ECLI:NL:RBDHA:2016:13339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
8 november 2016
Zaaknummer
C/09/485567 / FA RK 15-2274 , C/09/500249 / FA RK 15-9015
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nevenvoorzieningen bij echtscheiding: kinder- en partneralimentatie en afwikkeling huwelijkse voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2016 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man. De rechtbank heeft nevenvoorzieningen getroffen met betrekking tot kinder- en partneralimentatie, alsook de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.M.H. Alkemade, en de man, vertegenwoordigd door mr. M.A.B. Sassen, hebben hun standpunten toegelicht tijdens de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van de minderjarige kinderen € 1.430 per maand bedraagt. De draagkracht van de vrouw is berekend op € 922 per maand, terwijl de draagkracht van de man op € 869 per maand is vastgesteld. De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw een bijdrage van € 118 per kind per maand aan de man moet betalen, wat neerkomt op een totaal van € 236 per maand voor beide kinderen. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de man om partneralimentatie en om het overleggen van pensioengegevens afgewezen, omdat de man zijn behoefte aan een aanvullende bijdrage onvoldoende heeft onderbouwd. Daarnaast heeft de rechtbank een deskundige benoemd om de waarde van de aandelen van de vrouw in haar onderneming te beoordelen, met als peildatum 12 mei 2014. De rechtbank heeft de beslissing over de vermogensrechtelijke afwikkeling aangehouden totdat het deskundigenonderzoek is afgerond.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 15-2274 (echtscheiding) en FA RK 15-9015 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/485567 (echtscheiding) en C/09/500249 (verdeling)
Datum beschikking: 11 oktober 2016

Scheiding

Beschikking op het op 25 maart 2015 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.M.H. Alkemade te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een voor de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.A.B. Sassen te ’s-Gravenhage.

Procedure

Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 9 juni 2016 – die is verbeterd op 29 juli 2016 – is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald dat het aangehechte ouderschapsplan – met uitzondering van de financiële paragraaf genoemd in artikel 7 – deel uitmaakt van deze beschikking. De zaak is voor het overige aangehouden en verwezen naar de meervoudige kamer.
De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
  • het F9-formulier d.d. 8 augustus 2016, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het F9-formulier d.d. 12 augustus 2016, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
Op 23 augustus 2016 is de zaak ter terechtzitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw bijgestaan door haar advocaat en de heer [naam] , register accountant bij [naam bedrijf] ;
  • de man bijgestaan door zijn advocaat en de heer. drs. [naam] , register valuator bij [naam bedrijf] .
Van de zijde van zowel de vrouw als de man zijn pleitnotities overgelegd.
Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
  • het F9-formulier d.d. 29 september 2016, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier d.d. 29 september 2016, met bijlagen, van de zijde van de man.

Beoordeling

Kinderalimentatie
Behoefte
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de behoefte van de minderjarigen thans € 1.430, per maand bedraagt.
Draagkracht vrouw
De vrouw is directeur en enig aandeelhouder van [naam B.V. 1] . , die via haar deelneming in [naam B.V. 2] een 50% aandeel heeft in de maatschap [naam maatschap] . De vrouw is werkzaam als notaris in voornoemde maatschap. [naam B.V. 1] . keert thans maandelijks een salaris van € 3.600,-- netto uit aan de vrouw, hetgeen gebruteerd neerkomt op afgerond € 6.032,-- per maand.
In de jaren 2011 tot en met 2014 werden er geregeld privé opnames uit [naam B.V. 1] . gedaan. Tussen partijen is in geschil of hiermee bij de berekening van de huidige draagkracht van de vrouw ook rekening gehouden dient te worden. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij sinds augustus 2014, op advies van haar accountant, geen privé opnames meer doet. Zij heeft ook een verklaring van de accountant in het geding gebracht waarin wordt geadviseerd de privé opnames te stoppen, mede gelet op de toenemende schuld van de vrouw aan [naam B.V. 1] . en de achterstand in het aflossen van de lening aan Nationale Nederlanden. De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank hiermee, mede gelet op de overgelegde jaarstukken, voldoende aannemelijk gemaakt dat het thans niet mogelijk, althans financieel niet verantwoord is om dergelijke opnames te doen. De rechtbank zal dan ook aan de zijde van de vrouw geen rekening houden met extra inkomen vanwege privé opnames uit [naam B.V. 1] .
De rechtbank zal bij de berekening van de draagkracht van de vrouw dan ook uitgaan van haar salaris van € 6.032,-- bruto per maand. De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de inkomensafhankelijke bijdrage premie ZVW en (het fiscaal voordeel van) de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering. De rechtbank is van oordeel dat het redelijk is dat de zelf betaalde premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering in aanmerking wordt genomen. Te meer nu deze voorziening – vanwege de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van de vrouw in de afgelopen periode – noodzakelijk is gebleken. Hiernaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Gelet op het voorgaande berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de vrouw op € 3.829,-- per maand. Na aftrek van de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering
(€ 8.109,-- per jaar) bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 3.154,-- per maand.
Het bedrag aan draagkracht wordt vervolgens vastgesteld aan de hand van de formule
70% x [3.154 - (0,3 x 3.154 + 890)] en bedraagt afgerond € 922,-- per maand.
Draagkracht man
Uit de door de man overgelegde salarisspecificaties van maart en april 2016 blijkt een inkomen van € 3.242,25 bruto per maand. Daarnaast ontvangt de man een vaste onkostenvergoeding (onbelast) van € 45,-- per maand alsmede vakantiegeld.
De rechtbank zal geen rekening houden met een hiernaast eventueel te ontvangen (jaarlijkse) provisie, nu de man onweersproken heeft gesteld dat provisies niet structureel zijn en afhankelijk zijn van behaalde targets. Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende inzichtelijk geworden wat voor bedragen het dan zou betreffen.
De rechtbank houdt in haar berekening voorts rekening met de maandelijks ingehouden premie ANW hiaat van € 24,25 en de ingehouden premie WGA-hiaat van
€ 12,61. Nu de posten reparatie pensioen franchise van € 5,64 per maand en reparatie pensioen staffel van € 58,24 per maand wegvallen tegen de post bijsparen pensioen van
€ 64,-- per maand, heeft de rechtbank hier geen rekening mee gehouden.
Hiernaast ontvangt de man kindgebonden budget. Nu uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting niet voldoende duidelijk is geworden welk bedrag aan kindgebonden budget de man thans ontvangt, heeft de rechtbank het kindgebonden budget berekend. De rechtbank zal rekening houden met een bedrag van € 3.693,-- per jaar.
Gelet op het voorgaande berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op € 3.045,-- per maand. Bij deze berekening heeft de rechtbank rekening gehouden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Het bedrag aan draagkracht wordt vervolgens vastgesteld aan de hand van de formule
70% x [3.045 - (0,3 x 3.045 + 890)] en bedraagt afgerond € 869,-- per maand.
Verdeling kosten
De draagkracht van de vrouw is volgens de formule € 922,-- per maand. De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 869,-- per maand. Derhalve bedraagt de gezamenlijke draagkracht van partijen in totaal € 1.791,-- per maand.
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 869 / 1.791 x 1.430 = € 694,--
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 922 / 1.791 x 1.430 =
€ 736,--
samen € 1.430,--
Derhalve komt van de totale behoefte van de minderjarigen een gedeelte van € 694,-- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 736,-- per maand ofwel € 368,-- per maand per kind voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
De vrouw maakt aanspraak op toepassing van een zorgkorting op de door haar verschuldigde kinderbijdrage. De rechtbank volgt in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Gelet op de in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling, geldt een percentage van 35%. Nu de behoefte € 1.430,-- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van afgerond € 500,-- per maand.
De eerder afgeleide bijdrage wordt verminderd met dit bedrag, zodat de vrouw als kinderbijdrage aan de man dient te betalen € 236,-- per maand, te weten € 118,-- per kind per maand.
Ingangsdatum
Nu partijen geen specifieke ingangsdatum hebben verzocht en de vrouw in het kader van de op 24 maart 2015 getroffen voorlopige voorzieningen al een voorlopige bijdrage ten behoeve van de minderjarigen aan de man voldoet, acht de rechtbank het redelijk om de kinderalimentatie vast te stellen met ingang van de in deze zaak af te geven beschikking.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de vrouw met ingang van heden een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 118,-- per kind per maand aan de man zal voldoen. Het meer of anders verzochte ten aanzien van de kinderalimentatie zal de rechtbank afwijzen.
Aanhechten berekeningen
De door de rechtbank ten behoeve van de kinderalimentatie gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan onderdeel uit.
Partneralimentatie
De man heeft in zijn verweerschrift tevens verzoekschrift het volgende vermeld: ‘Voor het geval partijen op dit punt geen overeenstemming bereiken, derhalve voor zover nodig wordt hierbij alsnog een zelfstandig (voorwaardelijk) verzoek gedaan tot betaling van een maandelijkse bijdrage voor zijn levensonderhoud, gerekend vanaf 31 juli 2014, zijnde het tijdstip dat de vrouw is gestopt met betaling aan de man van een bijdrage’. Hoewel dit (voorwaardelijke) verzoek niet is vermeld in het petitum van het verweerschrift tevens verzoekschrift van de man, heeft de man ter zitting aangegeven dat hij heeft bedoeld dat dit verzoek thans als onvoorwaardelijk moet worden beschouwd. De vrouw heeft zich hiertegen verweerd. De rechtbank zal – zoals ter zitting besproken – het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie aanmerken als thans (onvoorwaardelijk) te zijn gedaan en zal de man daarin ook ontvangen. De rechtbank overweegt hierbij allereerst dat de gestelde voorwaarde – dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van de partneralimentatie – is vervuld. De rechtbank is voorts van oordeel dat inhoudelijke behandeling de vrouw niet in haar procesbelang schaadt, nu gebleken is dat mr. Alkemade het verweer op dit punt in de pleitnotitie inhoudelijk heeft voorbereid.
Behoefte en behoeftigheid man
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw aan hem een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud zal betalen.
Allereerst dient de behoefte van de man aan een bijdrage te worden beoordeeld. Nu partijen het daarbij niet eens zijn over toepassing van de Hofnorm, zal de rechtbank deze niet tot uitgangspunt nemen. Ter zitting heeft de man aangegeven de bij brief van 17 juli 2015 overgelegde behoeftelijst als uitgangspunt voor zijn behoefte te willen nemen. De man heeft zijn behoefte in genoemde behoeftelijst berekend op € 5.604,83 netto per maand. Gelet op zijn eigen inkomsten heeft de man naar eigen zeggen een resterende behoefte van € 3.553,83 netto per maand. De man heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de vrouw een bijdrage aan hem kan betalen van € 2.500,-- bruto per maand.
De vrouw heeft ter zitting de door de man opgestelde behoeftelijst gemotiveerd betwist. Zij is daarbij concreet ingegaan op de door de man genoemde posten en heeft per post aangegeven waarom deze onterecht zou zijn dan wel lager zou moeten zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de man – in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw – zijn behoefte aan een aanvullende bijdrage in zijn levensonderhoud onvoldoende heeft onderbouwd. De man heeft van de gestelde posten ook geen stukken overgelegd of anderszins de gestelde kosten nader onderbouwd. De rechtbank passeert dan ook de stelling van de man dat hij – naast zijn bruto inkomen van € 3.242,25 per maand – nog aanvullende behoefte heeft aan een bijdrage van de vrouw in zijn levensonderhoud, als onvoldoende onderbouwd. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen.
Vermogensrechtelijke afwikkeling
Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende een gemeenschap van inboedel met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. De huwelijkse voorwaarden kennen voorts een periodiek verrekenbeding. Tussen partijen staat vast dat zij tijdens het huwelijk niet hebben voldaan aan de overeengekomen periodieke verrekenplicht.
Partijen hebben, mede op grond van de huwelijkse voorwaarden:
een beperkte gemeenschap, te weten een gemeenschap van inboedel;
een eenvoudige gemeenschap ten aanzien van de gezamenlijke woning;
te verrekenen vermogen.
De rechtbank zal in het hiernavolgende eerst ingaan op het te verrekenen vermogen, daarna op de eenvoudige gemeenschap en tot slot op de beperkte gemeenschap.
Verrekening
In het artikel ‘verrekening van inkomen’ is onder meer het volgende opgenomen:
‘1. De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun inkomen in de zin van lid 2 van het vorige artikel na aftrek van hetgeen daarvan is besteed als kosten van de gemeenschappelijke huishouding overblijft, onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van hetgeen van het inkomen van laatstbedoelde echtgenoot is overgebleven. Indien de echtgenoten ter zake over en weer vorderingen op elkaar krijgen, ontstaat slechts voor de echtgenoot met de hogere vordering een vordering op de andere echtgenoot ten bedrage van het verschil tussen die hogere en lagere vordering.
(…)

4. Geen verrekening heeft plaats:

a. over de tijd dat de echtgenoten anders dan in onderling overleg niet samenwonen of dat tussen hen scheiding van tafel en bed bestaat. (…)’

Artikel 1:141 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat indien een verrekenplicht betrekking heeft op een in de huwelijkse voorwaarden omschreven tijdvak van het huwelijk en over dat tijdvak niet is afgerekend, de verplichting tot verrekening over dat tijdvak in stand blijft en deze zich uitstrekt over het saldo, ontstaan door belegging en herbelegging van hetgeen niet verrekend is, alsmede over de vruchten daarvan. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:141 lid 3 BW wordt, indien bij het einde van het huwelijk aan een bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen periodieke verrekenplicht als bedoeld in het eerste lid niet is voldaan, het alsdan aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit.
Peildatum
De vrouw stelt dat 12 mei 2014 – de datum dat zij de echtelijke woning verliet en partijen anders dan in onderling overleg niet meer samenwonen – geldt als tijdstip voor bepaling van zowel de samenstelling als de waarde van de bestanddelen van het te verrekenen vermogen.
De man betwist dat 12 mei 2014 als peildatum dient te gelden. De man stelt dat het tijdelijk elders verblijf van de vrouw wel degelijk in overleg is geschied. Hierbij stelt de man dat de vrouw pas medio november 2014 een adreswijziging bij de gemeente heeft ingediend en dat partijen in 2015 nog toeslagpartners waren. Uiteindelijk is de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding pas als een definitief einde van de samenwoning te beschouwen, aldus de man. De man stelt zich dan ook op het standpunt dat 25 maart 2015, de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, geldt als peildatum. Volgens de man is het echter – mede met het oog op efficiency – juister om uit te gaan van 1 januari 2015.
De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens de huwelijkse voorwaarden vindt er geen verrekening plaats onder meer over de tijd dat de echtgenoten
anders dan in onderling overleg niet samenwonen. Beoordeeld dient te worden wat de bedoeling van partijen hiermee is geweest. De rechtbank acht het aannemelijk dat het hiermee de bedoeling van partijen is geweest om niet meer te hoeven verrekenen vanaf het moment dat zij feitelijk uit elkaar zijn en niet langer in de echtelijke woning samenwonen. De verrekening betreft immers
het inkomen dat na aftrek van hetgeen daaraan is besteed als kosten van de gemeenschappelijke huishouding overblijft. Tussen partijen staat vast dat de vrouw de echtelijke woning wegens het verbreken van de relatie op 12 mei 2014 heeft verlaten en nadien niet is teruggekeerd. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank definitief een einde gekomen aan de samenwoning en dus ook aan de gemeenschappelijke huishouding zoals bedoeld in voornoemd artikel uit de huwelijkse voorwaarden. De omstandigheid dat de vrouw eerst in een tijdelijke woning verbleef en zich pas op een later tijdstip daadwerkelijk heeft laten uitschrijven uit de echtelijke woning doet hier naar het oordeel van de rechtbank niets aan af. Gelet op het voorgaande geldt voor de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen dan ook als peildatum 12 mei 2014, tenzij partijen in onderling overleg daarvan afwijken.
Omvang
Partijen hebben de volgende vermogensbestanddelen opgevoerd die (eventueel) bij de verrekening dienen te worden betrokken:
lening Nationale Nederlanden (lening nummer [nummer] );
rekening-courant vordering op [naam B.V. 1] .;
waarde aandelen [naam B.V. 1] .;
bankrekeningen;
1. bankrekening ten name van de vrouw bij de ING (nummer [nummer] );
2. bankrekening ten name van partijen bij de ING ( [nummer] );
3. bonusrente- en comfortrekening ING ( [nummer] );
4. bankrekening ten name van de man bij ABN AMRO (nummer [nummer] );
5. spaarloon/premiespaarrekening REAAL ten name van de man (nummer [nummer] );
6. spaarrekening ten name van de man bij REAAL (nummer [nummer] );
7. bankrekening ten name van de vrouw bij Van Lanschot (nummer [nummer] ).
Ad. a t/m c Lening Nationale Nederlanden, rekening-courant vordering op [naam B.V. 1] . en waarde aandelen [naam B.V. 1] .
Beide partijen hebben een rapport overgelegd ten aanzien van de waardering van (de aandelen in) [naam B.V. 1] . Gebleken is dat de deskundigen van partijen nagenoeg dezelfde waarderingsmethode hebben gebruikt, maar dat zij geen overeenstemming hebben over de hierbij gehanteerde uitgangspunten. Partijen zijn derhalve na de zitting in de gelegenheid gesteld om in onderling overleg een derde deskundige te kiezen om de waarde van de onderneming van de vrouw te beoordelen. Blijkens de na de zitting ingediende stukken zijn partijen hier echter niet in geslaagd, zodat de rechtbank een deskundige zal benoemen. De rechtbank zal na te noemen deskundige verzoeken een onderzoek te verrichten waarbij – met inachtneming van hetgeen waar partijen overeenstemming over hebben – een oordeel wordt gevraagd over de waarde van de aandelen van [naam B.V. 1] . per peildatum 12 mei 2014 en daarover een rapport op te stellen. Partijen krijgen de gelegenheid om binnen drie weken na heden eventuele opmerkingen en/of vragen voor de deskundige te formuleren alsmede de nodige stukken aan de deskundige toe te sturen.
De rechtbank zal het voorschot vaststellen op een bedrag van € 3.000,-- exclusief BTW en bepalen dat beide partijen de helft van dit voorschot dienen te voldoen. Bij eindbeschikking zal de rechtbank een beslissing nemen over de (verdeling van) de uiteindelijke kosten van de deskundige.
Ad. d Bankrekeningen
Tussen partijen is niet in geschil dat de saldi van de bankrekening en bonus- en comfortrekening bij de ING ( [nummer] ) al onderling zijn verdeeld en dus niet in de verrekening behoeven te worden betrokken. Partijen hebben ter zitting voorts afgesproken dat – zonder verdere verrekening van de saldi – de vrouw de op haar naam staande bankrekeningen behoudt en de man de op zijn naam staande bankrekeningen behoudt. Gelet op deze overeenstemming gaat de rechtbank er vanuit dat op dit punt geen verdere verrekening hoeft plaats te vinden.
Verdeling
Eenvoudige gemeenschap
Partijen hebben een eenvoudige gemeenschap met betrekking tot de volgende vermogensbestanddelen:
de echtelijke woning aan [adres] ;
hypotheek AEGON (nummer [nummer] );
beleggingsverzekering AEGON Levensverzekering N.V. (polisnummer [nummer] );
definitieve aanslagen IB 2013 en 2014.
Ad. e t/m g De echtelijke woning, hypotheek en beleggingsverzekering
De man wenst – als dit financieel haalbaar is – dat de echtelijke woning aan hem wordt toebedeeld. De vrouw heeft er geen bezwaar tegen als de echtelijke woning aan de man wordt toebedeeld, maar stelt wel de voorwaarde dat de man zorg draagt voor het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening en dat de man de helft van de overwaarde van de echtelijke woning aan de vrouw voldoet.
Nu de vraag of het voor de man financieel haalbaar is om de echtelijke woning over te nemen afhangt van de hoogte van het bedrag waar de man uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden recht op zal hebben en op dit punt eerst het nadere deskundigenonderzoek afgewacht dient te worden, zal de rechtbank een beslissing ten aanzien van de echtelijke woning aanhouden.
Ad. h Aanslagen IB 2013 en 2014
Partijen hebben ter zitting afgesproken dat ieder de op zijn dan wel haar naam ontvangen en nog te ontvangen (definitieve) aanslagen voor zijn dan wel haar rekening neemt, ongeacht of dit een recht op teruggave of een betalingsverplichting betreft. Gelet op deze overeenstemming gaat de rechtbank er vanuit dat op dit punt geen verdere verrekening hoeft plaats te vinden.
Beperkte gemeenschap van inboedel
Partijen hebben in onderling overleg een regeling getroffen voor de verdeling van de roerende zaken en deze verdeling heeft ook al feitelijk plaatsgevonden. Tussen partijen is niet in geschil dat er hierbij ten aanzien van de Volvo (kenteken [nummer] ) al partiële verdeling heeft plaatsgevonden. De opbrengst hebben partijen bij helfte gedeeld en stond voor ieder van partijen ter vrije besteding. Het aandeel van het verkoopbedrag wat de man heeft ontvangen blijft, voor zover dit niet al geconsumeerd is, ook buiten de verdeling dan wel verrekening. De Volkswagen Golf die thans door de vrouw in gebruik is, is op 3 april 2015 – derhalve na de peildatum – aangeschaft door [naam B.V. 1] . en dient, als activa van de B.V., buiten de verdeling te blijven.
Partijen hebben ter zitting nog de aanvullende afspraak gemaakt dat de man – zonder verdere verrekening – een autostoeltje zal krijgen wat momenteel in het bezit is van de vrouw.
Gelet op het voorgaande behoeft op dit punt geen verdeling meer plaats te vinden.
Conclusie
De rechtbank zal haar (eind)beslissing ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling aanhouden als na te melden, nu een derde-deskundige de waarde van (de aandelen van) [naam B.V. 1] . inclusief haar deelneming in [naam B.V. 2] nader zal onderzoeken en de rechtbank over zijn bevindingen dient te rapporteren.
Pensioenverevening
De man heeft verzocht te bepalen dat beide partijen de relevante gegevens aangaande de opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken dienen te overleggen.
Nu ter zitting is besproken dat partijen de relevante gegevens over en weer zullen uitwisselen en voorts de verevening van de pensioenen rechtstreeks uit de wet – artikel 1:155 BW en artikel 2 van de Wet Verevening Pensioenen bij Scheiding – volgt en partijen de toepasselijkheid van deze wet in artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden niet hebben uitgesloten, zal de rechtbank dit verzoek bij gebrek aan belang afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de vrouw met ingang van heden voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , aan de man zal betalen een bedrag van € 118,-- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte ten aanzien van de kinder- en de partneralimentatie;
wijst af het verzoek van de man dat partijen hun pensioengegevens in het geding dienen te brengen;
beveelt een onderzoek door na te noemen deskundige, waarbij een oordeel gevraagd wordt over de waarde van de aandelen van [naam B.V. 1] . per peildatum 12 mei 2014;
benoemt als deskundige dhr. [naam] , kantoorhoudende te [naam bedrijf] aan [adres] (telefoonnummer: [nummer] );
bepaalt dat de deskundige partijen in de gelegenheid zal stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Partijen zullen binnen drie weken na deze beschikking hun eventuele opmerkingen en/of vragen formuleren. De deskundige zal hiervan, alsmede van de inhoud van die opmerkingen en verzoeken en van zijn eventuele reactie daarop, in zijn schriftelijk bericht doen blijken. Indien een partij schriftelijke opmerkingen aan de deskundige doet toekomen, zal de deskundige daarvan terstond afschrift aan de wederpartij verstrekken;
bepaalt dat de advocaten van partijen binnen drie weken na deze beschikking aan genoemde deskundige een afschrift van alle gedingstukken en eventuele andere door de deskundige aan te wijzen stukken zullen toesturen;
bepaalt dat de deskundige zijn werkzaamheden pas behoeft aan te vangen nadat partijen het voorschot ter grootte van € 3.000,-- (ieder € 1.500,--) te vermeerderen met het geldende BTW-tarief, hebben gedeponeerd – zulks als voorschot op de nader te bepalen kosten van het deskundigenonderzoek – en de griffier de deskundige van de ontvangst daarvan op de hoogte heeft gesteld; ter voldoening van het genoemde voorschot zullen partijen een factuur ontvangen van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR);
bepaalt dat de deskundige de rechtbank zal verzoeken om vaststelling van een nader voorschot indien en zodra hem in de loop van het onderzoek blijkt dat dit meer gaat kosten dan het hiervoor bepaalde voorschot. Beide partijen dienen zich dan uit te laten over de hoogte van het door de deskundige verzochte nadere voorschot, waarna ter zake een beschikking zal volgen;
bepaalt dat indien het voorschot niet tijdig wordt voldaan, de wederpartij van degene die het voorschot niet betaalt na sommatie van de niet betalende partij de rechtbank kan verzoeken een beschikking te geven;
bepaalt dat de deskundige zijn schriftelijk, gemotiveerd. en onderteken. rapport, vergezeld van zijn declaratie, zal zenden naar de griffier van deze rechtbank, team Familie,
Postbus 20302, 2500 EH Den Haag, uiterlijk vier maanden na ontvangst van het voorschot;
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zendt;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling en de kosten van het deskundigenonderzoek aan tot
1 maart 2017 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, P.M.E. Bernini en S.M. Westerhuis-Evers, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. M. Verkerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2016.