ECLI:NL:RBDHA:2016:13379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
8 november 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 8928
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging kinderbijslag voor kinderen in Turkije na wijziging Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van de kinderbijslag voor een eiser met zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit, wiens kinderen in Turkije wonen. De beëindiging van de kinderbijslag vond plaats als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet herziening export kinderbijslag (Whek) per 1 januari 2015, die artikel 7b van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) wijzigde. Eiser ontving voorheen kinderbijslag, maar kreeg te horen dat hij vanaf het derde kwartaal van 2015 geen recht meer had op deze uitkering, omdat zijn kinderen in Turkije wonen. Eiser stelde dat deze beëindiging in strijd was met artikel 33 van het Verdrag tussen Nederland en Turkije inzake sociale zekerheid (NTV), dat gelijke behandeling van Turkse en Nederlandse werknemers beoogt.

De rechtbank oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om artikel 33 van het NTV ruim uit te leggen. De rechtbank concludeerde dat de wetgever met de wijziging van de AKW geen onderscheid heeft willen maken tussen Turkse onderdanen en Nederlanders met kinderen in Turkije. De rechtbank wees erop dat de beëindiging van de kinderbijslag voor kinderen in Turkije niet in strijd is met het NTV, omdat beide groepen op dezelfde manier worden behandeld. Eiser had ook geen onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat de beëindiging in strijd was met andere nationale of internationale bepalingen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank om de kinderbijslag te beëindigen. De uitspraak benadrukt de gevolgen van de wijziging in de wetgeving voor de export van kinderbijslag en de interpretatie van internationale verdragen in relatie tot nationale wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/8928

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 september 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder

(gemachtigde: J.A.J. Groenendaal en mr. M.M.W. van der Ent).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij vanaf het derde kwartaal van 2015 geen recht meer heeft op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).
Bij besluit van 2 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvulling daarop ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2016. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser ontving kinderbijslag. Zijn kinderen wonen in Turkije. Eiser heeft zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit. Bij brief van 25 november 2014 heeft verweerder eiser medegedeeld dat als gevolg van een wijziging in de AKW vanaf 1 januari 2015 geen recht meer bestaat op kinderbijslag, indien een kind in een van de in de brief genoemde landen, waaronder Turkije, woont. Voor personen die reeds vóór 1 januari 2015 kinderbijslag ontvingen, geldt een overgangsregeling op grond waarvan de kinderbijslag doorloopt tot 1 juli 2015. Eiser valt onder deze overgangsregeling.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder zijn in het primaire besluit ingenomen standpunt gehandhaafd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat op grond van artikel 7b van de AKW, zoals dat luidt per 1 januari 2015, geen recht bestaat op kinderbijslag voor kinderen die wonen buiten Nederland, de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of Zwitserland.
Nu de kinderen van eiser op de peildatum van het derde kwartaal in Turkije wonen, heeft eiser geen recht meer op kinderbijslag. Volgens verweerder levert de beëindiging geen strijd op met artikel 33 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije inzake sociale zekerheid (hierna: NTV). Dit verdrag bevat namelijk geen bepaling op grond waarvan voor kinderen in Turkije recht bestaat op kinderbijslag. Artikel 33 van het NTV verplicht slechts tot gelijke behandeling van mensen met de Turkse nationaliteit en Nederlanders. Het niet langer toekennen van kinderbijslag voor kinderen die in Turkije wonen is niet in strijd met artikel 33 van het NTV, omdat Turkse en Nederlandse onderdanen op dezelfde wijze worden behandeld met betrekking tot het recht op kinderbijslag voor kinderen die in Turkije wonen, aldus verweerder.
3. Eiser betoogt dat de beëindiging van het recht op kinderbijslag per het derde kwartaal van 2015 in strijd is met zowel het nationale als het internationale recht, in het bijzonder met artikel 33 van het NTV. Deze strijdigheid is tevens door minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tijdens een debat in de Eerste Kamer op 11 juni 2014 aangegeven. De minister heeft te kennen gegeven dat volgens de Raad van State er geen internationaalrechtelijke belemmeringen zijn voor het wetsvoorstel Einde export Kinderbijslag, indien daarvoor een objectieve rechtvaardiging bestaat die losstaat van nationaliteit en niet uitsluitend door budgettaire overwegingen is ingegeven. Alleen ten opzichte van Turkije is volgens de minister niet zeker of een rechter niet toch export van kinderbijslag zal toestaan op grond van artikel 33 van het NTV. Het voorgaande brengt met zich dat de kinderbijslag vanaf het derde kwartaal van 2015 aan hem dient te worden toegekend, aldus eiser.
4.1
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van het NTV hebben Turkse werknemers die werkzaam zijn in Nederland en waarvan de kinderen in Turkije verblijven of worden opgevoed, recht op kinderbijslag onder dezelfde voorwaarden als Nederlandse werknemers.
4.2
Per 1 januari 2015 is de wet Wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie (Wet Herziening exportbeperking kinderbijslag; Whek) in werking getreden. Met deze wet is onder meer artikel 7b van de AKW gewijzigd.
4.3
Ingevolge artikel 7b, eerste lid, van de AKW, zoals dat luidt per 1 januari 2015, heeft geen recht op kinderbijslag de verzekerde ten behoeve van het kind, indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont.
Ingevolge het tweede lid is het eerste lid niet van toepassing indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal woont in een land waarin ten behoeve van hem op grond van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU L 166) recht op kinderbijslag bestaat.
4.4
Ingevolge artikel 41b, eerste lid, van de AKW blijft op de persoon die op grond van een verdrag, de voorlopige toepassing van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie in afwijking van artikel 7b recht heeft op kinderbijslag en wiens recht op kinderbijslag uitsluitend zou eindigen als gevolg van de opzegging of wijziging van dat verdrag, de beëindiging van de voorlopige toepassing van dat verdrag dan wel de beëindiging van een daarmee gelijk te stellen situatie, artikel 7b gedurende de eerste twee kalenderkwartalen vanaf de buitenwerkingtreding van het verdrag, de inwerkingtreding van de desbetreffende wijziging respectievelijk de beëindiging van de voorlopige toepassing of de beëindiging van de daarmee gelijk te stellen situatie buiten toepassing.
Ingevolge het tweede lid blijft het eerste lid van toepassing zolang het kind op de eerste dag van de in dat lid bedoelde kalenderkwartalen woont in hetzelfde land als waar hij op de eerste dag van het daaraan voorafgaande kalenderkwartaal woonde en de verzekerde blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op kinderbijslag.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1
In het kader van de behandeling van het wetsvoorstel inzake de Whek heeft minister Asscher de Afdeling advisering van de Raad van State gevraagd om advies uit te brengen over de beperking van de export van kinderbijslag naar Turkije. Op 7 juni 2013 heeft de Afdeling advisering het advies (W12.13.0052/III) uitgebracht. In dit advies gaat de Afdeling advisering onder meer in op de vraag naar eventuele strijdigheid met het bilaterale sociale zekerheidsverdrag, namelijk het NTV, tussen Nederland en Turkije. Aan de hand van verscheidene interpretatiemethoden concludeert de Afdeling advisering dat de tekst van artikel 33, eerste lid, van het NTV niet duidelijk is en dat voormelde bepaling zowel ruim als beperkt kan worden uitgelegd. Derhalve geeft artikel 33 van het NTV geen uitsluitsel en is zowel een beperkte als ruime uitleg verdedigbaar. Aldus is de keuze aan de wetgever. De Afdeling advisering wijst evenwel op de wenselijkheid van overleg met de Turkse autoriteiten.
5.2
Ter zitting heeft eiser verwezen naar een brief van minister Asscher van 17 april 2014 (Kamerstukken I, 2013/14, 33162, nr. H). In deze brief gaat de minister in op argumenten van de leden van de Kamerfractie van de Partij van de Arbeid op grond waarvan volgens eiser een voorkeur moet worden gegeven aan een ruime uitleg van artikel 33 van het NTV. De rechtbank overweegt dienaangaande dat aan deze brief niet de betekenis toekomt die eiser daaraan gehecht zou willen zien. In deze brief geeft de minister te kennen dat de regering heeft gekozen voor een beperkte uitleg van artikel 33 van het NTV en dat hij geen aanleiding ziet om te kiezen voor een ruime uitleg van deze bepaling
.Voorts verdient opmerking dat de minister reeds bij brief van 28 juni 2013 (Kamerstukken I, 2012/13, 33162, nr. G) aan de Voorzitter van de Eerste Kamer een reactie heeft gegeven op het rapport van de Afdeling advisering van 7 juni 2013. In deze brief vermeldt de minister dat artikel 33 van het bilaterale verdrag volgens de Afdeling advisering niet in de weg staat aan het wetsvoorstel. Overeenkomstig de suggestie van de Afdeling advisering is de minister van plan om voorafgaand aan het stopzetten van de export kinderbijslag en kindgebonden budget nogmaals met de Turkse autoriteiten overleg te voeren. Dit overleg heeft dan uitdrukkelijk en uitsluitend tot doel het Nederlandse beleid met betrekking tot de export van kinderbijslag toe te lichten en de verdragspartner duidelijk te maken dat in de uitleg van het bilaterale verdrag bij het standpunt van de Raad van de EU wordt aangesloten, aldus de minister. Dit standpunt wordt door de minister in voormelde brief van 17 april 2014 niet verlaten.
5.3
De rechtbank ziet, anders dan eiser, geen aanknopingspunten om het bepaalde in artikel 33, eerste lid, van het NTV ruim uit te leggen. De rechtbank is van oordeel dat artikel 33, eerste lid, van het NTV, gelet op de tekst en de aard van deze bepaling, geen onderscheid beoogt te maken inzake het recht op kinderbijslag tussen Turkse onderdanen en Nederlanders met kinderen in Turkije. De door eiser voorgestane ruime uitleg zou bovendien als ongewenste consequentie hebben dat, na inwerkingtreding van de Whek, op grond van artikel 7b van de AKW voor Turkse onderdanen die werkzaam zijn in Nederland een recht op kinderbijslag zou bestaan voor hun kinderen in Turkije terwijl een dergelijk recht niet zou toekomen aan Nederlanders die in Nederland werkzaam zijn en van wie de kinderen in Turkije wonen. Zoals de minister in zijn brief van 17 april 2014 vermeldt, zou een dergelijke uitleg in strijd zijn met één van de aan het NTV ten grondslag liggende beginselen, namelijk gelijkstelling van elkaars onderdanen ten aanzien van elk der betrokken nationale wetgevingen.
5.4
Voor zover eiser heeft gesteld dat de beëindiging van de kinderbijslag tevens in strijd is met andere nationaalrechtelijke en internationaalrechtelijke bepalingen, wordt overwogen dat eiser deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd. De rechtbank gaat hieraan dan ook voorbij.
6. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het recht op kinderbijslag van eiser terecht met ingang van het derde kwartaal van 2015 heeft beëindigd. Het bestreden besluit kan derhalve in stand blijven.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meessen, voorzitter, en mr. C.J. Waterbolk en mr. F.X. Cozijn, leden, in aanwezigheid van mr. L.S.N. Geerlings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.