ECLI:NL:RBDHA:2016:13395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
9 november 2016
Zaaknummer
C/09/518020 / FA RK 16-6948
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige en wijziging zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2016 een tussenbeschikking gegeven in een geschil tussen een vader en een moeder over de gezagsuitoefening en de zorgregeling voor hun minderjarige kind. De vader heeft verzocht om vervangende toestemming om met de minderjarige te verhuizen naar [woonplaats vader] en om de zorgregeling te wijzigen. De moeder heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzocht om uitbreiding van de zorgregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide ouders gezamenlijk gezag uitoefenen en dat er geen overeenstemming is bereikt over de verhuizing en de zorgregeling. De rechtbank heeft de vader in zijn verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing afgewezen, omdat het belang van de minderjarige en de moeder bij behoud van de huidige woonsituatie zwaarder weegt. De rechtbank heeft de vader een termijn tot 1 januari 2017 gegeven om met de minderjarige terug te keren naar de omgeving van [plaatsnaam]. Tevens heeft de rechtbank een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gelast om de zorg- en informatie- en consultatieregeling te herzien, waarbij de belangen van de minderjarige voorop staan. De behandeling van de zaak is aangehouden tot uiterlijk 31 maart 2017, wanneer de Raad zijn rapport en advies aan de rechtbank moet overleggen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 16-6948
Zaaknummer: C/09/518020
Datum beschikking: 9 november 2016

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 9 september 2016 ingekomen verzoek van:

[verzoeker] ,

de vader,
wonende te [woonplaats vader] ,
advocaat: mr. A.G.W. Leysen te Nijmegen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[verweerster] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.E. Kreber te Zoetermeer.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek.
Op 12 oktober 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader en de moeder, beiden met hun advocaat. Van de zijde van de vader zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

De vader heeft in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) – uitvoerbaar bij voorraad – verzocht;
  • hem alsnog vervangende toestemming te verlenen, welke toestemming die van de moeder vervangt, voor de verhuizing met de na te noemen minderjarige naar [woonplaats vader] ;
  • de zorgregeling tussen de moeder en de minderjarige te wijzigen, in die zin, dat de minderjarige niet eenmaal per 2 weken op woensdagnamiddag na schooltijd tot 19.00 uur bij de moeder zal zijn.
De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Tevens heeft de moeder zelfstandig verzocht te bepalen dat:
  • de minderjarige om het weekend van vrijdag 16.00 uur tot zondag 18.00 uur en de helft van de schoolvakanties, volgens een door partijen op te stellen rooster, bij moeder zal zijn, waarbij de vader de minderjarige telkens bij de moeder zal brengen en haar daar zal ophalen op de aldus afgesproken dagen, althans dat door de rechtbank in goede justitie een regeling wordt vastgesteld;
  • een informatie- en consultatieregeling geldt, inhoudende dat de vader de moeder tenminste eens per maand dient te informeren inzake belangrijke kwesties als schoolkeuze, leerprestaties, beroepskeuze of andere belangrijke zaken op medisch of financieel gebied en tevens dat in geval van gewichtige aangelegenheden de moeder ook tussentijds wordt geïnformeerd en geconsulteerd door de vader,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd geweest en zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
- De minderjarige heeft de hoofdverblijfplaats bij de vader.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige uit.
- De vader is burger van de Bondsrepubliek Duitsland en de moeder heeft de Nederlandse nationaliteit.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 27 juni 2011 is – onder meer – de echtscheiding uitgesproken en is een aantal overige verzoeken in afwachting van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming aangehouden.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 23 maart 2012 is – na raadsonderzoek en voor zover nu nog van belang – de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bepaald bij de vader, een zorgregeling bepaald, waarbij de minderjarige elke woensdag uit school tot 18.30 uur en elke veertien dagen een weekend van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur bij de moeder verblijft alsook de helft van de vakantie en feestdagen in onderling overleg te bepalen. Voorts is een informatieregeling vastgesteld, in die zin, dat de vader de moeder driemaal per jaar, te weten met kerstmis, Pasen en de zomervakantie, schriftelijk informatie zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarige, alsmede driemaal per jaar informatie over het vermogen van de minderjarige en daarbij zal voegen een kopie van het laatste schoolrapport.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 1 juli 2014 is het verzoek van de vader tot toekenning van het eenhoofdig gezag en wijziging van de zorgregeling in afwachting van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming aangehouden.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 22 december 2014 is – na raadsonderzoek – bepaald dat de minderjarige eenmaal per twee weken op woensdagmiddag uit school tot 19.00 uur en eenmaal in de twee weken op zaterdag van 9.00 uur tot 19.00 uur en op zondag van 9.00 uur tot 18.00 uur bij de moeder zal zijn.
- Bij vonnis in kort geding van 6 september 2016 is het verzoek van de moeder om de vader te verbieden te verhuizen naar een locatie buiten de gemeente [plaatsnaam] althans buiten een straal van vijf kilometer rondom deze gemeente en te bevelen dat uitvoering wordt gegeven aan de in de beschikking van 23 maart 2012 vastgesteld zorg- en contactregeling en informatie- en consultatieregeling afgewezen.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen over de verzoeken tot vervangende toestemming tot verhuizing en tot wijziging van de zorg- informatie- en consultatieregeling.
Relatieve competentie
Het verzoek van de vader om vervangende toestemming voor verhuizing van [plaatsnaam] naar [woonplaats vader] is ingediend op 9 september 2016. De vader woont feitelijk al sinds 1 september 2016 met de minderjarige, die haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft, in [woonplaats vader] .
Volgens artikel 265 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de rechtbank van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige bevoegd. Een minderjarige volgt de woonplaats van de ouder bij wie het feitelijk verblijft ingevolge artikel 12 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Nu beide partijen ter terechtzitting desgevraagd hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen behandeling van de verzoeken bij de rechtbank Den Haag, zal deze rechtbank de verzoeken reeds daarom inhoudelijk behandelen en beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
Beide ouders zijn met het gezamenlijk gezag belast. Het gezamenlijk gezag brengt mee dat over belangrijke beslissingen, zoals over verhuizing met de minderjarige naar [woonplaats vader] en over wijziging van de zorg-, informatie- en consultatieregeling, tussen de gezaghebbende ouders overeenstemming moet bestaan. Het uitblijven van overeenstemming levert een geschil op zoals bedoeld in artikel 1:253a BW.
De rechtbank beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de ouders. Tussen partijen bleek geen vergelijk mogelijk op voornoemde punten, zodat de rechtbank daarover haar oordeel zal dienen te geven.
Verhuizing naar [woonplaats vader]
De vader stelt zich op het standpunt dat hij genoodzaakt was per 1 september 2016 naar [woonplaats vader] te verhuizen. Hij is sedert 2015 werkloos en sindsdien zowel op zoek naar werk als naar een betaalbare huurwoning in of nabij [plaatsnaam] . De voormalige echtelijke woning van partijen in [plaatsnaam] is onder regie van de eerste hypotheekhouder verkocht en geleverd per 1 september 2016. De vader moest dus per 1 september 2016 die woning verlaten en hij kon in de nabijheid van [plaatsnaam] geen geschikte en betaalbare huurwoning vinden. Mede vanwege het feit dat hij van Duitse origine is, wilde hij zich oriënteren op werk vanuit het oosten van het land. Hij heeft in [woonplaats vader] een geschikte huurwoning per 1 augustus 2016 gevonden en zal zich daar als werkzoekende zowel op de Duitse als op de Nederlandse arbeidsmarkt kunnen richten. Voor de zorgregeling heeft hij een oplossing bedacht, in die zin, dat de moeder tijdens de tweewekelijkse weekenden langer omgang met de minderjarige zou kunnen hebben, indien zij met de minderjarige bij oma (moederszijde) overnacht. De minderjarige zit sinds 1 september 2016 op een basisschool in [woonplaats vader] .
De rechtbank dient, gelet op artikel 1:253a BW, een zodanige beslissing te nemen als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie (HR 25 april 2008, LJN:BC5901) volgt dat hieruit niet mag worden afgeleid dat het belang van het kind bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. Bij de beoordeling dient de rechtbank alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Hoewel het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn, neemt dat niet weg dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
De rechtbank stelt voorop dat de vader een rechtens te respecteren wens heeft om te verhuizen. Met betrekking tot zijn belang overweegt de rechtbank het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vader onvoldoende aannemelijk gemaakt dat binnen redelijke termijn in de directe omgeving van [plaatsnaam] geen geschikte woonruimte te vinden was en is en evenmin dat in de omgeving van [woonplaats vader] beduidend meer kans bestaat op het vinden van betaald werk dan in de randstad. Het enkele feit dat de vader in die omgeving, anders dan in zijn vorige woonomgeving, wel is uitgenodigd voor sollicitatiegesprekken, acht de rechtbank onvoldoende.
Zonder nadere onderbouwing valt niet in te zien dat het noodzakelijk is voor de vader om in [woonplaats vader] te gaan wonen. Bovendien is de rechtbank met de moeder van oordeel dat onvoldoende redenen zijn aangevoerd die maken dat de wens van de vader dient te prevaleren boven het belang van de minderjarige en haar moeder bij voortzetting of uitbreiding van de bij beschikking van 22 december 2014 bepaalde zorgregeling. Verhuizing naar [woonplaats vader] maakt het voor de moeder en de minderjarige bijna onmogelijk om die zorgregeling uit te voeren en al helemaal om deze op termijn zo mogelijk uit te breiden. Hierbij komt dat de moeder op relatief eenvoudige wijze voeling kon houden met de school in [plaatsnaam] , hetgeen in het belang van de minderjarige is, terwijl zulks met een school in [woonplaats vader] praktisch onmogelijk is. Dat het contact tussen de moeder en de minderjarige de afgelopen jaren is verminderd vanwege zorgen over het drankgebruik van de moeder, betekent niet dat dit een blijvende situatie is.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bij afweging van de betrokken belangen het belang van de vader bij verhuizing niet opweegt tegen het belang van de moeder en de minderjarige bij behoud van de woonsituatie en schoolsituatie in of nabij [plaatsnaam] . Het verzoek van de vader om hem vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige naar [woonplaats vader] te verhuizen zal de rechtbank dan ook afwijzen.
Overigens acht de rechtbank het zeer laakbaar dat de vader zonder (vervangende) toestemming al met de minderjarige naar [woonplaats vader] is verhuisd en de minderjarige al uit haar vertrouwde woon- leef-, en schoolomgeving in [plaatsnaam] heeft gehaald. De rechtbank acht het redelijk de vader een termijn tot uiterlijk 1 januari 2016 te gunnen om met de minderjarige terug te keren naar de omgeving van [plaatsnaam] . In die tijd kan hij woonruimte in of nabij [plaatsnaam] zoeken, de minderjarige voorbereiden op de terugkeer en de inschrijving op de school in of nabij [plaatsnaam] regelen per 1 januari 2017 na de aanstaande kerstvakantie. De rechtbank gaat er vanuit dat de vader dit zal uitvoeren zodat zij het niet aan de orde acht om een dwangmiddel op te leggen.
Zorg-, informatie- en consultatieregeling
Verzoek vader
De vader heeft verzocht vanwege de verhuizing naar [woonplaats vader] , de huidige zorgregeling te wijzigen, in die zin dat de minderjarige niet meer op de woensdagmiddag na schooltijd tot 19.00 uur bij de moeder zal zijn.
Nu de rechtbank ervan uitgaat dat de vader met de minderjarige uiterlijk op 1 januari 2017 zal zijn teruggekeerd naar de omgeving van [plaatsnaam] en tot die tijd met de minderjarige (waarschijnlijk) in [woonplaats vader] zal verblijven, zal de rechtbank beslissen dat de minderjarige voorlopig tot aan de terugkeer naar de omgeving van [plaatsnaam] niet bij de moeder zal zijn op woensdagmiddag, zulks conform het verzoek van de vader.
Verzoek moeder
De moeder verzoekt de zorgregeling uit te breiden, in die zin dat de minderjarige eenmaal in de twee weken van vrijdag 16.00 uur tot zondag 18.00 uur bij haar zal zijn, alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen, waarbij de vader haalt en brengt. Voorts acht de moeder het, gelet op de moeizame communicatie tussen de ouders en het gebrek aan overleg en consultatie, van belang dat er regelmatig overleg is over de minderjarige en de moeder geïnformeerd en geconsulteerd wordt in geval van belangrijke zaken.
De vader ziet geen aanleiding de zorg- en informatie- en consultatieregeling uit te breiden, aangezien eerder door de rechtbank bij beschikking van 22 december 2014 is overwogen dat een overnachting bij de moeder niet in het belang van de minderjarige is, en hij in navolging van een eerdere beschikking van de rechtbank de moeder reeds driemaal per jaar informeert.
Bij beschikking van 22 december 2014 is de thans geldende zorgregeling vastgesteld op basis van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 28 augustus 2014. Vanwege zorgen rond het drankgebruik en in afwachting van hulpverlening is toen bepaald dat als de minderjarige bij de moeder verblijft zulks overdag is. In dit verband heeft de rechtbank bij even genoemde beschikking nog overwogen dat op termijn inzicht nodig is hoe het met de moeder gaat en of het in haar situatie mogelijk is dat de zorgregeling weer wordt uitgebreid.
Thans ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of uitbreiding met overnachting bij moeder thuis mogelijk is en of een vakantieregeling kan worden vastgesteld, waarbij de minderjarige dan ook bij de moeder blijft slapen.
Ter zitting heeft de vader mede onder verwijzing naar de recente opname van de moeder in een kliniek in de zomer van 2016, zijn zorgen geuit over de situatie van de moeder. Hij acht het niet raadzaam dat de minderjarige overnacht bij de moeder.
De moeder daarentegen heeft gesteld dat het veel beter met haar gaat en dat zij thans (op vrijwillige basis) hulpverlening krijgt van De Brijder en GGZ en een bewindvoerder toegewezen heeft gekregen om haar leven verder op de rails te krijgen. Ze voelt zich nu ook meer in staat om voor de minderjarige te zorgen en ziet door de verhuizing naar [woonplaats vader] die mogelijkheid geheel teniet gaan.
De rechtbank acht zich thans onvoldoende voorgelicht om te beoordelen of nachtelijke uitbreiding van de zorg bij de moeder in het belang van de minderjarige is. Daartoe zal de rechtbank, zoals ter terechtzitting al aangestipt, advies inwinnen bij de Raad.
Voorts is ter zitting gebleken dat de vader de moeder weliswaar, zoals destijds besloten door de rechtbank driemaal per jaar informeert, maar dat daarnaast in het geheel geen communicatie plaatsvindt tussen de ouders over de minderjarige. Dit acht de rechtbank niet in het belang van de minderjarige.
Ook over het verzoek tot uitbreiding van de informatie- en consultatieregeling acht de rechtbank advies van de raad geïndiceerd.
De vader en de moeder hebben ter terechtzitting verklaard te kunnen instemmen met een onderzoek door de raad. Het onderzoek door de raad dient de vraag te betreffen welke zorg-, informatie- en consultatieregeling het meest in het belang van de minderjarige moet worden geacht.
Verzocht wordt onderzoek te doen naar de volgende vragen:
- Acht de raad uitbreiding van de zorgregeling geïndiceerd en in het belang van de minderjarige?
- Zo ja, welke zorg-, informatie- en consultatieregeling acht de raad het meest in het belang van de minderjarige?
- Ziet de raad andere (hulpverlenings)mogelijkheden naar aanleiding van eventuele signalen die de minderjarige geeft? Zo ja, welke?
- Indien de bevindingen hier aanleiding tot geven: is het noodzakelijk om een kinderbeschermingsmaatregel te treffen? Zo ja, welke?
Nu een raadsonderzoek wordt gelast waarbij de raadsonderzoeker ook met de minderjarige een gesprek zal voeren, ziet de rechtbank nu - anders dan ter terechtzitting gesuggereerd – nog onvoldoende aanleiding de minderjarige zelf uit te nodigen voor een kindgesprek.
In afwachting van de resultaten van het raadsonderzoek zal de rechtbank iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling en de informatie- en consultatieregeling aanhouden als na te melden.

Beslissing

De rechtbank:
*
wijst het verzoek van de vader om vervangende toestemming voor verhuizing met de minderjarige naar [woonplaats vader] af;
*
bepaalt dat de minderjarige
voorlopigtot aan haar terugkeer naar de omgeving van [plaatsnaam] maar uiterlijk tot 1 januari 2017 op woensdagmiddag niet bij de moeder verblijft;
*
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen; de Raad kan daartoe telefonisch een eerste afspraak maken met de ouders, die te bereiken zijn op de volgende telefoonnummers: [tel. nummer] (vader) en [tel. nummer] (moeder);
dat onderzoek dient het antwoord te geven op de vraag welke concrete regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en welke concrete informatie- en consultatieregeling thans het meest in het belang van de minderjarige is te achten;
bepaalt dat de griffier een afschrift van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming zal toesturen;
houdt de behandeling aan tot
31 maart 2017 pro forma; uiterlijk op die datum dient de Raad voor de Kinderbescherming zo mogelijk te hebben gerapporteerd en geadviseerd aan de rechtbank met kopie aan de advocaten van de ouders;
bepaalt dat de behandeling ter terechtzitting, na ontvangst van het rapport en advies, zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum en tijdstip in aanwezigheid van de Raad voor de Kinderbescherming;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en informatie- en consultatieregelingaan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, H. Wien en M. van Paridon, kinderrechters, in tegenwoordigheid van B.D. Muntz als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 november 2016.