Uitspraak
Scheiding
Beschikking op het op 25 maart 2015 ingekomen verzoek van:
[de vrouw] ,
[de man] ,
Procedure
- het F9-formulier d.d. 8 augustus 2016, met bijlagen, van de zijde van de man;
- het F9-formulier d.d. 12 augustus 2016, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
- de vrouw bijgestaan door haar advocaat en de heer [naam] , register accountant bij [naam bedrijf] ;
- de man bijgestaan door zijn advocaat en de heer. drs. [naam] , register valuator bij [naam bedrijf] .
- het F9-formulier d.d. 29 september 2016, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier d.d. 29 september 2016, met bijlagen, van de zijde van de man.
Beoordeling
€ 736,--
4. Geen verrekening heeft plaats:
a. over de tijd dat de echtgenoten anders dan in onderling overleg niet samenwonen of dat tussen hen scheiding van tafel en bed bestaat. (…)’
anders dan in onderling overleg niet samenwonen. Beoordeeld dient te worden wat de bedoeling van partijen hiermee is geweest. De rechtbank acht het aannemelijk dat het hiermee de bedoeling van partijen is geweest om niet meer te hoeven verrekenen vanaf het moment dat zij feitelijk uit elkaar zijn en niet langer in de echtelijke woning samenwonen. De verrekening betreft immers
het inkomen dat na aftrek van hetgeen daaraan is besteed als kosten van de gemeenschappelijke huishouding overblijft. Tussen partijen staat vast dat de vrouw de echtelijke woning wegens het verbreken van de relatie op 12 mei 2014 heeft verlaten en nadien niet is teruggekeerd. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank definitief een einde gekomen aan de samenwoning en dus ook aan de gemeenschappelijke huishouding zoals bedoeld in voornoemd artikel uit de huwelijkse voorwaarden. De omstandigheid dat de vrouw eerst in een tijdelijke woning verbleef en zich pas op een later tijdstip daadwerkelijk heeft laten uitschrijven uit de echtelijke woning doet hier naar het oordeel van de rechtbank niets aan af. Gelet op het voorgaande geldt voor de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen dan ook als peildatum 12 mei 2014, tenzij partijen in onderling overleg daarvan afwijken.
Beslissing
1 maart 2017 pro forma.