In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2016 een beschikking gegeven inzake de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een minderjarige. Het verzoekschrift was op 9 december 2015 ingediend door de moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.W. van de Vorle-Braat. De minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], werd in rechte vertegenwoordigd door mr. N.J.R.M. Elings, als bijzondere curator. De man, wiens vaderschap werd vastgesteld, was geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en overleden op [datum] te [plaats].
De rechtbank had eerder, op 26 april 2016, de behandeling van het verzoek pro forma aangehouden om de moeder in de gelegenheid te stellen DNA-onderzoek te laten verrichten. Uit het DNA-onderzoek bleek met meer dan 99,999% zekerheid dat de man de biologische vader van de minderjarige is. De afstammelingen van de man hebben ingestemd met de toewijzing van het verzoek, en de bijzondere curator heeft verklaard dat dit in het belang van de minderjarige is. Aangezien er geen andere bezwaren waren, werd het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap toegewezen.
Daarnaast werd er een wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige besproken. De moeder verklaarde dat de minderjarige de geslachtsnaam van de man zou dragen. De rechtbank vermeldde deze verklaring in het dictum van de beschikking. Het verzoek om de gewijzigde geslachtsnaam in de registers van de burgerlijke stand op te nemen, werd afgewezen wegens gebrek aan belang, aangezien dit al voortvloeit uit de wet. Tot slot werd het verzoek om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afgewezen, omdat de aard van de zaak zich hiertegen verzet. De rechtbank besloot het vaderschap van de man over de minderjarige vast te stellen en wees het meer of anders verzochte af.