ECLI:NL:RBDHA:2016:13216

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2016
Publicatiedatum
4 november 2016
Zaaknummer
AWB 16/14133
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiseres op 28 juni 2016 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 3 juni 2016, waarbij haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) was afgewezen. De behandeling van het beroep vond plaats op 26 september 2016, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. H.C. van Asperen, en verweerder door mr. F. Schoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit, wat volgens de artikelen 7:1 en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist is voordat beroep kan worden ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het pro forma bezwaarschrift van de referent, dat op 8 januari 2016 is ingediend, niet kan worden beschouwd als bezwaar dat ook namens eiseres is gemaakt. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting betoogd dat het beroep mede door de referent is ingesteld, maar de rechtbank volgt deze redenering niet, aangezien dit niet uit het beroepschrift blijkt en de gemachtigde geen andere manieren heeft aangewend om dit kenbaar te maken. De rechtbank concludeert dat eiseres redelijkerwijs kan worden verweten dat zij geen bezwaar heeft gemaakt, waardoor zij geen toegang heeft tot de bestuursrechter. Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar uitgesproken op 3 november 2016. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/14133
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 3 november 2016 in de zaak tussen

[naam],

gemachtigde: mr. H.C. van Asperen,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. F. Schoot.

Procesverloop

Eiseres heeft op 28 juni 2016 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 3 juni 2016 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 26 september 2016. Eiseres is ter zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Eritrese nationaliteit. Op 10 november 2014 heeft [naam] (referent) voor eiseres een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend. Op 16 december 2015 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen (het primaire besluit). Referent heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Op grond van de artikelen 7:1 en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een belanghebbende eerst bezwaar te maken alvorens hij beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Op grond van artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
3. Eiseres en referent zijn beide belanghebbende bij het primaire besluit. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Het namens referent ingediende pro forma bezwaarschrift van 8 januari 2016, noch het aanvullend bezwaarschrift van 16 maart 2016 vermeldt dat het mede wordt ingediend namens eiseres. De omstandigheid dat het een aanvraag betreft die namens eiseres is gedaan, rechtvaardigt niet de conclusie dat ook namens haar bezwaar is gemaakt. Het gegeven dat verweerder in het bestreden besluit lijkt te refereren aan eiseres als bezwaarde is niet van doorslaggevende betekenis voor de door de bestuursrechter te beantwoorden vraag of eiseres bezwaar heeft gemaakt.
4. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting betoogd dat het beroep moet worden opgevat als mede ingesteld door referent. Daargelaten dat dit niets afdoet aan hetgeen hiervoor is overwogen, geldt dat in het beroepschrift op geen enkele wijze is vermeld dat dit (mede) namens referent is ingediend. De stelling van de gemachtigde ter zitting dat het gebruikte digitale formulier hiervoor geen ruimte laat, is niet onderbouwd en laat onverlet dat de gemachtigde langs andere weg kenbaar had kunnen maken dat er (mede) namens referent beroep wordt ingesteld. Het betoog van de gemachtigde ter zitting dat het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb ziet op drie-partijengeschillen en niet zozeer van belang hoort te zijn in een specifieke procedure als de onderhavige, wordt niet gevolgd, aangezien de wettekst geen grond biedt voor die uitleg en het vereiste van het maken van bezwaar ook al op grond van artikel 7:1 van de Awb geldt.
5. Nu niet is gebleken dat het eiseres redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen bezwaar heeft gemaakt, heeft zij geen toegang tot de bestuursrechter. Het beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.