ECLI:NL:RBDHA:2016:13314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
8 november 2016
Zaaknummer
09/797150-15 en 09/187190-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Celstraf voor veroorzaken dodelijk ongeluk in Hazerswoude-Dorp met alcoholgebruik en doorrijden na aanrijding

Op 9 november 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 40-jarige man die op 5 februari 2015 in Hazerswoude-Dorp een dodelijk ongeluk veroorzaakte. De verdachte reed onder invloed van alcohol en botste tegen een voetganger, die later aan zijn verwondingen overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld door met een te hoge snelheid te rijden en niet voldoende afstand te houden van de voetgangers. Na de aanrijding is de verdachte doorgereden zonder zich om het slachtoffer te bekommeren. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 5 jaar. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte eerder was veroordeeld voor rijden onder invloed en dat hij zijn alcoholgebruik had geprobeerd te verbloemen. De uitspraak benadrukt de ernst van het rijden onder invloed en de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/797150-15 en 09/187190-15
Datum uitspraak: 9 november 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 december 2015 en 15 september 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. Kortekaas en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. T.S. Kessel, advocaat te Dordrecht, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 09/797150-15 (dagvaarding I):
hij op of omstreeks 05 februari 2015 (omstreeks 00:48 uur) te Hazerswoude-Dorp, gemeente Alphen aan den Rijn, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, (een parkeerplaats op/aan) de Italiëlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte, heeft/is:
- gereden terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, althans alcohol had gedronken en/of (daarbij)
- gereden met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of (vervolgens/daarbij)
- een plotselinge stuurbeweging gemaakt (van - gezien verdachtes rijrichting - links naar rechts) en/of (vervolgens/daarbij)
- te weinig afstand gehouden tot de voetgangers die op de rijbaan liepen en/of (vervolgens/daarbij)
- met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen (de achterkant van) een voetganger gebotst,
waardoor die voetganger (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 februari 2015 (omstreeks 00:48 uur) te Hazerswoude-Dorp, gemeente Alphen aan den Rijn, als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, (een parkeerplaats op/aan) de Italiëlaan, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte, heeft/is:
- gereden terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, althans alcohol had gedronken en/of (daarbij)
- gereden met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of (vervolgens/daarbij)
- een plotselinge stuurbeweging gemaakt (van - gezien verdachtes rijrichting - links naar rechts) en/of (vervolgens/daarbij)
- te weinig afstand gehouden tot de voetgangers die op de rijbaan liepen en/of (vervolgens/daarbij)
- met het door hem bestuurde voertuig tegen (de achterkant van) een voetganger gebotst,
waardoor die voetganger (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood en/of door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
dat hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig (auto) betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Hazerswoude-Dorp, gemeente Alphen aan den Rijn, op (een parkeerplaats op/aan) de Italiëlaan, op of omstreeks 05 februari 2015 omstreeks 00:48 uur, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3.
hij op of omstreeks 05 februari 2015 (omstreeks 09:20 uur) te Barendrecht als bestuurder van een voertuig, (auto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 300 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
Zaak met parketnummer 09/187190-15 (dagvaarding II)
een bij de ontdekking van het hierna omschreven strafbaar feit onbekend
gebleven bestuurder van een motorvoertuig, een personenauto, gekentekend
[kenteken] , op of omstreeks 5 februari 2015 te Waddinxveen, binnen de bebouwde
kom, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, N207, heeft gereden met
een snelheid van ongeveer 92 kilometer per uur, in elk geval de aldaar voor
motorvoertuigen toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur met meer
dan 30 kilometer per uur heeft overschreden, terwijl verdachte toen eigenaar
of houder, als bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994, van dat
motorvoertuig was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden
dat hij, op of omstreeks 5 februari 2015 te Waddinxveen, binnen de
bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig, een personenauto, op de
voor het openbaar verkeer openstaande weg, de N207, heeft gereden met een
snelheid van ongeveer 92 kilometer per uur, in elk geval de aldaar voor
motorvoertuigen toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur met meer
dan 30 kilometer per uur heeft overschreden.

3.Bewijsoverwegingen dagvaarding I en II

3.1
Feiten en omstandigheden [1]
Op 5 februari 2015 omstreeks 00:45 uur vond op de rijbaan van de Italiëlaan te Hazerswoude-Dorp een aanrijding plaats tussen verdachte [2] , die een personenauto (Nissan Quasquai met kenteken: [kenteken] ) bestuurde en een voetganger, namelijk [slachtoffer] [3] (hierna ook: het slachtoffer). [4] Het slachtoffer is op 11 februari 2015 in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden. [5]
Na de aanrijding is verdachte doorgereden. [6] [7] [8] De personenauto waarin verdachte reed, is vervolgens dezelfde nacht om 00:54 uur op de openbare weg, de N207, te Waddinxveen, binnen de bebouwde kom, ‘geflitst’. Verdachte reed toen 92 kilometer per uur (gecorrigeerd), terwijl daar ter plaatse een maximaal toegestane snelheid van 50 kilometer per uur geldt. [9] De volgende ochtend op 5 februari 2015 is verdachte met zijn auto naar het politiebureau te Barendrecht gereden en heeft zich daar omstreeks 09.20 uur gemeld [10] waarna om omstreeks 10:39 uur een blaastest is afgenomen waaruit bleek dat verdachte 300 microgram alcohol per liter (µg/l) uitgeademde lucht, blies. [11]
Uit de verkeersongevallenanalyse volgt dat het ten tijde van het ongeval droog was en dat het weer rustig was. De rijbaan was goed verlicht. Er werden geen remsporen aangetroffen. De Nissan Quasquai van verdachte verkeerde ten tijde van het ongeval in een voldoende rijtechnische staat. Na het ongeval is geconstateerd dat de motorkap aan de rechter voorzijde zichtbaar was gedeukt. Verder was de voorruit aan de rechterzijde nabij de rechter ruitenwisser geheel verbrijzeld en naar binnen gedrukt. [12]
Verdachte least de Nissan Quasquai met kenteken [kenteken] . [13]
Over bovengenoemde feiten, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, heeft ter terechtzitting geen discussie plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten als vaststaand kunnen worden aangemerkt en dat de tenlastelegging voor wat betreft deze feiten wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het met betrekking tot dagvaarding I aan verdachte onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Met dien verstande dat verdachte niet roekeloos maar zeer onvoorzichtig en zeer onoplettend heeft gehandeld. De officier van justitie heeft er daarbij met name op gewezen dat verdachte ten tijde van de aanrijding onder invloed van alcohol verkeerde en dat hij (veel) meer heeft gedronken dan hij zelf heeft verklaard. Daarnaast heeft verdachte volgens de officier van justitie aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gehandeld door zijn snelheid niet voldoende aan te passen aan de omstandigheid dat er voetgangers op de rijbaan liepen. Daarnaast heeft verdachte zijn auto niet gestopt nadat hij uitgeweken was voor een voetganger, maar weer naar rechts gestuurd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist dat aan het slachtoffer letsel was toegebracht en het slachtoffer in hulpeloze toestand verkeerde.
Ten slotte kunnen het onder 3 ten laste gelegde feit en het onder dagvaarding II subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen, aldus de officier van justitie.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van hetgeen aan verdachte met betrekking tot dagvaarding I onder 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd. Verdachte had twee glazen alcohol gedronken en verkeerde ten tijde van de aanrijding niet meer onder invloed van alcohol. Verdachte heeft niet onvoorzichtig gereden. Verdachte heeft niet te hard gereden en hoefde er niet beducht op te zijn dat er voetgangers op de rijbaan liepen omdat er aan één kant van de rijbaan een trottoir was waarop voetgangers konden lopen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat het gedrag van verdachte als onoplettend en onvoorzichtig dient te worden aangemerkt.
De raadsman heeft ook vrijspraak bepleit ten aanzien van hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd. Het slachtoffer bleef niet in een hulpeloze toestand achter en verdachte heeft zich de volgende ochtend onmiddellijk gemeld nadat hij vermoedde dat hij iemand had aangereden. De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor zover het betreft het tenlastegelegde onder feit 3 van dagvaarding I, alsmede het tenlastegelegde feit onder dagvaarding II.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Dagvaarding I, feit 1
Het juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is een tweeledig causaal verband vereist. Er dient in de eerste plaats sprake te zijn van een relatie tussen het verkeersongeval en het overlijden van het slachtoffer. In deze zaak staat het oorzakelijk verband tussen de aanrijding en de dood van het slachtoffer niet ter discussie: het slachtoffer is overleden aan de gevolgen van het bij de aanrijding opgelopen letsel.
In de tweede plaats dient sprake te zijn van een relatie tussen de aan de verdachte verweten gedragingen en het ontstaan van het ongeval. De kernvraag hierbij is of het verkeersongeval in redelijkheid is toe te rekenen aan de schuld van de verdachte, waarbij het aankomt op de beoordeling van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. In het kader van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) kent het juridische begrip ‘schuld’ een drietal gradaties: aanmerkelijke onoplettend/onvoorzichtig, zeer onoplettend/onvoorzichtig en roekeloos.
De beoordeling van de rechtbank
Onder invloed van alcohol
De eerste vraag die de rechtbank – mede gelet op de tenlastelegging – dient te beantwoorden is of verdachte onder invloed van alcohol verkeerde, althans alcohol had gedronken. Vanwege de ook te bewijzen mate van schuld zal de rechtbank zich ook uitlaten over de mate van het alcoholgebruik. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verschillende malen een verklaring afgelegd over zijn alcoholconsumptie de avond van de aanrijding, laatstelijk ter terechtzitting van 26 oktober 2016. Kort gezegd komt zijn verklaring er op neer dat hij om 20:00 aan het diner is gegaan, vervolgens twee glazen wijn heeft gedronken en om 00:45 naar huis is vertrokken waar hij omstreeks 01:20 is gearriveerd. Thuis heeft hij gedurende anderhalf of twee uur vier of vijf glazen wijn gedronken. [14]
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft onderzoek gedaan naar de verenigbaarheid van bovenstaande verklaring van verdachte met de uitslag (300 µg/l) van de ademanalyse naar aanleiding van door verdachte uitgeademde lucht om 10.40 uur de volgende ochtend. Bij dit onderzoek is het NFI – in het voordeel van verdachte – ervan uit gegaan dat verdachte voorafgaand aan het ongeval geen normale eenheden wijn, maar eenheden die 50% groter waren dan normaal, had gedronken. Ook is het NFI er in het voordeel van verdachte van uit gegaan dat de alcohol in het lichaam van verdachte langzaam wordt afgebroken (43 µg/l per uur). Rekening houdende met voornoemde omstandigheden, berekende het NFI dat – uitgaande van de verklaring van verdachte – verwacht mocht worden dat verdachte omstreeks 10.30 uur 130 µg/l zou blazen in plaats van de door hem geblazen 300 µg/l. [15]
De rechtbank concludeert dat op grond van het bovenstaande dat de verklaring van verdachte over zijn alcoholconsumptie niet juist kan zijn. De rechtbank zal bij de beantwoording van de vraag of verdachte alcohol en zo ja in welke mate en wanneer de alcohol is geconsumeerd, de verklaring van verdachte niet als uitgangspunt nemen.
De rechtbank merkt nog op dat het NFI ook heeft onderzocht het scenario (Scenario A) waarbij het alcohol gebruik zou zijn beperkt tot 2 flinke glazen tijdens het diner en geen gebruik van een “schrikborrel” bij thuiskomst. Het NFI concludeert dat dan, ook weer uitgaande van de voor verdachte voordelige aanname dat hij de alcohol langzaam afbreekt, dat dan de ademalcohol rond 02:00 uur niet meer aantoonbaar zou zijn. Dit scenario is nog minder verenigbaar met de door verdachte geblazen 300 µg/l rond half elf in de ochtend.
Alcoholinname voorafgaand en na de aanrijding
De rechtbank gaat er voorts vanuit dat verdachte na het ongeval geen alcohol – en dus geen schrikborrel – meer heeft gedronken. Hierbij zijn met name de verklaringen van de moeder van verdachte, [getuige 1] , van belang. [getuige 1] verklaarde dat verdachte zijn auto niet op de oprit had geparkeerd nadat hij die nacht was thuis gekomen. Dat deed hij altijd volgens [getuige 1] . Voorts verklaarde [getuige 1] dat zij verdachte omstreeks 01.30 uur thuis had horen komen en dat verdachte gelijk naar zijn kamer was gegaan en toen is gestruikeld over klerenhangers op de trap. Zij vermoedde dat verdachte thuis geen alcohol meer heeft gedronken omdat hij gelijk naar boven is gegaan. Op de ochtend van 5 februari 2015 heeft [getuige 1] tezamen met verbalisanten gezocht naar drank in haar huis waar verdachte verbleef. In de koelkast lag een geopende fles met een kleine hoeveelheid wijn die daar al een geruime tijd met dezelfde kleine hoeveelheid wijn lag, aldus [getuige 1] . Ook in de slaapkamer van verdachte werden geen flessen waarin alcoholhoudende drank zat of heeft gezeten aangetroffen. Er werden verder geen geopende of lege wijnflessen aangetroffen in de woning. [16] Gelet op deze verklaringen van [getuige 1] en de bevindingen ten aanzien van de aangetroffen wijnflessen gaat de rechtbank er van uit dat verdachte, nadat hij thuis was gekomen, geen wijn meer heeft gedronken.
Het feit dat [getuige 1] bijna een week later heeft verklaard dat zij vergeten was te vermelden dat er nog een koelkast in het huis was, namelijk in de bijkeuken en dat haar andere zoon daarin een aangebroken fles met wijn heeft aangetroffen, maakt dit niet anders. [17] Zij kon immers niet vertellen hoe lang die fles daar al lag en hoeveel wijn er nog in die fles zat en bovendien laat deze verklaring onverlet hetgeen zij verklaard heeft over de thuiskomst van haar zoon.
Dit betekent dat de rechtbank er van uit gaat dat verdachte alleen vóór het ongeval alcohol heeft gedronken. Dit past bij de verklaringen die hierover in het dossier zitten. Verschillende getuigen hebben verklaard over het alcoholgebruik van verdachte voorafgaand aan het ongeval. [getuige 2] heeft verklaard dat hij ten tijde van het diner op 4 februari 2015 bij verdachte aan tafel zat en dat hij had gezien dat verdachte minstens twee grote glazen wijn had gedronken. [18] [getuige 3] zat ook bij verdachte aan tafel en verklaarde dat hij vond dat verdachte tijdens het diner behoorlijk wat wijn dronk. [getuige 3] kon niet inschatten hoeveel dat precies was geweest. [getuige 3] verklaarde dat ook hij aan tafel zat bij verdachte. [getuige 3] verklaarde dat de bediening erg scheutig was met de wijn en dat de fles bijna constant boven de glazen hing. Hij verklaarde dat je alert moest zijn als je geen wijn meer wilde, omdat de bediening de glazen anders vulden met wijn. [getuige 3] heeft geen zicht gehad op de alcoholconsumptie van verdachte. [19]
Het NFI heeft zich ook uitgesproken over het mogelijke ademalcoholgehalte dat past bij de uitkomst van de blaastest, uitgaande van het scenario waarin verdachte geen schrikborrel zou hebben gedronken (scenario A). Het NFI concludeert dat indien een uitkomst van 300 µg/l om 10.39 uur alleen zou zijn verkregen door inname van ethanol voor het voorval (00.48 uur), uitgaande van een lage gemiddelde eliminatiesnelheid van 43 µg/l /uur, dat dan kan worden geschat dat 10 uur eerder de adem-alcoholconcentratie 430 µg/l hoger is geweest. De concentratie van alcohol in de adem ten tijde van het voorval wordt dan geschat op 730 µg/l. Dit komt overeen met inname van minimaal 8 standaard consumpties voor het voorval.
Conclusie ten aanzien van alcoholgebruik
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte voorafgaand aan het tijdstip van de aanrijding met het slachtoffer een zodanig forse hoeveelheid alcohol heeft gedronken dat hij de volgende morgen omstreeks 10.40 300 µg/l blies. Dat betekent dat verdachte ten tijde van de aanrijding omstreeks 00:45 in ieder geval fors meer dan 220 µg/l ademde, volgens het NFI in dat scenario een ademalcoholgehalte van tenminste 730 µg/l. Dat [getuige 4] verdachte een half uur voor sluitingstijd heeft gesproken en dat zij verklaarde verdachte op dat moment geen drank in zijn handen had en niet dronken op haar overkwam, doet aan het voorgaande niet af.
Rijgedrag
Verdachte heeft verklaard dat hij toen hij het parkeerterrein afreed, mensen het parkeerterrein af zag lopen, de weg op. [20] Uit de ongevallenanalyse – zoals hiervoor is weergegeven – volgt dat het weer rustig was en dat er voldoende zicht was door verlichting van straatlantaarns. [getuige 5] heeft verklaard dat hij ongeveer drie meter achter de Nissan Qashqai reed en dat hij een persoon voor de Nissan Qashqai zag lopen. De Nissan kon deze persoon net ontwijken. De Nissan stuurde naar links en vervolgens naar rechts. Toen de Nissan deze persoon voorbij gereden was, zag [getuige 5] nog twee personen lopen en dat de Nissan tegen een van deze personen aanreed. [21] [getuige 6] verklaarde dat hij op de rijbaan liep, dat hij een stap opzij deed en dat hij zag dat een auto hem op een afstand van ongeveer 10 tot 20 centimeter passeerde met een snelheid tussen de veertig en de vijftig kilometer per uur. Vervolgens reed de auto tegen een van de mannen die ongeveer drie of vier meter voor hem liepen, aan. [22]
Tussenconclusie ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de botsing te vermijden was geweest indien verdachte voldoende links op de rijbaan had gereden, rekening houdend met de op de rijbaan lopende voetgangers. Ook was de botsing te vermijden geweest als verdachte na zijn uitwijkmanoeuvre voor de eerste voetganger, was gestopt. Ook was de botsing te vermijden geweest als verdachte naar aanleiding van zijn uitwijkmanoeuvre extra alert was geweest op voetgangers op de rijbaan en naar aanleiding daarvan zijn plaats op de rijbaan had aangepast. Het door de raadsman gevoerde verweer ten aanzien van een hoge horizon waardoor verdachte de voetgangers pas laat heeft opgemerkt, doet aan het voorgaande niets af. Daarbij geldt dat uit de verklaring van getuige [getuige 6] volgt dat [getuige 6] - die achter verdachte aanreed - de twee voetgangers die naast elkaar liepen (waaronder het slachtoffer) wel heeft opgemerkt voordat hij de voetganger waarvoor verdacht uitweek, passeerde.
Het forse alcoholgebruik van verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank ook een zeer grote rol gespeeld. Vastgesteld is dat verdachte op het moment van de botsing onder forse invloed was van alcohol. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcoholgebruik, zeker in de mate die bij verdachte is vastgesteld, leidt tot versmalling van het blikveld en ernstige vermindering van het reactievermogen. Dat verdachte de botsing niet heeft kunnen voorkomen, is naar het oordeel van de rechtbank niet alleen te wijten aan de onjuiste anticipatie op een voetganger op de rijbaan, maar vooral ook aan het feit dat hij onder invloed was van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol.
Mate van schuld aan de aanrijding
De rechtbank dient voorts te beoordelen of het ongeval aan de schuld van verdachte te wijten is, en indien dit het geval is, welke vorm van schuld aan verdachte verweten kan worden. De rechtbank overweegt dat voor roekeloosheid in zijn algemeenheid is vereist dat er sprake moet zijn van bewustheid van het risico op ernstige gevolgen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico's zich niet zullen realiseren.
De rechtbank is van oordeel dat tegen de achtergrond van deze maatstaf, gelet op inhoud van het dossier en de huidige stand van de jurisprudentie, niet kan worden bewezen dat er sprake is geweest van roekeloos rijgedrag van verdachte. In dit verband is van belang dat de voorgeschreven alcohollimiet is overschreden en dat verdachte verkeerd heeft geanticipeerd op voetgangers op de rijbaan, maar dat dit niet dermate excessief gedrag is dat daarin al roekeloosheid gelegen is.
Conclusie ten aanzien van dagvaarding I, feit 1
De rechtbank is van oordeel dat gezien alle omstandigheden als hierboven genoemd, wel wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig, zeer onoplettend en zeer onachtzaam heeft gereden, waardoor er een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan de heer [slachtoffer] is overleden.
Dagvaarding I, feit 2
De rechtbank heeft bij haar beoordeling of er sprake is geweest van een plicht van verdachte om te stoppen na het ongeval, acht geslagen op de Memorie van Toelichting, teneinde te bezien welk belang de wetgever heeft beoogd te beschermen in artikel 7, eerst lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeersweg 1994. De Memorie van Toelichting (Tweede kamer vergaderjaar 1990-1991, Kamerstuk 22030, nr. 3, blz. 69 en verder) bij het wetsvoorstel strekkende tot vervanging van artikel 30 Wegenverkeerswet, houdt onder meer in dat:
“Evenals in artikel 30 van de Wegenverkeerswet is geregeld, mag ook volgens de voorgestelde bepaling degene die bij een verkeersongeval is betrokken of anderszins een ongeval heeft veroorzaakt, in twee gevallen de plek des onheils niet of niet zonder meer verlaten.
In het eerste geval mag hij zulks slechts als hij indien bij dat ongeval een ander is gedood of gewond dan wel schade aan een ander is toegebracht, behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en, voor zover hij met een motorrijtuig reed, tevens die van dat motorrijtuig. In het tweede geval mag hij de plaats van het ongeval niet verlaten indien een ander die bij dat ongeval is gewond, daardoor in hulpeloze toestand wordt achtergelaten.”
Uit de Memorie van Toelichting volgt voorts dat in het eerste geval degene die ten gevolge van een ongeval is gedupeerd in de gelegenheid dient te worden gesteld desgewenst de verzekering(en) van de andere bij het ongeval betrokkene te kunnen aanspreken. Primair gaat het om de WA-verzekering.
Het tweede geval betreft de plicht een ander bij te staan indien hij ten gevolge van het ongeval ernstig is gewond. Het is hier irrelevant of en in hoeverre degene die bij een ongeval is betrokken, daaraan schuld draagt. Het is in geen enkel geval verantwoord de gewonde aan zijn lot over te laten, aldus de Memorie van Toelichting
De rechtbank begrijpt hieruit dat de ratio van de bepaling van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (de opvolger van het oude artikel 30 van de Wegenverkeerswet) is dat er een plicht rust op degene die bij een ongeval is betrokken om de ander die zich als gevolg van dat ongeval in hulpeloze toestand bevindt, bij te staan.
In dat kader is beantwoording van de vraag of verdachte redelijkerwijs ervan op de hoogte had moeten zijn dat hij een ongeval had veroorzaakt en dat daardoor aan een ander letsel was toegebracht relevant. Daarbij is het volgende van belang.
Zoals hiervoor is weergegeven heeft verdachte zelf verklaard dat toen hij het parkeerterrein afliep, hij mensen op de weg zag lopen. Verdachte zelf verklaarde dat hij een doffe bonk hoorde. Hij heeft in zijn verhoor op 5 februari 2015 verklaard dat hij is doorgereden omdat hij bang was dat hij iemand had aangereden. [23] Daarnaast heeft verdachte na zijn verhoor op 5 februari 2015 aan verbalisanten gevraagd of hij allebei de personen die daar naast elkaar liepen, heeft aangereden. De verbalisanten hadden toen enkel in algemene termen over een aanrijding gesproken en niet verteld of er twee personen naast elkaar hadden gelopen. [24] De rechterkant van de voorruit van de auto van verdachte was geheel verbrijzeld en naar binnen gedrukt. De opstellers van de verkeersanalyse concluderen dat gelet op de klap die dat heeft veroorzaakt, de bestuurder de botsing moet hebben waargenomen. [25]
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat verdachte tegen [slachtoffer] is aan gereden en dat hij zich dat op dat moment ook realiseerde dan wel redelijkerwijs moest hebben gerealiseerd. Dat hij dit niet heeft gemerkt, acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte is doorgereden zonder zich om het slachtoffer te bekommeren. Gelet op de ratio van de bepaling en de hiervoor genoemde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte direct na de aanrijding had moeten stoppen om zich om het slachtoffer te bekommeren. Immers, verdachte kon in ieder geval redelijkerwijs weten dat het slachtoffer door de aanrijding zeer ernstig was verwond. Dit heeft verdachte niet gedaan. Aldus staat vast staat dat verdachte het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Dat er andere personen in de directe omgeving aanwezig waren, doet daar niets aan af.
Het door de raadsman gevoerde verweer dat toepassing moet worden gegeven aan artikel 184 WVW treft geen doel omdat dit, anders dan door de raadsman is bepleit, niet leidt tot strafuitsluiting van het doorrijden na een ongeval waarbij iemand in hulpeloze toestand is achtergelaten zoals strafbaar gesteld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 en zoals aan verdachte is ten laste gelegd.
De rechtbank acht hetgeen onder feit 2 aan verdachte ten laste is gelegd, wettig en overtuigend bewezen.
Dagvaarding I, feit 3
De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor onder de feiten en omstandigheden is opgenomen dat hetgeen onder feit 3 aan verdachte ten laste is gelegd, wettig en overtuigend bewezen.
Dagvaarding II, feit 1
De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor onder de feiten en omstandigheden is opgenomen dat hetgeen onder feit 1subsidiair aan verdachte ten laste is gelegd, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
dagvaarding I
primair
hij op of omstreeks 05 februari 2015 (omstreeks 00:48 uur) te Hazerswoude-Dorp, gemeente Alphen aan den Rijn, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg,
(een parkeerplaats op/aan)de Italiëlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
roekeloos, in elk geval zeer, althansaanmerkelijk
,onvoorzichtig en
/ofonoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte, heeft/is:
- gereden terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde,
althans alcohol had gedronkenen/of (daarbij)
- gereden met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of (vervolgens/daarbij)
- een plotselinge stuurbeweging gemaakt (van - gezien verdachtes rijrichting - links naar rechts) en
/of (vervolgens
/daarbij)
- te weinig afstand gehouden tot de voetgangers die op de rijbaan liepen en
/of (vervolgens
/daarbij)
- met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen
(de achterkant van
)een voetganger gebotst,
waardoor die voetganger (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
2.
dat hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig (auto) betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Hazerswoude-Dorp, gemeente Alphen aan den Rijn, op
(een parkeerplaats op/aan)de Italiëlaan, op
of omstreeks05 februari 2015 omstreeks 00:48 uur, de
(voornoemde
)plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3.
hij op of omstreeks 05 februari 2015 (omstreeks 09:20 uur) te Barendrecht als bestuurder van een voertuig, (auto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 300 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
dagvaarding II
subsidiair
dat hij, op
of omstreeks5 februari 2015 te Waddinxveen, binnen de
bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig, een personenauto, op de
voor het openbaar verkeer openstaande weg, de N207, heeft gereden met een
snelheid van ongeveer 92 kilometer per uur
, in elk geval de aldaar voor
motorvoertuigen toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur met meer
dan 30 kilometer per uur heeft overschreden.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Dagvaarding I
Feit 1, primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van deze wet;
Feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
Feit 3:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994;
Dagvaarding II
overtreding van artikel 20 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair, 2, 3 van dagvaarding I bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren ten aanzien de door haar bewezen geachte feiten 1 en 2 van dagvaarding I. Ten aanzien van het door haar bewezen geachte feit van dagvaarding II heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een geldboete van € 490, subsidiair 9 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om de LOVS oriëntatiepunten als uitgangspunt te nemen voor de straftoemeting. De raadsman heeft erop gewezen dat verdachte spijt heeft van zijn handelen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft op 5 februari 2015 een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt door met een aanzienlijke hoeveelheid alcohol op, onvoldoende links op de rijbaan te rijden met zijn auto, terwijl hij wist dat er voetgangers op de rijbaan liepen. Nadat verdachte ternauwernood een voetganger wist te ontwijken, heeft verdachte weer naar rechts gestuurd en heeft het slachtoffer [slachtoffer] van achteren aangereden. [slachtoffer] is als gevolg van de aanrijding overleden.
Met het overlijden van [slachtoffer] is de nabestaanden onherstelbaar leed berokkend. De rechtbank is van oordeel dat verdachte ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en grove schuld heeft aan het ongeval.
Daarnaast is verdachte doorgereden na het ongeval - waarbij hij op enig moment tevens de maximumsnelheid ruimschoots heeft overschreden - en heeft zich niet bekommerd om het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte toen moet hebben geweten dat hij een persoon had aangereden. Gelet op de verklaring van de verdachte zoals hij die de volgende ochtend heeft afgelegd (en ter terechtzitting herhaald) inhoudende dat hij na het ongeluk vier of vijf glazen wijn heeft gedronken – waarvan de rechtbank oordeelt dat die verklaring niet juist kan zijn – concludeert de rechtbank dat verdachte zijn alcoholgebruik voorafgaand aan het ongeval heeft getracht te verbloemen. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank voorts mee dat verdachte nog steeds teveel alcohol in zijn lichaam had en niet gerechtigd was om een auto te besturen toen hij zich de volgende ochtend ging melden bij de politie.
Verdachte heeft onder invloed van alcohol als bestuurder deelgenomen aan het verkeer. Het is algemeen bekend dat de concentratie, de waarneming en het reactievermogen door het gebruik van alcohol negatief worden beïnvloed. In het bijzonder moet het verdachte bekend zijn geweest nu uit een hem betreffend justitieel uittreksel van 26 september 2016 blijkt dat verdachte in 2009 is veroordeeld voor het rijden onder invloed. Dat verdachte niet bijzonder onder de indruk was van die veroordeling blijkt uit de omstandigheid dat verdachte in strijd met hem toen opgelegde rijverbod is gaan autorijden. Ook een later rijverbod in 2012 heeft verdachte er niet van weerhouden om tijdens het voor hem geldende rijverbod auto te rijden.
Verdachte heeft hiermee getoond dat hij de verkeersregels aan zijn laars lapt en niet gevoelig lijkt te zijn voor waarschuwingen in het verleden. Deze van hardleersheid getuigende instelling rekent de rechtbank verdachte aan.
Ook houdt de rechtbank rekening met het reclasseringsadvies van Bouman GGZ van 13 oktober 2016. De reclassering adviseert om aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De reclassering adviseert om als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting en een alcoholverbod op te leggen.
Slechts de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf doet recht aan de ernst van de feiten en de omstandigheden van het geval. De door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf acht de rechtbank passend. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om een groter deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, dan door de officier van justitie is gevorderd.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid acht de rechtbank oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid van vijf jaren aangewezen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 14d, 23, 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 7, 8, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
- 20 en 92 van de Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding I met parketnummer 09/797150-15 onder 1 primair, 2 en 3 en het bij dagvaarding II met parketnummer 09/187190-15 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van 09/797150-15
ten aanzien van feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van deze wet;
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van 09/187190-15 subsidiair
overtreding van artikel 20 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 van dagvaarding I (met parketnummer 09/797150-15) tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 6 (ZES) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden)dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Bouman, Marconistraat 2 (3029 AK) te Rotterdam op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, dan wel zolang de reclassering dat noodzakelijk acht onthoud van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van een bij de forensisch psychiatrische polikliniek De Waag, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde meer duidelijkheid te verkrijgen met betrekking tot de psyche en persoonlijkheid;
veroordeelt de verdachte voorts ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 van dagvaarding I (met parketnummer 09/797150-15) tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor 5 (VIJF)
JAREN;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds
ingevorderd is geweest bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde
ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts ten aanzien het subsidiaire feit van dagvaarding II (met parketnummer 09/187190-15) tot:
een geldboete van
€ 490 (VIERHONDERDNEGENTIG EURO);
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 9 (NEGEN) dagen;
Dit vonnis is gewezen door
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, voorzitter,
mr. D. Biever, rechter,
mr. I. Mantel-Duetz, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 november 2016.
Mr. Mantel-Duetz is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-1015038772, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn-Gouda, basisteam Alphen aan den Rijn, (doorgenummerd p. 1 tot en met 78 alsmede ongenummerde ongevalsanalyse).
2.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] van 5 februari 2015, p. 56 e.v.
3.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] van 5 februari 2015, p. 23 e.v.
4.Proces-verbaal van Verkeersongevalsanalyse van 20 maart 2013, p. 78 e.v.
5.Een geschrift zijnde een schouwverslag van forensisch arts P.H.C. de Vries betreffende [slachtoffer] van 12 februari 2015 (ongenummerd).
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 5 februari 2015, p. 56 e.v.
7.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] van 5 februari 2015, p. 23 e.v.
8.Proces-verbaal van verhoor [getuige 5] van 5 februari 2015, p. 21 e.v.
9.Proces-verbaal van overtreding van 6 mei 2015, ongenummerd.
10.Proces-verbaal van bevindingen van 5 februari 2015, p. 32.
11.Een geschrifte zijnde een resultaat ademonderzoek van 5 februari 2015, p. 73.
12.Proces-verbaal van verkeersongevallen analyse van 22 april 2015, p. 78 e.v.
13.Een geschrift zijnde een afschrift van een leasecontract tussen [bedrijf] en [verdachte] betreffende een Nissan Quasquai met kenteken [kenteken] van 21 juli 2014.
14.Verklaring van verdachte ter terechtzitting herhaald.
15.Een geschrift zijnde een rapport ‘aanvullende vragen naar aanleiding van een adem alcoholanalyse van [verdachte] ’ van 25 februari 2015.
16.Proces-verbaal van bevindingen van 5 februari 2015, p. 35.
17.Proces-verbaal van bevindingen van 11 februari 2015, p. 37.
18.Proces-verbaal van bevindingen van 5 februari 2015, p. 38.
19.Proces-verbaal van bevindingen van 6 februari 2015, p. 43.
20.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 5 februari 2015, p. 57.
21.Proces-verbaal van verhoor [getuige 5] van 5 februari 2015, p. 21 e.v.
22.Proces-verbaal van verhoor [getuige 6] van 5 februari 2015, p. 15 e.v.
23.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 5 februari 2015, p. 57.
24.Proces-verbaal van bevindingen van 6 februari 2015, p. 42.
25.Proces-verbaal van verkeersongevallen analyse van 22 april 2015, p. 78 e.v.