2.2.Erflaatster heeft bij testament van 30 november 1962 over haar nalatenschap beschikt. Het testament bevat, voor zover van belang, de navolgende bepalingen:
“III. Onder de last van gemelde legaten benoem ik tot mijn erfgenamen:
A. Voor in totaal zes en vijftig/honderdste gedeelten gezamenlijk en voor gelijke delen de navolgende acht personen:
a. (…)
b. (…)
c. De drie kinderen van de heer ir. [X] ;
De sub a, b en c genoemde verkrijgingen onder de last van levenslang vruchtgebruik, met inachtneming van het hierna sub X bepaalde, ten behoeve van [V, W, X, Y, Z];
ieder voor een/vijfde gedeelte, welk vruchtgebruik ik legateer vrij van rechten en kosten.
IV. Ik bepaal tevens, dat al hetgeen door ieder der sub A, B en C genoemde erfgenamen onmiddellijk na mijn overlijden of na het einde van het gelegateerde vruchtgebruik in volle eigendom is verkregen door de zorg van mijn executrices-testamentaires moet worden aangewend voor de aankoop van een dadelijk ingaande lijfrente op hun of haar leven bijde “Eerste Nederlandsche Verzekering Maatschappij op het Leven en tegen Invaliditeit N.V. te ’s-Gravenhage, welke lijfrenten voorzover de wet zulks toelaat als voor levensonderhoud bestemd niet vatbaar zullen zijn voor inbeslagneming.
VI. Ik stel voormelde vruchtgebruiken en de met vruchtgebruik belaste kapitalen onder bewind zolang het betreffende vruchtgebruik duurt.
VII. Ik benoem tot bewindvoerders over de onder bewind gestelde vermogens mevrouw [D] en de heer dr [C] .
IX. Ik bepaal verder omtrent gemeld bewind:
De bewindvoerders zijn bevoegd om bij notariële akte ieder voor zich een opvolger te benoemen voor het geval van hun overlijden en voor het geval zij het bewind mochten willen neerleggen. (…)
(…)
De bewindvoerders zullen tezamen het wettelijk loon genieten vermeld in artikel 522 van het Burgerlijk Wetboek doch alleen berekend over de revenuen en de daartegenoverstaande uitgaven, dus niet over kapitaalsontvangsten en uitgaven.
(…)
De bewindvoerders zijn verplicht het saldo der revenuen van het onder bewindgestelde kapitaal aan de rechthebbenden uit te keren in driemaandelijkse termijnen op een januari, een april, een juni en een oktober van elk jaar, voor het eerst op die van die data, welke het eerst na de dag van mijn overlijden volgt.
(…)”