3.2De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting is namens eiser aangevoerd dat (een van de medewerkers van) VWN aan referent heeft medegedeeld dat hij door het indienen van de mvv-aanvraag voor zijn echtgenote en zijn andere kinderen ook de nareistermijn voor zijn moeder en zoon heeft ‘veiliggesteld’. Deze stelling is aannemelijk geworden, omdat het past in het beeld dat uit het dossier naar voren komt. De in deze zaak spelende individuele omstandigheden, bestaande uit het advies van VWN tot splitsing van de aanvragen, de aanname van VWN dat de termijn die gold voor de onderhavige aanvraag door het indienen van de eerste aanvraag al was veiliggesteld en de daardoor ontstane verwarring, maakt dat de termijnoverschrijding in dit geval in redelijkheid verschoonbaar moet worden geacht. In het dossier bevindt zich ook een brief van [naam] , werkzaam bij VWN [plaats 2] , gedateerd op 20 februari 2015, met als doel het indienen van een (vormvrije) aanvraag voor eiser en de moeder van referent. Er valt niet meer precies te achterhalen hoe een en ander is gelopen en of deze aanvraag, die dateert van voor het verlenen van de asielvergunning aan referent, daadwerkelijk is verstuurd. Het stuk past echter volledig in het betoog van referent voor zover dat er op neerkomt dat hij al vanaf een vroeg stadium van plan was ook eiser te laten nareizen, dat hij hiervoor ook vanaf het begin aandacht heeft gevraagd en dat hij zich actief heeft opgesteld. Bovendien is op het aanvraagformulier waarop de onderhavige beslissing is gebaseerd de datum van ondertekening 12 juni 2015 doorgestreept en vervangen door de datum 31 juli 2015. Hoewel ook de datum van 12 juni 2015 later is dan drie maanden na het verlenen van de vergunning aan referent, speelt de mate van termijnoverschrijding (twee maanden uitgaande van de registratiedatum, 3 augustus 2015) volgens verweerder een rol bij zijn beslissing. Ook deze gang van zaken weegt derhalve mee bij het oordeel dat in dit geval is voldaan aan de eigen verantwoordelijkheid van referent om tijdig een aanvraag in te dienen. Gezien de voornoemde omstandigheden heeft verweerder de termijnoverschrijding in redelijkheid niet aan eiser kunnen tegenwerpen. De enkele verwijzing naar het logboek, waarin een medewerker van VWN een opmerking over een (pleeg)kind heeft geplaatst, doet hier gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde stukken niet aan af. De beroepsgrond slaagt.
4. Het beroep is gegrond.
5. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) verweerder opdragen het betaalde griffierecht van € 168,- te vergoeden.
6. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 992,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).