ECLI:NL:RBDHA:2016:13422

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
10 november 2016
Zaaknummer
09/837309-16 en 09/842133-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 23-jarige man voor poging tot doodslag, bedreiging, wapenbezit en drugshandel

Op 11 november 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 75 maanden voor het medeplegen van poging tot doodslag, bedreiging met een vuurwapen, wapenbezit en het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid hennep. De zaak omvatte twee dagvaardingen, waarbij de eerste betrekking had op een bedreiging met een nepvuurwapen op 1 januari 2016 in Rotterdam, en de tweede op een schietincident op 3 maart 2016 in 's-Gravenhage, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was bij een ripdeal die leidde tot een gewapende confrontatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de bedreiging met het nepwapen en de poging tot doodslag met een vuurwapen als bewezen werden verklaard. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte zich in een criminele context bevond en dat het gebruik van geweld en wapens daarbij te verwachten was. De verdachte had zich bovendien schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 6.636,3 gram hennep, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank achtte de opgelegde straf passend gezien de ernst van de feiten en de impact op de omgeving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/837309-16 (dagvaarding I) en 09/842133-16 (dagvaarding II) (t.t.g.)
Datum uitspraak: 11 november 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, huis van bewaring Maatschapslaan 1 te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek wat betreft dagvaarding II is gehouden ter terechtzittingen van 17 juni 2016, 1 september 2016 en van 28 oktober 2016. Het onderzoek wat betreft dagvaarding I is uitsluitend gehouden ter terechtzitting van 28 oktober 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. van Geloven en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. G.B. van de Bunt, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van dagvaarding I:
hij op of omstreeks 01 januari 2016 te Rotterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- voornoemde [slachtoffer] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, voorgehouden/getoond en/of
- ( vervolgens) dat vuurwapen/voorwerp gericht (gehouden) op die [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) dat vuurwapen/voorwerp meermalen, althans éénmaal, doorgeladen en/of (in de richting van die [slachtoffer] ) afgevuurd, althans trachten af te vuren,
zulks terwijl verdachte achter die (wegvluchtende) [slachtoffer] aanrende;
ten aanzien van dagvaarding II:
1.
hij op of omstreeks 3 maart 2016 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) (vooralsnog) onbekend gebleven pers(o)on(en) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 maart 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een) (vooralsnog) onbekend gebleven pers(o)on(en) van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 maart 2016 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) (vooralsnog) onbekend gebleven pers(o)on(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen geschoten;
2.
hij op of omstreeks 3 maart 2016 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6636,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 03 maart 2016 te 's-Gravenhage een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool, althans een vuurwapen (merk Beretta, model 34, kaliber 9 mm kort), en/of (bijbehorende) munitie van categorie III, te weten twee, althans een (aantal) patr(o)on(en) (merk Sellier&Bellot, kaliber 9 mm kort), voorhanden heeft gehad.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
De verdenking
De verdenking op basis van dagvaarding I komt er, zakelijk weergegeven, op neer dat [slachtoffer] door verdachte (ook wel geduid met “ [verdachte] ”) met een (nep)vuurwapen heeft bedreigd.
Bij dagvaarding II wordt verdachte verweten dat hij zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan poging moord (feit 1 primair) dan wel aan poging doodslag (feit 1 subsidiair) dan wel aan bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht (feit 1 meer subsidiair) door met een ander met een vuurwapen te schieten. De verdenking luidt verder, zakelijk weergegeven, dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van 6.636,3 gram hennep (feit 2) en dat hij een vuurwapen voorhanden heeft gehad (feit 3).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de aan hem bij dagvaarding I en bij dagvaarding II onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem bij dagvaarding I omdat er geen dreiging uitging van het evidente nepwapen dat verdachte gebruikte en verdachte bovendien geen intentie had om te dreigen.
Verdachte dient volgens de verdediging tevens te worden vrijgesproken van de bij dagvaarding II onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten. Daartoe is aangevoerd dat het signalement van de schutters, zoals dat door getuigen wordt gegeven, niet overeenkomt met het uiterlijk en de kleding van verdachte. Er zijn ook overigens geen aanwijzingen dat verdachte heeft geschoten, dan wel dat zijn rol voldoende was om van medeplegen te kunnen spreken. Verdachte is zich niet bewust geweest van het vuurwapen, heeft er geen macht over kunnen uitoefenen en heeft zich in de rijdende auto niet van het wapen kunnen distantiëren.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het aan verdachte bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde feit.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van dagvaarding I
Aangifte
Op 11 februari 2016 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan en daarbij verklaard dat hij op 1 januari 2016 na het uitgaan in Rotterdam een woordenwisseling kreeg met een groepje Antillianen. Op een gegeven moment gaf hij iemand een “douw” of een klap waardoor een jongen op de grond viel. Aangever zag dat deze jongen direct een pistool pakte, deze op aangever richtte en dat hij de trekker overhaalde. Het pistool ging niet af. Aangever is hierop weggerend. De jongen kwam met het pistool op aangever gericht achter hem aanrennen. Aangever zag dat de jongen het wapen doorlaadde toen het niet was afgegaan. Aangever heeft verklaard dat hij bang was. [2]
Camerabeelden
[verbalisant] heeft beelden van een camera op de [adres] uitgekeken en heeft geverbaliseerd dat te zien is dat op 1 januari 2016 omstreeks 08.50 uur meerdere mannen met elkaar in discussie waren. Om 08.52 uur gaf een licht getinte man gekleed in een zwarte jas (de rechtbank begrijpt: aangever) een klap in het gezicht van een licht getinte man met een wit shirt. Hierop zag de verbalisant dat een donker getinte man met een camouflagejas (de rechtbank begrijpt: verdachte) een op een vuurwapen gelijkend zwart voorwerp uit zijn linker broekzak haalde en dit gelijk richtte op aangever. [verbalisant] heeft gezien dat aangever wegrende, dat verdachte het wapen richtte op de wegrennende aangever en dat verdachte hierbij schietbewegingen maakte. Hierna is verdachte achter aangever aangerend waarbij hij meermalen het wapen richtte op aangever. Telkens na het richten verrichte verdachte handelingen met het wapen waaruit [verbalisant] opmaakt dat het vuurwapen niet goed werkte. [3]
[deskundige] , vakspecialist wapens munitie en explosieven Forensische Opsporing, heeft voornoemde camerabeelden eveneens bekeken en heeft geverbaliseerd dat het voorwerp in de handen van verdachte sterke gelijkenissen (qua vorm en afmetingen) vertoont met een vuurwapen. Daarbij voerde verdachte ‘doorlaad handelingen’ uit en was op de beelden te zien dat verdachte meerdere malen probeerde het wapen af te vuren en mogelijk een storing te verhelpen. Deze handelingen komen sterk overeen met handelingen aan een vuurwapen. [4]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij een nepwapen heeft getrokken om aangever bang te maken. Het doorladen van het wapen deed hij ook om aangever bang te maken. Het nepwapen heeft hij in een container weggegooid. [5]
Conclusie dagvaarding I
Gelet op het voornemen van verdachte om aangever bang te maken en de aangifte, waaruit volgt dat verdachte daarin is geslaagd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft bedreigd. Het verweer van de raadsman dat het een evident nepwapen was en dat daaruit geen dreiging kon komen wordt door de rechtbank verworpen gelet op de waarnemingen van wapenspecialist Klein en de aangifte.
De rechtbank acht het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 1
Aanhouding verdachten
Op 3 maart 2016 omstreeks 20.41 uur vernemen verbalisanten dat een schietincident heeft plaatsgevonden op het [adres] en dat een grijze Seat Leon voorzien van [kenteken] , waarbij de laatste twee cijfers mogelijk op [nummer] gelijkend waren, van de locatie was weggereden. Omstreeks 20.51 uur wordt gezien dat een grijze Seat Leon, voorzien van [kenteken] , in de richting van de [adres] rijdt. Omstreeks 20.56 uur komt de Seat op de [adres] bij een stoplicht tot stilstand. Nadat een eerste autoprocedure wordt aangevangen, rijdt de Seat met hoge snelheid weg. Verderop op de [adres] komt het voertuig opnieuw tot stilstand waarna de bestuurder, naar later blijkt [medeverdachte 1] , en de bijrijder, naar later blijkt verdachte, kunnen worden aangehouden. Vanuit de auto wordt door [verbalisant] een sterke henneplucht waargenomen. [6]
Verdachte heeft een fors postuur en is ongeveer 1.85 tot 1.90 meter lang. Hij draagt een lichtgrijs sweatervest met capuchon en een lichtgrijze joggingbroek bij zijn aanhouding. [7]
[medeverdachte 1] draagt bij zijn aanhouding onder meer een groenkleurige winterjas met capuchon en lichtkleurige bontkraag, een blauwe spijkerbroek en donkergrijze schoenen van het merk Nike. [8]
Bevindingen Seat Leon
In de Seat Leon wordt op de achterbank en op de grond achter de bijrijdersstoel 6.636,3 gram hennep aangetroffen. De hennep is verdeeld over zes gripzakken van elk 1.000 gram, een gele boodschappentas met 600 gram knipresten en een klein gripzakje met daarin 31 gram kniprestanten en 5,3 gram henneptoppen. Op de achterbank lag eveneens een donkere sporttas. [9] De waarde van de aangetroffen hennep bedraagt € 21.767,-. [10]
In de Seat Leon wordt verder onder meer een bundel contant geld aangetroffen, waarvan de waarde aanvankelijk op € 11.555,- is vastgesteld. Het geld zat in een jaszak die lag op de passagiersstoel. In dezelfde jas trof een verbalisant een bevel tot inverzekeringstelling op naam van verdachte aan. Wanneer verbalisanten de bundel uiteen halen zien zij dat er zich meerdere rechthoekig geknipte krantenknipsels van een Rotterdamse krant tussen het geld bevonden. Deze waren niet zichtbaar toen het geld gebundeld zat. [11] Van het aangetroffen geld blijken bovendien 18 briefjes van € 500,- vals. [12]
Aantreffen vuurwapen
[verbalisant] hebben tijdens de achtervolging waargenomen dat de bijrijder van de Seat Leon het bijrijdersraam opende en op ter hoogte van [adres] een voorwerp uit het raam gooit. [13]
Op de [adres] wordt een korte tijd later op het trottoir een vuurwapen aangetroffen. Het vuurwapen zat onder het zand. [verbalisant] leidt hieruit af dat het vuurwapen kennelijk eerst in de zanderige berm terecht is gekomen. [14]
Het aangetroffen wapen is een vuurwapen van het merk Beretta. Het was geladen en in de kamer van het wapen werd een patroon aangetroffen. De munitie was 9 mm en van het merk Sellier & Bellot. [15]
Getuigenverklaringen met betrekking tot het schietincident
Naar aanleiding van het schietincident is een groot aantal getuigen gehoord. Verscheidende getuigen hebben meerdere knallen gehoord op het [adres] en gezien dat eerst een grijze personenauto met hoge snelheid en na enige tijd een witte stationwagen zijn weggereden van het [adres] .
[getuige Hertegrs] heeft verklaard dat zij geschreeuw hoorde en twee mannen in een grijze auto zag stappen. Een andere man had een pistool in zijn handen dat hij richtte op deze twee mannen. [getuige Hertegrs] hoorde knallen en zag de grijze auto wegrijden in de richting van de [adres] . De drie personen waren uit het portiek van [adres] gekomen, al heeft [getuige Hertegrs] niet gezien uit welk huis van dat portiek. De twee mannen omschrijft [getuige Hertegrs] als licht getint en tussen de 20 en 35 jaar oud. De derde man omschrijft zij als donker gekleed, lang donker haar en tussen de 20 en 40 jaar oud. [16]
[getuige Koster] hoorde schoten en zag drie mannen en een vrouw. Eén van de mannen droeg een zwarte spijkerbroek, een zwarte leren jas en had zwart krullend haar. Deze man had een pistool in zijn handen en schoot meerdere keren. Twee mannen liepen met twee zwarte sporttassen waar iets groens in zat. Twee mannen zijn in een zilverkleurige auto gestapt. Een man en een vrouw zijn in een andere auto gestapt. [17]
[getuige Dijkema] heeft verklaard dat hij knallen hoorde en zag dat een man in een grijze gewatteerde jas met een capuchon met daaraan een bontkraag over een auto leunde. Deze man was kleiner dan 1.85 meter, was iets gedrongen en had zijn capuchon op. Een in het donker gekleed persoon stond tegenover de eerste man eveneens in een schietpositie over het dak van een auto geleund. Deze man had een zilveren revolver in zijn handen. De man met de capuchon had een donker klein vuurwapen in zijn handen. De schoten uit dat vuurwapen klonken lichter dan de schoten uit de revolver. [getuige Dijkema] is weggedoken maar hoorde autodeuren en gierende banden. Toen hij wederom keek zag hij dat een zilvergrijze Seat Leon met een kenteken dat in ieder geval bestond uit “ [nummer] ” weg reed. Een andere zilveren auto reed er achteraan. [18]
[getuige hartman] heeft verklaard dat zij knallen hoorde en daarna twee mannen naar een geparkeerde auto zag rennen. Ze hoorde dat er op dat moment geschoten werd. Ze zag en hoorde dat de die man aan de bestuurderszijde van de auto stond schoot in de richting van waar zij zojuist vandaan kwamen. Dit deed hij met zijn rechterarm gestrekt over het dak van de auto. [getuige hartman] heeft verklaard dat ze vonken uit het wapen zag komen, dat er meerdere keren geschoten werd en dat zij hoorde dat er ook uit de richting van waar de mannen vandaan kwamen werd geschoten. De twee mannen stapten in een zilverkleurige auto met achterbak. De man die had geschoten stapte in als bestuurder van deze auto. [19]
[getuige Mesman] hoorde eveneens knallen waarna ze een zilvergrijze auto zag wegscheuren. De man op de bijrijdersplaats had iets lichts of wittigs aan. Een licht gekleurde jas of trui. [20]
Camerabeelden
[verbalisant] heeft camerabeelden die zijn verkregen van [adres] uitgekeken en daarover onder meer geverbaliseerd dat er twee personen aan de overzijde van het plein (de rechtbank begrijpt: aan de kant van onder meer perceel 34) van de woningen komen aanrennen. Eén van de personen draagt lichtkleurige kleding en één persoon donkere kleding. Vrijwel direct daarna komt er een derde persoon in donkere kleding aanrennen. De rennende personen worden aan het beeld onttrokken. Vervolgens rijdt een lichtkleurige auto, mogelijk een Seat Leon, voorbij in de richting van de [adres] . Aan het verplaatsend lichtschijnsel te zien rijdt er mogelijk een tweede auto weg. [21]
Bevindingen na forensisch onderzoek
Na hun aanhouding zijn schiethanden afgenomen bij [medeverdachte 1] (AABL3281NL) en bij verdachte (AABL3263NL). Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft de stubs van de onderzoekssets schiethanden onderzocht. Op de onderzochte delen van de stubs van de onderzoekset waarmee de handen van [medeverdachte 1] zijn bemonsterd zijn vijf categorie A deeltjes en één categorie B deeltjes aangetroffen. Op de onderzochte delen van de stubs van de onderzoekset waarmee de handen van [verdachte] zijn bemonsterd zijn circa 100 categorie A deeltjes en 105 categorie B deeltjes aangetroffen. Het NFI heeft geconcludeerd dat dat er een
vrijwel zekererelatie is tussen de stubs van de onderzoekssets schiethanden van [verdachte] en [medeverdachte 1] en een schietproces. [22]
Na het schietincident zijn in de woning gelegen aan [adres] (in)schotbeschadigingen, perforaties, hulzen en kogelpunten aangetroffen. De politie heeft niet met zekerheid kunnen vaststellen of schoten in de woning zijn afgevuurd of vanuit de portiek met een geopende voordeur. [23]
Op een parkeervak (AJK0133NL), in of nabij het portiek van perceel 34 (AAJK0131NL en AAJK0134NL) en op het wegdek van het [adres] (AAJK0130NL) zijn meerdere kogelhulzen aangetroffen. [24]
De hulzen en de kogels zijn vergeleken met het op de [adres] aangetroffen vuurwapen (AAJK4428NL).
Met betrekking tot de vier bovengenoemde hulzen heeft het NFI geconcludeerd dat het
minimaal zeer veel waarschijnlijkeris dat de hulzen zijn verschoten met het op de [adres] aangetroffen vuurwapen dan met één of meer andere vuurwapen(s) van hetzelfde kaliber. [25]
Het verpakkingsmateriaal van de in de Seat Leon aangetroffen hennep is eveneens onderzocht. [26] Hierop zijn meerdere mogelijk bruikbare dactyloscopische sporen veiliggesteld. Verder onderzoek heeft uitgewezen dat op vijf van de zes zakken van 1.000 gram dactyloscopische sporen zijn aangetroffen die een match hebben opgeleverd met de vingerafdrukken van medeverdachte Lorjé. [27]
Onderzoek naar het spoor voorzien van sin-nummer AAJK6627NL, afkomstig vanaf gripzak nummer 5, heeft geleid tot individualisatie van het spoor op verdachte. [28]
Onderzoek naar het spoor voorzien van sin-nummer AAJK6633NL, afkomstig vanaf gripzak nummer 6, heeft geleid tot individualisatie van het spoor op medeverdachte [medeverdachte 1] . [29]
Identiteit van de bewoner van [adres]
Er zijn in de woning gelegen op [adres] meerdere goederen aangetroffen waarop mogelijk bruikbare dactyloscopische sporen zijn veiliggesteld. Verder onderzoek heeft geleid tot de individualisatie van [medeverdachte 2] op vijftien in de woning aangetroffen dactyloscopische sporen. [30]
[getuige Niet] heeft verklaard dat hij de woning op [adres] huurde van Staedion. Hij woonde daar niet omdat hij zijn zieke vriendin moest verzorgen. De persoon die op [adres] woonde was [medeverdachte 2] , een lange magere jongen met zwart donker haar. Wanneer aan De Niet een foto van [medeverdachte 2] wordt getoond verklaart hij dat hij hem voor duizend procent herkent als de persoon die de woning van hem huurde. [31]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij op 3 maart 2016 samen met [medeverdachte 1] vanuit Rotterdam naar Den Haag is gereden. [32] Wanneer hem wordt gevraagd naar het schietincident op het [adres] beroept hij zich op zijn zwijgrecht.
Overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het bewijs
Als eerste stelt de rechtbank op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte en [medeverdachte 1] de twee personen zijn die direct na het schietincident in een grijze Seat Leon weg zijn gereden van het [adres] . [getuige Dijkema] heeft namelijk na het incident een Seat Leon voorzien van een kenteken dat in ieder geval bestond uit “ [nummer] ” zien wegrijden en verdachte en [medeverdachte 1] zijn slechts enkele minuten later aangehouden in een grijze Seat Leon met [kenteken] Daarbij hebben meerdere getuigen gezien dat er op het [adres] twee mannen naar een grijze personenauto zijn gerend om daar vervolgens in weg te rijden. Meer specifiek heeft [getuige Mesman] gezien dat de bijrijder een lichtgekleurde jas of trui droeg en heeft [getuige Dijkema] beschreven dat een van de mannen een grijze gewatteerde jas met een capuchon en met daaraan een bontkraagje droeg. Dit komt overeen met de kleding die verdachte en [medeverdachte 1] droegen bij hun aanhouding.
Ten tweede kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte 1] , voordat zij met de Seat Leon zijn weggereden, in de woning gelegen op [adres] zijn geweest en dat de in de Seat aangetroffen hennep afkomstig is uit deze woning. De rechtbank is hierbij uitgegaan van de verklaring van [getuige Hertegrs] dat de personen uit het portiek van [adres] waren gekomen, dit is hetzelfde portiek als nummer 34. Voorts heeft [getuige Koster] verklaard dat de twee mannen zwarte tassen met groen spul bij zich hadden, hetgeen overeenkomt met de omstandigheid dat in de Seat Leon een donkere sporttas bij de hennep werd aangetroffen. De rechtbank wijst vervolgens op de geïdentificeerde dactyloscopische sporen in de woning aan het [adres] en op de verklaring van [getuige Niet] , waaruit zij afleidt dat [medeverdachte 2] op 3 maart 2016 woonachtig was in de woning gelegen aan [adres] . Op het verpakkingsmateriaal van vijf van de zes zakken hennep zijn vingerafdrukken van [medeverdachte 2] gevonden.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat er zowel in (het portiek van) de woning op het [adres] is geschoten, als op het plein. Deze vaststelling volgt uit de getuigenverklaringen van [getuige Hertegrs] , [getuige Koster] , [getuige Dijkema] en [getuige hartman] en de aangetroffen hulzen, patronen en inschotbeschadigingen. Hierbij is naar het oordeel van de rechtbank gebruik gemaakt van het vuurwapen dat door verdachte uit het bijrijdersraam van de Seat Leon is gegooid, gelet op de conclusie van het NFI dat het minimaal zeer veel waarschijnlijker is dat de hulzen die zijn aangetroffen in en nabij de [adres] zijn verschoten met dit vuurwapen. De betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte 1] bij het schietincident blijkt bovendien uit de conclusie van het NFI met betrekking tot het onderzoek schiethanden.
Voor de beantwoording van de vraag naar de identiteit van de schutters, heeft de rechtbank voorts acht geslagen op de verklaringen van getuige [getuige Dijkema] dat de man in de grijze gewatteerde jas met een capuchon met daaraan een bontkraag vanuit een schietpositie heeft geschoten naar een man tegenover hem, de kleding van [medeverdachte 1] bij zijn aanhouding, de verklaring van [getuige hartman] dat de bestuurder van de grijze auto met zijn rechterarm gestrekt over het dak had geschoten in de richting van waar zij vandaan waren gekomen en tot slot de omstandigheid dat [medeverdachte 1] de Seat Leon bestuurde voordat hij werd aangehouden. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat in ieder geval medeverdachte [medeverdachte 1] gericht heeft geschoten op de man met donkere kleding. Daarmee heeft [medeverdachte 1] zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op die onbekend gebleven persoon, nu het aldus gericht schieten op een andere persoon naar de uiterlijke verschijningsvormen gericht is op het doden van die persoon.
Uit de bewijsmiddelen kan echter niet worden afgeleid dat ook verdachte heeft geschoten. De vraag die daarmee voorligt, gelet op zijn aanwezigheid bij het schietincident, is of verdachte als medepleger moet worden aangemerkt.
Overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het medeplegen
De raadsman van [verdachte] heeft betoogd dat de rol van [verdachte] onvoldoende was om van medeplegen te kunnen spreken. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
Medeplegen veronderstelt een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachten. Vereist is dat twee personen bewust samenwerken met het oog op het verrichten van de ten laste gelegde feiten. De bijdrage van [verdachte] dient van voldoende gewicht te zijn.
De opzet moet zowel zijn gericht op de samenwerking als op het strafbare feit. Voor de nauwe samenwerking is niet vereist dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten. Wel dient de samenwerking tussen hen intensief te zijn, om medeplegen te onderscheiden van medeplichtigheid. Evenmin is nodig dat achteraf precies kan worden gereconstrueerd wie van de medeplegers welk onderdeel van het geheel voor zijn rekening heeft genomen. Van nauwe samenwerking kan bijvoorbeeld ook sprake zijn wanneer men zich bij de feitelijke gedraging van de medepleger aansluit of hen behulpzaam is.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de navolgende feiten en omstandigheden worden afgeleid dat verdachte en [medeverdachte 1] betrokken waren bij een ripdeal dan wel een oplichting van de verkopers van de hennep. Ten eerste is in de Seat waarin zij beiden zaten een grote hoeveelheid hennep aangetroffen, die een waarde vertegenwoordigde van € 21.767,--. Voorts is aangetroffen een bundelgeld, bestaande uit echt geld, vals geld en krantenknipsels. Deze geldbundel is aangetroffen in de jas van verdachte, wat wordt afgeleid uit het feit dat zich in die jas ook een bevel tot inverzekeringstelling bevond op naam van verdachte. De hennep is afkomstig uit de woning aan de [adres] , zo heeft de rechtbank hiervoor overwogen. Tot slot is er geschoten in de woning en op straat. Uit de getuigenverklaringen leidt de rechtbank af dat er is geschoten op verdachte en [medeverdachte 1] waarbij [medeverdachte 1] heeft teruggeschoten en waarna zij beiden zijn gevlucht in de Seat. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn dus naar de woning gegaan zonder voldoende geld om de hennep te kopen en vertrokken met de hennep en zonder te betalen waarbij er is geschoten.
In geval mensen worden gedwongen om waardevolle spullen af te staan of zich realiseren dat zij daaromtrent worden opgelicht, kan dit reeds voorzienbaar leiden tot (gewelddadig) verzet. Dit geldt des te meer indien een oplichting of ripdeal zich afspeelt bij een criminele transactie, zoals de verkoop van een grote partij hennep ter waarde van € 21.767,--. Nu verdachte en [medeverdachte 1] kennelijk het plan hadden opgevat een grote hoeveelheid hennep weg te nemen zonder daarvoor (volledig) te betalen en deze transactie zich afspeelde binnen het criminele circuit ligt het naar het oordeel van de rechtbank in de verwachtingssfeer dat er wapens zouden worden meegenomen en dat deze indien nodig zouden worden gebruikt, zoals in het onderhavige geval ook daadwerkelijk is gebeurd en dat zowel verdachte als [medeverdachte 1] hiervan op de hoogte waren. Een ripdeal gaat immers gepaard met het nodige gevaar en vergt overleg over de rolverdeling. Het niet inlichten van verdachte over het wapen brengt een wezenlijk risico voor zowel verdachte als [medeverdachte 1] met zich en ligt dan ook niet voor de hand. Het gebruik van geweld is dan ook zodanig voorzienbaar dat het uitvoeren van een ripdeal of een oplichting bij een henneptransactie impliceert dat de uitvoerders daarvan de aanmerkelijke kans aanvaarden dat vuurwapens worden gebruikt en een slachtoffer ten gevolge van vuurwapengebruik komt te overlijden. Ook het weggooien van het vuurwapen door verdachte tijdens de vlucht, ziet de rechtbank als een indicatie dat verdachte wist van de aanwezigheid van het vuurwapen bij de ripdeal. Nu verdachte geen verklaring heeft willen afleggen, kunnen daarin dan ook geen contra-indicaties worden gevonden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Hoewel de directe aanleiding van het schieten onduidelijk is gebleven, maar wel kan worden vastgesteld dat er sprake was van een vooraf gemaakt gezamenlijk plan en de gezamenlijke uitvoering hiervan, alsmede van een voorzienbare kans dat er vuurwapens zou worden gebruikt, is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] voldoende is komen vast te staan. Verdachte heeft zich dan ook als medepleger schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op de onbekend gebleven persoon.
Conclusie ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 primair
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de bij dagvaarding I onder feit 1 primair ten laste gelegde poging moord op basis van de stukken in het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu er geen bewijs is dat verdachte en [medeverdachte 1] met voorbedachten rade hebben gehandeld. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Conclusie ten aanzien van dagvaarding II, feit 1 subsidiair
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte in vereniging de bij dagvaarding II onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan.
Conclusie ten aanzien van dagvaarding II, feit 2
De rechtbank overweegt dat voor het bewijs van het aanwezig hebben van de hennep is vereist dat deze hennep zich in de machtssfeer van de verdachte bevond, waarbij hij een zekere mate van wetenschap van de aanwezigheid van de hennep moet hebben gehad. In de onderhavige situatie stelt de rechtbank vast dat er een grote hoeveelheid is aangetroffen in het voertuig waarin verdachte en [medeverdachte 1] zijn aangehouden. Op twee van de zakken waarin de hennep zat verpakt zijn een vingerafdruk van verdachte respectievelijk [medeverdachte 1] aangetroffen. Bovendien weegt de rechtbank mee dat door [verbalisant] een sterke henneplucht werd waargenomen die afkomstig was uit het voertuig. Hieruit blijkt voor zowel verdachte als voor [medeverdachte 1] voldoende wetenschap van de aanwezigheid van de hennep en van een beschikkingsmacht over deze hennep.
Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank het bij dagvaarding II onder feit 2 ten laste gelegde in vereniging aanwezig hebben van 6.636,3 gram hennep wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie ten aanzien van dagvaarding II, feit 3
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat [medeverdachte 1] op het [adres] heeft geschoten met het wapen dat door verdachte uit de Seat Leon is weggegooid. Verdachte is daarbij als medepleger aangemerkt. Hieruit volgt dat zowel [medeverdachte 1] – ten tijde van het schietincident – als [verdachte] – ten tijde van het uit het voertuig werpen – naar het oordeel van de rechtbank macht hebben uitgeoefend over het vuurwapen. Het verweer van de raadsman dat niet is gebleken dat [verdachte] zich bewust was van de aanwezigheid van een vuurwapen alvorens er werd geschoten wordt door de rechtbank verworpen, gelet op het overwogene omtrent het vooraf opgevatte plan om de hennep weg te nemen, de verwachtingssfeer dat hierbij wapens zouden worden gebruikt en het daadwerkelijk realiseren van het wapengebruik.
De rechtbank acht het bij dagvaarding II onder feit 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
ten aanzien van dagvaarding I:
hij op 1 januari 2016 te Rotterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- voornoemde [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, voorgehouden/getoond en
- vervolgens dat voorwerp gericht (gehouden) op die [slachtoffer] en
zulks terwijl verdachte achter die wegvluchtende [slachtoffer] aanrende.
ten aanzien van dagvaarding II:
1. subsidiair
hij op 3 maart 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een vooralsnog onbekend gebleven persoon van het leven te beroven, met dat opzet
tezamen en in vereniging met een andermeermalen, met een vuurwapen heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 3 maart 2016 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6.636,3 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op 3 maart 2016 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, te weten een pistool, (merk Beretta, model 34, kaliber 9 mm kort), en bijbehorende munitie van categorie III, te weten twee, patronen (merk Sellier&Bellot, kaliber 9 mm kort), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van dagvaarding I:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
ten aanzien van dagvaarding II, feit 1 subsidiair:
medeplegen van poging tot doodslag
ten aanzien van dagvaarding II, feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
ten aanzien van dagvaarding II, feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de door hem bepleite vrijspraak en de duur van acht maanden dat verdachte reeds in detentie zit, verzocht te volstaan met een grotendeels voorwaardelijke straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich in vereniging schuldig gemaakt aan een poging doodslag door met zijn mededader midden in een woonwijk meerdere keren gericht op een ander persoon te schieten met scherpe munitie. De schietpartij lijkt zich af te spelen binnen het criminele circuit waarbij verdachte en zijn mededader in het kader van een ripdeal een gewapende confrontatie zijn aangegaan met personen die tot dat moment beschikten over een grote hoeveelheid hennep. Deze hennep is vervolgens door verdachte en zijn mededader weggenomen. Diverse omwonenden en voorbijgangers zijn ongewild getuige geweest van deze schietpartij, hetgeen hen zeer angstige momenten heeft bezorgd. Het is niet denkbeeldig dat zij hiervan traumatische gevolgen hebben ondervonden. Dat omstanders niet gewond zijn geraakt, is niet te danken aan het handelen van verdachte en zijn mededader. Bovendien brengt het ongecontroleerde bezit van wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee, zodat hiertegen stevig moet worden opgetreden.
Daar komt nog bij dat verdachte zich op 1 januari 2016 schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf, waarbij hij door het dreigen met een nepvuurwapen niet alleen de aangever angst heeft aangejaagd maar tevens omstanders bang heeft gemaakt. Verdachte heeft zich dus op meerdere momenten schuldig gemaakt een zware misdrijven. Dat betekent dat uit een oogpunt van vergelding en normbevestiging geen andere straf voor oplegging in aanmerking komt dan één die vrijheidsbeneming van aanmerkelijke duur met zich brengt.
De rechtbank rekent het verdachte daarnaast aan dat hij ten tijde van het schietincident in een schorsing liep in de bedreigingszaak. De voorlopige hechtenis in die zaak was slechts drie weken voorafgaand aan het schietincident geschorst.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het uittreksel Justitiële Documentatie van 6 maart 2016, waaruit blijkt dat verdachte al eerder is veroordeeld voor gewelds- en Opiumwetdelicten. Dit betreffen echter met name oudere feiten. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 7 maart 2016, betreffende verdachte, opgemaakt en ondertekend door [reclassering] , reclasseringswerker, en [naam] , unitmanager. De reclassering acht gelet op de aard van de feiten toezicht niet geïndiceerd.
In het licht van het voorgaande en in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat zij verdachte, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, niet zal vrijspreken met betrekking tot feit 1 subsidiair, acht de rechtbank een fors hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan is geëist, passend. Gelet op de hoogte van de straf zal de rechtbank het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis in de zaak van dagvaarding II afwijzen. Het bevel geschorste voorlopige hechtenis in de zaak van dagvaarding I zal wel worden opgeheven.

7.De inbeslaggenomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 genummerde voorwerp, te weten de Seat Leon zal worden verbeurdverklaard en dat de onder 2 tot en met 8 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de kentekenhouder [naam] gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten de Seat Leon.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 2 tot en met 8 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer, nu feiten 1 en 3 daarmee zijn begaan. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze voorwerpen van zodanige aardzijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36 b, 36c, 45, 47, 57, 285, 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3, 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II;
- 26, 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding II onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I en de bij dagvaarding II onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
ten aanzien van dagvaarding II, feit 1 subsidiair:
medeplegen van poging tot doodslag
ten aanzien van dagvaarding II, feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
ten aanzien van dagvaarding II, feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 75 (vijfenzeventig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan [naam] van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: een Seat Leon;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 2 tot en met 8 genummerde voorwerpen, te weten: één wapen (Beretta), twee patronen, vier hulzen en één stuk munitie;
heft op het geschorst bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 09/837309-16;
wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 09/842133-16.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. D.E. Alink, rechter,
mr. I. Verstraeten-Jochemsen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit ten aanzien van dagvaarding I de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1700-2016000659, van de politie eenheid Rotterdam, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 60) en ten aanzien van dagvaarding II de pagina’s van het proces-verbaal van toetsing met het nummer PL1500-2016062912, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-west, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 400) (hierna: “toetsingsdossier”) en de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016062912, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-west, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 1286).
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] , blz. 53 t/m 55.
3.Proces-verbaal bevindingen uitkijken camerabeelden cameratoezicht, blz. 7 t/m 20.
4.Proces-verbaal van onderzoek camerabeelden, blz. 57.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 45.
6.Proces-verbaal aanhouding [verdachte] , blz. 9 t/m 11 (toetsingsdossier) en proces-verbaal aanhouding [medeverdachte 1] , blz. 38 t/m 40 (toetsingsdossier).
7.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 16 t/m 19 (toetsingsdossier).
8.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 43 t/m 48 (toetsingsdossier).
9.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 62 t/m 63 (toetsingsdossier), proces-verbaal Team Forensische Opsporing, blz. 67 t/m 68 (toetsingsdossier).
10.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 101 t/m 102.
11.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 362 t/m 373 (toetsingsdossier).
12.Proces-verbaal “vals geld [verdachte] ”, blz. 386 t/m389 (toetsingsdossier).
13.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 62 t/m 63 (toetsingsdossier).
14.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 69 t/m 70 (toetsingsdossier).
15.Proces-verbaal, Team Forensische Opspring, blz. 184 t/m 188 (toetsingsdossier).
16.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige Hertegrs] , blz. 100 t/m 103 (toetsingsdossier).
17.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 98 (toetsingsdossier).
18.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige Dijkema] , blz. 164 t/m 169 (toetsingsdossier).
19.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige hartman] , blz. 120 t/m 123 (toetsingsdossier).
20.Proces-verbaal verhoor [getuige Mesman] , blz. 176 t/m 183 (toetsingsdossier).
21.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [adres] , blz. 432 t/m 462.
22.Een NFI-rapport, te weten een schotrestenonderzoek, opgesteld en ondertekend d.d. 20 april 2016 door [deskundige] , NFI-deskundige schotrestenonderzoek, p. 1249-1264.
23.Proces-verbaal sporenonderzoek, blz. 471 t/m 507, proces-verbaal van bevindingen, blz. 127 t/m 129 (toetsingsdossier) en proces-verbaal van bevindingen, blz. 140 t/m 149 (toetsingsdossier).
24.Processen-verbaal sporenonderzoek, met bijlagen, blz. 471 t/m 507 en blz. 963 t/m 994, processen-verbaal van bevindingen, blz. 127 t/m 129 (toetsingsdossier) en blz. 140 t/m 149 (toetsingsdossier).
25.Een NFI-rapport, te weten een wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Den Haag op 3 maart 2016, opgesteld en ondertekend d.d. 3 mei 2016 door [deskundige] , NFI deskundige wapens en munitie, blz. 1239 t/m 1247.
26.Proces-verbaal onderzoek stuk van overtuiging, blz. 1012 t/m 1017.
27.Proces-verbaal ‘dacty match [naam] uit Seat Leon, blz. 132 t/m 134, proces-verbaal uitslag sporenonderoek n.a.v. dactyloscopisch onderzoek, blz. 1038 t/m 1043 en rapporten dactyloscopisch onderzoek, opgesteld en ondertekend door dactyloscopisch deskundigen, blz. 1053 t/m 1179.
28.Proces-verbaal individualisatie n.a.v. dactyloscopische sporen, blz. 1030 en een rapport, te weten een rapport Individualisatie, opgesteld en ondertekend d.d. 30 mei 2016 door dactyloscopisch experts [deskundige] , [deskundige] en [deskundige] , p. 1031-1033
29.Proces-verbaal individualisatie n.a.v. dactyloscopische sporen, blz. 1034 en een rapport, te weten een rapport Individualisatie, opgesteld en ondertekend d.d. 30 mei 2016 door dactyloscopisch experts [deskundige] , [deskundige] en [deskundige] P. 1035-1037
30.Proces-verbaal ‘dacty match [naam] uit woning [adres] , blz. 135 t/m 139, processen-verbaal uitslag sporen onderzoek, blz. 519 t/m 530, blz. 531 t/m 537 en 1044 t/m 1049 en rapporten dactyloscopisch onderzoek, opgesteld en ondertekend door dactyloscopisch deskundigen, blz. 1053 t/m 1179.
31.Processen-verbaal verhoor verdachte [getuige Niet] , blz. 925 t/m 931 en blz. 932 t/m 934.
32.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , blz. 23 t/m 31 (toetsingsdossier).