Uitspraak
- Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de volgende gronden. Uit Eurodac is gebleken dat de echtgenote van eiser op 9 februari 2016 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Op basis van de verklaringen van eiser, dat hij in Duitsland vingerafdrukken heeft afgestaan, en op grond van het Eurodac-resultaat van zijn echtgenote, kon worden vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Op 28 april 2016 heeft Duitsland het terugnameverzoek afgewezen omdat meer tijd nodig was om onderzoek te doen naar de verantwoordelijkheid. Op 3 mei 2016 is een verzoek tot heroverweging verzonden. Duitsland heeft op 17 augustus 2016 het terugnameverzoek gehonoreerd.
- Eiser voert aan dat niet is gebleken dat eiser een aanvraag heeft ingediend in Duitsland. Op grond van artikel 18, eerste lid onder b, Verordening, dient er in Duitsland een asielverzoek in behandeling te zijn. Uit de stukken in het dossier blijkt echter dat er geen Eurodac-controle plaats heeft kunnen vinden omdat de papillaire lijnen op de vingers van eiser onvoldoende zichtbaar waren. Dit zal het directe gevolg zijn van de huidproblemen die eiser heeft. Ook is door verweerder toegegeven dat de slechte kwaliteit van de papillaire lijnen van eiser niet het gevolg is van opzet van eiser. Uit de reactie van de Duitse immigratiedienst op het terugnameverzoek blijkt ook niet dat een asielaanvraag loopt in Duitsland maar slechts dat eiser en zijn gezin geregistreerd zijn als asielzoeker. Nu niet blijkt dat een asielaanvraag is ingediend in Duitsland had verweerder niet tot deze conclusie kunnen komen en is onvoldoende gemotiveerd waarom Duitsland verantwoordelijk is voor de asielprocedure van eiser. Verweerder had een overnameverzoek moeten indienen en geen terugnameverzoek. De claim is dan ook op een verkeerde grondslag gebaseerd. Ter zitting verwijst eiser naar een tweetal uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 18 oktober 2016 (ECLI:NL:RBGEL:2016:5557 en ECLI:NL:RBDHA:2016:12678). In deze uitspraken wordt geconcludeerd dat een BÜMA-registratie niet meer is dan het uiten van een asielwens.
- 3.1Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij terecht een terugnameverzoek heeft ingediend. Ingevolge artikel 9, eerste lid, Verordening (EU) 603/2013 neemt elke lidstaat onverwijld de vingerafdrukken van alle vingers van elke persoon van 14 jaar of ouder die om internationale bescherming verzoekt en zendt deze samen met de in artikel 11, onder b tot en met g, Verordening 603/2013 genoemde gegevens zo spoedig mogelijk en uiterlijk 72 uur na indiening van zijn verzoek om internationale bescherming als bedoeld in artikel 20, tweede lid, Verordening 603/2013 toe aan het centraal systeem. Artikel 11, aanhef en onder d, Verordening 603/2013 bepaalt dat in het centraal systeem het referentienummer wordt vastgesteld dat door de lidstaat van oorsprong wordt gebruikt. Uit artikel 24, derde lid, Verordening 603/2013 blijkt dat het referentienummer het mogelijk maakt dat gegevens ondubbelzinnig aan een persoon en aan de lidstaat die de gegevens toezendt kunnen worden gekoppeld. Voorts kan uit dat nummer worden opgemaakt of het gaat om een asielzoeker. Volgens het vierde lid van dit artikel begint het referentienummer met de kenletter(s) waarmee de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden wordt aangeduid. Na de kenletter(s) volgt de identificatie van de personencategorie. Gegevens van asielzoekers worden aangeduid met ‘1’. Bij eiser is bij zijn aanvraag en kort na zijn aanvraag in totaal tweemaal getracht vingerafdrukken te nemen teneinde deze toe te zenden aan het Eurodac-systeem. Beide keren zijn geen goede vingerafdrukken verkregen. Gelet op de verklaringen van eiser staat echter vast dat eiser zijn vingerafdrukken in Duitsland heeft afgegeven. De Nederlandse autoriteiten hebben bij het claimverzoek aan Duitsland volledige informatie verstrekt, waarbij is gemeld dat eiser zelf ontkent dat hij in Duitsland asiel heeft aangevraagd. De Duitse autoriteiten hebben het claimverzoek desondanks geaccepteerd. Ook hebben de Duitse autoriteiten in het claimakkoord verklaard dat ondanks het ontbreken van een formele ondertekende asielaanvraag, eiser is geregistreerd als asielaanvrager in Duitsland. Nu de Duitse autoriteiten volledig zijn geïnformeerd en geen aanwijzingen bestaan dat het onderzoek in Duitsland naar de verantwoordelijkheid van de Duitse autoriteiten op ondeugdelijke wijze heeft plaatsgevonden, wordt uitgegaan van de juistheid van het akkoord. Voor zover eiser van mening is dat de Duitse autoriteiten hem hebben misleid wordt overwogen dat eiser zich hierover bij de Duitse autoriteiten dient te beklagen. Ter zitting voert verweerder aan dat met het uiten van de asielwens een verzoek is ingediend als bedoeld in artikel 18, Verordening. Hiervoor is het niet noodzakelijk dat er een formeel asielverzoek is ingediend.
- 3.2De rechtbank overweegt ten aanzien van de stelling van eiser, dat niet is gebleken dat hij een aanvraag heeft ingediend in Duitsland, dat de indiening van een asielverzoek in de zin van artikel 18, eerste lid, onder b, Verordening, vormvrij is en dus ook mondeling kan worden kenbaar gemaakt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 oktober 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BT7118) waarin de Afdeling heeft overwogen dat uit artikel 2, aanhef en onder c, (thans onder b), Verordening, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder g, (thans onder h), Richtlijn 2011/95/EU (de Definitierichtlijn), volgt dat een door de vreemdeling kenbaar gemaakte wens om hem internationale bescherming te verlenen als een asielverzoek in de zin van deze bepalingen kan worden aangemerkt. Uit de omschrijving van een verzoek om internationale bescherming in artikel 2, aanhef en onder g, Definitierichtlijn en van een asielverzoek in artikel 2, aanhef en onder c, Verordening volgt dat deze verzoeken vormvrij kunnen worden gedaan, hetgeen overeenstemt met het Verdrag betreffende de Status van Vluchtelingen en het Protocol, omdat een beroep op het in artikel 33, eerste lid, van dat Verdrag gestelde verbod van non-refoulement vormvrij is.
- Eiser voert aan dat Nederland zijn aanvraag onverplicht aan zich moet trekken op grond van artikel 17, Verordening. Eiser leeft al een aantal maanden gescheiden van zijn gezin. Hij wil niets liever dan zijn gezin weer zien. Inmiddels heeft eiser ook een familierecht-advocate in de arm genomen om een hereniging met in ieder geval zijn kinderen mogelijk te maken. Door eiser over te plaatsen naar Duitsland wordt hem nog meer bemoeilijkt om dit contact te herstellen. Eiser zou graag met zijn gezin herenigd worden. Niet duidelijk is op dit moment waar zij verblijven en of zij worden overgeplaatst naar Duitsland. Eveneens is verweerder bekend met de gezondheidssituatie van eiser.
- 4.1Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen grond is voor het oordeel dat verweerder de aanvraag aan zich dient te trekken op grond van artikel 17, Verordening. De omstandigheid dat eiser niet kan terugvallen op familie die niet in Duitsland verblijft is geen bijzondere individuele omstandigheid die aanleiding zou moeten geven hiertoe. Voor zover de aanvraag van eiser afhankelijk is van de aanvraag van zijn echtgenote stelt verweerder zich op het standpunt dat het voornemen bestaat de aanvraag van zijn echtgenote eveneens op grond van artikel 30, eerste lid, Vw, niet in behandelen te nemen. Met betrekking tot de gezondheidstoestand van eiser stelt verweerder zich op het standpunt dat niet is aangetoond dat Nederland het aangewezen land is om eiser te behandelen. Bovendien heeft Duitsland dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden als Nederland en wordt daarom in staat geacht de medische problemen van eiser goed te kunnen behandelen. Niet is gebleken van belemmeringen voor de feitelijke overdracht van eiser aan Duitsland.
- 4.2De rechtbank overweegt dat, daargelaten de omstandigheid dat door verweerder is genoemd dat het voornemen bestaat om de aanvraag van de echtgenote van eiser evenmin in behandeling te nemen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag, eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het onmogelijk is de familierechtelijke procedure vanuit Duitsland te voeren. Het beroep op de gezondheidstoestand van eiser is niet onderbouwd. De enkele opmerking in het beroepschrift dat verweerder bekend is met de gezondheidssituatie van eiser kan niet leiden tot een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
- Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
- Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
- Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.