ECLI:NL:RBDHA:2016:13416
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een beroep tegen een gedragsaanwijzing in het kader van openbare orde en demonstratierecht
Op 9 november 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin de appellant in beroep ging tegen een gedragsaanwijzing die hem was opgelegd door de officier van justitie. De gedragsaanwijzing was gebaseerd op de verdenking dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan poging tot overtreding van artikel 144 van het Wetboek van Strafrecht, door te proberen een geoorloofde demonstratie te verstoren, en het overtreden van artikel 11 van de Wet Openbare Manifestaties. De rechtbank heeft het beroep in besloten raadkamer behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.J.M. van den Brûle.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige bezwaren bestaan tegen de appellant, die op 11 september 2016 betrokken was bij een demonstratie van Pegida in Den Haag. De appellant bevond zich in een groep die zich tegen de demonstratie keerde en had twee zelfgemaakte rookbommen bij zich. De rechtbank oordeelde dat de gedragsaanwijzing proportioneel was en dat de inbreuk op de rechten van de appellant gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden en de ernst van de verdenkingen. De rechtbank concludeerde dat de gedragsaanwijzing noodzakelijk was om de openbare orde te waarborgen en dat de belangen van de appellant niet zwaarder wogen dan de algemene belangen van de samenleving.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarmee de gedragsaanwijzing in stand bleef. De uitspraak benadrukt de afweging tussen individuele rechten en de noodzaak om de openbare orde te handhaven, vooral in het kader van demonstraties en de rechten van andere demonstranten.