkaanse nationaliteit;
  • Eiser is bedreigd door zijn oom en de familie van zijn oom.
3. Verweerder heeft beide elementen geloofwaardig geacht. De asielaanvraag van eiser heeft verweerder afgewezen, omdat Marokko als een veilig land van herkomst wordt beschouwd en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.
4. Eiser heeft aangevoerd dat Marokko niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft in haar uitspraak van 20 september 2016 (AWB 16/19043) reeds geoordeeld dat de aanwijzing om Marokko als veilig land aan te merken onverbindend is.
Eiser heeft voorts verwezen naar de bijlage bij het Kamerstuk over de uitbreiding van het aantal veilige landen. Hierin wordt onder andere beschreven dat Marokko een veilig land is, maar dat dit anders kan liggen ten aanzien van personen die te maken hebben met strafrechtelijke vervolging en dat Marokko, hoewel zij partij is bij verschillende mensenrechtenverdragen, deze verdragen niet altijd lijkt na te leven.
Eiser verwijst voorts naar het rapport van de US Department of State (hierna: USDOS) van 25 juni 2015 waarin onder andere melding wordt gemaakt van corruptie en de wijdverbreide minachting van de rechtsstaat door veiligheidsdiensten en naar het rapport van USDOS van 25 februari 2009 waarin staat dat eerwraak een probleem is.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Niet in geschil is dat eiser de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat Marokko op de lijst van veilige landen van herkomst staat als bedoeld in bijlage 13 bij artikel 3.37f, derde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: VV 2000).
Verweerder heeft bij het opnemen van Marokko op de lijst van landen die als veilig land van herkomst kunnen worden aangemerkt, ter onderbouwing het volgende opgenomen:
Verdragen
Marokko is partij bij de volgende verdragen:
- Internationaal Verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten, maar niet bij het daarbij behorende (eerste) Facultatief Protocol hetgeen betekent dat Marokko het individueel klachtrecht niet erkent;
- Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing;
- Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen en het daarbij behorende Protocol.
Wetten en voorschriften
De grondwet verbiedt discriminatie op grond van ras, gender, handicap, taal, sociale status, geloof, cultuur, regio van afkomst of ander persoonlijke omstandigheden. De wet voorziet in het algemeen in vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, maar het 2014 Morocco Human Rights Report van het US State Department en het Human Rights Watch rapport van 2016 over Marokko geven aan dat sommige uitingen verboden zijn, zoals het bekritiseren van de islam, het koningshuis en het regeringstandpunt over de claim op de Westelijke Sahara.
De wet stelt seksuele activiteit tussen personen van hetzelfde geslacht strafbaar. Het verrichten van homoseksuele handelingen kan een gevangenisstraf van 6 maanden tot 3 jaar en/of een geldboete opleveren. In 2014 heeft in ieder geval in één geval vervolging plaatsgehad. Antidiscriminatiewetten zijn niet van toepassing op LHBT’s.
De grondwet bepaalt dat de islam de staatsgodsdienst van Marokko is. Anderen bekeren tot een ander geloof is verboden.
Voor verdachten van een strafbaar feit geldt de presumptie van onschuld. De wet verbiedt willekeurige arrestatie en detentie en voorziet erin dat een verdachte binnen 24 uur na arrestatie een advocaat krijgt toegewezen, maar deze bepalingen worden volgens het rapport van de US State Department niet altijd nageleefd.
Vervolging of ernstige schade
Er zijn geen berichten over buitenwettelijke moorden of politiek gemotiveerde verdwijningen. De wet kent niet het begrip politieke gevangene. Wel is belediging van de politie of het in diskrediet brengen van ‘Marokko’s heilige waarden’ strafbaar.
Het komt voor dat LHBT’s op grond van bovengenoemde strafbepalingen worden vervolgd wegens verdenking van het verrichten van homoseksuele handelingen. Het grootste probleem dat LHBT rapporteren is het niet openlijk kunnen uitkomen voor de eigen geaardheid. Er zijn geen rapporten van discriminatie van LHBT op het gebied van werkgelegenheid, of toegang tot huisvesting, onderwijs of medische zorg.
Hoewel er sprake is van godsdienstvrijheid, zijn volgens het Morocco 2014 International Religious Freedom Report van het US State Department er berichten over antisemitisme en zijn er meldingen van intimidatie van christenen.
De toestand in gevangenissen is slecht. Het US State Departement meldt dat er veel berichten zijn van wrede, onmenselijke of vernederende behandelingen van gevangenen. De overheid probeert folterpraktijken uit te roeien. Er zijn berichten dat de overheid na incidenten onderzoek heeft ingesteld.
Algemene mensenrechtensituatie
Marokko is een monarchie waarin de uiteindelijke macht berust bij de koning, die voorzitter is van de Ministerraad. De koning kan ministers ontslaan, het parlement
ontbinden, verkiezingen uitschrijven en per decreet regeren. Het rapport van het US State Department noemt als belangrijkste mensenrechtenproblemen de onmogelijkheid voor de bevolking om wijzigingen in de grondwet te bewerkstelligen, corruptie in alle lagen van het overheidsapparaat en het wijdverbreid negeren van de wet door veiligheidsdiensten.
Marokko staat op 89ste plaats op de Fragile State Index 2015 (ter vergelijking: Finland staat op de 178e en Zuid-Sudan op de 1e plaats).
Het Freedom House heeft Marokko aangemerkt als een ‘gedeeltelijk vrij’ land waarbij het op een schaal van 1 tot 7 (1 meest vrij en 7 minst vrij) een score van 5 heeft voor wat betreft ‘political rights’ en een score van 4 voor wat betreft ‘civil liberties’.
Aantal eerste asielaanvragen in Nederland in 2015: 80.
Marokko wordt op dit moment nog door geen van de EU-lidstaten aangemerkt als veilig land van herkomst. Duitsland en Oostenrijk overwegen op dit moment Marokko aan te merken als veilig land van herkomst.
Conclusie
Op basis van bovengenoemde bronnen kom ik tot de conclusie dat Marokko kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst, met uitzondering ten aanzien van LHBT’s. Dit kan in individuele gevallen ook anders liggen ten aanzien van personen die te maken hebben met strafrechtelijke vervolging. Marokko heeft wetten en andere voorschriften die waarborgen bieden en is partij bij verschillende mensenrechtenverdragen, al lijken deze niet altijd te worden nageleefd. Er lijkt geen sprake te zijn van refoulement van eigen burgers naar gebieden in andere landen waar zij worden vervolgd of een reëel risico lopen op onmenselijke behandeling. Het systeem van rechtsmiddelen biedt wettelijke waarborgen tegen schendingen van de rechten en vrijheden, maar deze worden echter niet altijd ten volle nageleefd.
In de besluitvormingsfase heeft verweerder nog aanvullend naar voren gebracht dat Marokko geen deel uitmaakt van de Raad van Europa, zodat het zich niet kan aansluiten bij het EVRM. Het recht van vereniging is voorts afhankelijk van toestemming van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en wat de vrijheid van godsdienst betreft, ontmoedigt de overheid het aanhangen van een ander geloof dan de soennitische islam. Er zijn berichten over antisemitisme, maar joden leven in het algemeen veilig in Marokko. Ook zijn er meldingen van intimidatie van christenen. Er zijn meerdere gouvernementele en non-gouvernementele mensenrechtenorganisaties actief, maar de reacties van de overheid op deze organisaties zijn wisselend, naar gelang de politieke oriëntatie van de organisatie.
In de beroepsprocedure heeft verweerder hier het volgende nog aan toegevoegd:
Uit de USDOS Human Rights rapporten over 2014 en 2015 blijkt dat de belangrijkste mensenrechtenproblemen zien op de onmogelijkheid voor de bevolking om de grondwettelijke bepalingen te wijzigen die het monarchistische staatsbestel bepalen, corruptie en de wijdverbreide minachting van de rechtsstaat door de veiligheidsdiensten.
De grondwet en de wet verbieden marteling, maar in de praktijk komen dit soort praktijken nog steeds voor in Marokko. De Marokkaanse Regering heeft volgens bovengenoemde USDOS-rapporten en het Amnesty International rapport ‘Shadow of impunity, Torture in Morocco and Western Sahara’ van mei 2015 belangrijke maatregelen genomen om mensenrechtenschendingen waaronder marteling te voorkomen. Zo is in november 2014 het Optioneel Protocol bij het Antifolterverdrag aangenomen.
Individuen hebben de mogelijkheid om bij het Antifoltercomité van de VN te klagen over de omstandigheid dat zij slachtoffer zijn geworden van martelingen. Ook zijn in Marokko onderzoeken opgestart naar aanleiding van meldingen van martelingen en wordt door de autoriteiten ook geprobeerd op andere manier martelingen in de toekomst te voorkomen. Zo heeft de Ministerie van Justitie en Vrijheden in 2014 een instructie uitgevaardigd naar aanklagers en onderzoeksrechters om dit probleem op te lossen en er is onafhankelijk toezicht op detentiefaciliteiten gekomen.
Ook ten aanzien van de situatie in gevangenissen hebben de Marokkaanse autoriteiten de afgelopen jaren maatregelen getroffen. Zo blijkt uit het rapport van USDOS over 2015 dat in dat jaar 10 detentiefaciliteiten zijn gebouwd om dit probleem op te lossen. Tevens blijkt uit deze rapporten dat meldingen van inhumane detentieomstandigheden, waaronder ook martelingen, worden onderzocht. Het National Council on Human Rights (hierna: CNDH) heeft klachten ten aanzien vier van de acht detentiefaciliteiten waar marteling zou voorkomen, doorverwezen naar de openbare aanklager. Deze heeft inmiddels in één van de zaken bepaald dat twee gevangenisofficials vervolgd dienen te worden, drie andere zaken zijn nog in onderzoek. Tevens blijkt dat het Ngo’s wordt toegestaan om detentiefaciliteiten te onderzoeken. Voor verdachten van een strafbaar feit geldt de presumptie van onschuld. De wet verbiedt willekeurige arrestatie en detentie en voorziet erin dat een verdachte binnen 24 uur na arrestatie een advocaat krijgt toegewezen. In de praktijk is dit niet altijd nageleefd. De rechterlijke macht is onvoldoende onafhankelijk. De wet voorziet in het algemeen in vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, al zijn sommige uitingen verboden, waaronder het bekritiseren van de islam, het koningshuis en het regeringstandpunt over de claim op de Westelijke Sahara.
Bij het aanmerken van Marokko als veilig land van herkomst is, gelet op de zorgelijke situatie van LHBT’s, besloten om voor hen Marokko niet als veilig land van herkomst aan te merken. Voorts is in de toelichting bij de aanvulling van de lijst van veilige landen van herkomst benoemd dat verhoogde aandacht dient te worden besteed aan met name personen die te maken krijgen met strafrechtelijke vervolging. Dit laatste vindt plaats in het kader van de individuele beoordeling van de asielaanvraag.
Verweerder concludeert op grond van vorenstaande informatie dat in Marokko in zijn algemeenheid geen sprake is van vervolging of schendingen van artikel 3 van het EVRM. De wet- en regelgeving voldoet in zijn algemeenheid. Alhoewel deze wet- en regelgeving in voorkomende gevallen in de praktijk niet altijd effectief wordt gehandhaafd, bestaan er voor burgers van Marokko doorgaans de nodige mogelijkheden om tegen schendingen in rechte op te komen. Zo kan men zich wenden tot de eerdergenoemde CNDH. Burgers kunnen daarbij worden ondersteund door Ngo’s. Indien de Marokkaanse autoriteiten onvoldoende optreden, bestaat nog een mogelijkheid om een klacht in te dienen bij het Antifoltercomité.
7. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474) heeft de Afdeling overwogen dat een land als veilig land van herkomst in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, artikel 3.105ba van het Vb 2000 en artikel 3.37f van het VV 2000 kan worden aangewezen, als het aan een aantal in die wettelijke voorschriften omschreven vereisten voldoet.
Verweerder moet aantonen dat aan de vereisten voor aanwijzing als veilig land van herkomst is voldaan. Gelet op de toepasselijke regelgeving geldt voor die aanwijzing als norm dat er in het desbetreffende land algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging in de zin van het Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951 (Trb. 1951, 131), zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (Trb. 1967, 76; hierna: het Vluchtelingenverdrag) en de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU; PB 2011 L 337), of behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) plaatsvindt.
Bij de beoordeling of aan deze norm wordt voldaan, moet verweerder de rechtstoestand in het land, de algemene politieke omstandigheden en de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel betrekken. Dit betekent dat hij de juridische en feitelijke situatie in het land moet onderzoeken en, in verband met eventueel te verwachten veranderingen in die situatie, acht slaan op de algemene politieke omstandigheden. Dat onderzoek moet verweerder baseren op een reeks van informatiebronnen, voor zover beschikbaar, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (hierna: EASO), de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties. Daaruit moet blijken dat er in het desbetreffende land wet- en regelgeving is die vorenbedoelde vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt en die het voor de autoriteiten van dat land mogelijk maakt om hiertegen bescherming te bieden (de juridische situatie). Tevens moet daaruit blijken dat die wet- en regelgeving in de praktijk wordt toegepast en dat bescherming dus ook feitelijk wordt geboden, waarvoor ingevolge artikel 3.37f, tweede lid, van het VV 2000 onder meer de daadwerkelijke beschikbaarheid van een systeem van rechtsmiddelen relevant is (de feitelijke situatie). Nadat verweerder een land als veilig land van herkomst heeft aangewezen, moet hij de situatie in dat land, volgens artikel 37 van de Procedurerichtlijn en artikel 3.105ba, derde lid, van het Vb 2000, regelmatig opnieuw onderzoeken.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van de hierboven onder rechtsoverweging 6 beschreven overwegingen onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom Marokko als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
9. Ten aanzien van de juridische situatie overweegt de rechtbank daartoe dat Marokko weliswaar partij is bij verschillende internationale verdragen, zoals het Vluchtelingenverdrag en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, maar uit de door verweerder overgelegde informatie ook blijkt dat de Marokkaanse wetgeving op relevante onderdelen niet voldoet aan de in die verdragen opgenomen standaarden. Dit betreft niet slechts de wetgeving aangaande LHBT’s, als gevolg waarvan voor deze groep de aanwijzing als veilig land van herkomst niet geldt. Het is in Marokko immers ook strafbaar om iemand te bekeren tot een ander geloof dan de islam of om kritiek te uiten op het koningshuis, de islam of het regeringsstandpunt over de claim op de Westelijke Sahara. Verweerder spreekt in dit verband van de strafbaarstelling van het in diskrediet brengen van ‘Marokko’s heilige waarden’. Verder is het recht op vereniging afhankelijk van toestemming van het ministerie van Binnenlandse Zaken.
Ten aanzien van de feitelijke situatie overweegt de rechtbank dat, voor zover de wet- en regelgeving om vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM tegen te gaan en daartegen bescherming te bieden wel aanwezig is, uit de door verweerder en eiser overgelegde informatie blijkt dat deze wet- en regelgeving op belangrijke onderdelen in de praktijk niet worden toegepast. Zo blijkt dat de veiligheidsdiensten de wet wijdverbreid negeren en zijn er vele berichten van wrede, onmenselijke of vernederende behandelingen van gevangenen. Verder is sprake van corruptie in alle lagen van het overheidsapparaat en zijn er berichten van antisemitisme en meldingen van intimidatie van christenen. Uit het door eiser aangehaalde bericht van Amnesty International “Morocco: Journalists risk imprisonment for running smartphone app training” van 28 juni 2016 blijkt verder dat 7 journalisten en activisten zijn vervolgd wegens het geven van een training aan burgerjournalisten. Zij zouden de loyaliteit die de burgers verschuldigd zijn aan de staat in gevaar hebben gebracht. Volgens Amnesty International zouden de verdachten tot vijf jaar gevangenisstraf kunnen krijgen. In het bericht van Amnesty International van 24 februari 2016 “Amnesty International Report 2015/16 - The State of the World's Human Rights - Morocco/Western Sahara” wordt geschreven dat het recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering wordt ingeperkt door critici te arresteren en te vervolgen, mensenrechtengroepen lastig te vallen, en protesten onder dwang uiteen te drijven. Er waren berichten van marteling en andere vormen van mishandeling. In het bijzonder verzaakten de autoriteiten onderzoek te doen naar mishandelingen in gevangenissen of verantwoording te garanderen. Vrouwen werden nog steeds gediscrimineerd. Migranten en asielzoekers werden willekeurig gearresteerd en blootgesteld aan onnodig en buitensporig geweld. Rechtbanken legden nog steeds de doodstraf op, al waren er geen executies.
Dat, zoals verweerder in het verweerschrift stelt, uit een rapport van Amnesty International van mei 2015 volgt dat belangrijke maatregelen zijn genomen om mensenrechtenschendingen, waaronder marteling, te voorkomen, doet hieraan niet af. Deze maatregelen zien blijkens de toelichting met name op de situatie in gevangenissen terwijl uit het voorgaande volgt dat de mensenrechtenschendingen wijdverbreid plaatsvinden. Verder worden in dit rapport wel een aantal maatregelen en eerste resultaten genoemd maar kan uit het rapport niet worden opgemaakt dat de eerdere cultuur van mensenrechtenschendingen substantieel is gewijzigd. In dat verband is van belang dat de hiervoor genoemde rapporten van 24 februari 2016 en 28 juni 2016 dateren van na mei 2015. Het in die rapporten geschetste beeld ziet dus (mede) op de situatie nadat de maatregelen waren genomen.
Ten aanzien van het criterium van de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel, overweegt de rechtbank nog dat uit de informatie van verweerder volgt dat Marokko een monarchie is waarin de uiteindelijke macht berust bij de koning, die voorzitter is van de ministerraad. De koning kan ministers ontslaan, het parlement ontbinden, verkiezingen uitschrijven en per decreet regeren. De onmogelijkheid voor de bevolking om wijzigingen in de grondwet te bewerkstelligen wordt door USDOS ook genoemd als een van de belangrijkste mensenrechtenproblemen.
10. Op grond van hetgeen thans naar voren is gebracht moet worden geoordeeld dat in Marokko, op alle aspecten die beoordeeld moeten worden, sprake is van ernstige tekortkomingen op belangrijke onderdelen. Verweerder heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd dat Marokko voldoet aan de eisen om als veilig land van herkomst te worden aangewezen en heeft die aanwijzing dan ook ten onrechte ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond afgewezen. Dit brengt met zich dat eveneens ten onrechte een vertrektermijn is onthouden en ten onrechte een inreisverbod van twee jaar is opgelegd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
11. Ten behoeve van een finale beslechting van dit geschil ziet de rechtbank echter aanleiding te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten kunnen worden. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2016 (201600651/1/V2). Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat, ook als Marokko niet als veilig land was aangemerkt, eisers asielaanvraag eveneens was afgewezen. Zoals ook al in het voornemen en de beschikking overwogen heeft eiser immers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk gevaar loopt voor behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Daarnaast had hij bescherming kunnen vragen bij de autoriteiten, aldus verweerder.
12. Eiser heeft aangevoerd dat hij tegen de bedreigingen en mishandelingen van zijn oom en de zus van de echtgenote van zijn oom niet de bescherming kan krijgen van de Marokkaanse autoriteiten die hij nodig heeft. Eiser heeft aangifte gedaan van bedreiging met de dood en mishandeling, maar zijn oom is verhoord en is na één dag al vrijgelaten. Eiser stelt dat dit te maken heeft met de positie van zijn oom, die ‘iets heeft’ met de autoriteiten.
Eiser heeft hiertoe voorts verwezen naar het USDOS rapport van 25 juni 2015 waaruit blijkt dat in de praktijk rechtbanken niet altijd onafhankelijk zijn. Corruptie en buitengerechtelijke invloeden verzwakken de justitiële onafhankelijkheid.
Dat hij niet in beroep is gegaan tegen de beslissing om zijn oom vrij te laten, is niet aan hem te wijten. Immers, er is in Marokko geen gefinancierde rechtsbijstand en had hij het geld niet om in beroep te gaan, aldus eiser.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer gevaar loopt. Eiser heeft immers zelf verklaard dat hij in Tanger geen problemen meer ondervond. Daarnaast heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er voor hem geen mogelijkheid bestaat om tegen problemen die hij stelt te hebben de bescherming van de autoriteiten in te roepen. Naar aanleiding van de aangifte door eiser is zijn oom immers opgepakt en vervolgd. De enkele stelling dat zijn oom na een dag al vrij kwam, omdat hij ‘iets heeft’ met de autoriteiten en dat uit het rapport van USDOS blijkt dat de Marokkaanse autoriteiten eerwraak als een privéaangelegenheid zien is onvoldoende om de rechtbank tot een ander oordeel te brengen. Dat eiser geen geld had om in beroep te gaan, is daarvoor eveneens onvoldoende.
14. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van de gevraagde vergunning vormen, heeft verweerder de asielaanvraag terecht afgewezen. Op grond hiervan bestaat aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, met uitzondering van de verkorte vertrektermijn en het opgelegde inreisverbod. Die waren immers gebaseerd op de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst en op de afdoening van de aanvraag als kennelijk ongegrond. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de rechtstreeks uit de wet voortvloeiende vertrektermijn van vier weken ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000, aanvangt met ingang van de dag na verzending van een afschrift van deze uitspraak aan partijen.
15.De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eisers redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 992 op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 496 per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, met uitzondering van de verkorting van de vertrektermijn en het opgelegde inreisverbod;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het beroep, ten bedrage van € 992 (negenhonderdtweeënnegentig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzitter, en mr. J.H. van Breda en mr. Tj. Gerbranda, leden, in aanwezigheid van mr. Y. Rikken. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op .
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel