Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
h.o.d.n. [X] & [Y] Advocaten,
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 juni 2015, met de producties 1 tot en met 13;
- de conclusie van antwoord, met de producties 1 tot en met 11;
- het tussenvonnis van 9 september 2015, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van comparitie van 21 december 2015, met daaraan gehecht de brief van 5 januari 2016 van de zijde van [eiser] en de brief van 7 januari 2016 van de zijde van [gedaagde] , inhoudende een aantal opmerkingen op het proces-verbaal;
- de akte houdende vermeerdering van eis, met de producties 14 tot en met 17;
- de antwoordakte eisvermeerdering;
- de brief van de zijde van [eiser] d.d. 21 maart 2016, met productie 18;
- het proces-verbaal van de comparitie van 4 april 2016.
2.De feiten
Artikel 1.Tussen de echtgenoten zal geen enkele gemeenschap van goederen of van inkomsten bestaan.(…)Artikel 3.Na afloop van elk kalenderjaar zijn de echtgenoten gehouden hetgeen van hun gewone jaarlijkse inkomsten (verminderd met de in artikel 2 bedoelde kosten) onverteerd is, bij helfte te verdelen.(…)’2.4. [eiser] heeft voorhuwelijks een perceel grond aangekocht ten behoeve van de bouw van een woning aan het [adres 1] 4 te [plaats 1] (hierna: de woning te [plaats 1] ). Partijen zijn na de bouw van deze woning hier gaan wonen.
€ 104.588,05. [eiser] en [A] hebben niet afgelost op de hypotheek van € 225.000.
‘(…)Ad 2 Alimentatie (…)(…)
Partner: Voor partner alimentatie is geen financiële ruimte
Ad 4. PensioenDe door ons beide afzonderlijk opgebouwde pensioenrechten bij onze vorige en huidige werkgevers vanaf de datum van ons samenlevingscontract tot het moment van de beëindiging van ons huwelijk (1 juli 2002) zal wederzijds gelijkelijk verdeeld worden. Ergo: jij hebt recht op de helft van het door mij opgebouwde pensioenrechten en ik heb recht op de helft dan de door jouw opgebouwde pensioenrechten.
- de toekomstige verkoopwaarde van de woning bedraagt:TVKW.
- de huidige hypotheek op de woning bedraagt:HH
- de toekomstige vrije overwaarde van de woning bedraagt:TVKW-HH
- Ieders gelijke deel bedraagt: (TVKW – HH)/ 2 =ITD
- Het bedrag volgens ITD zal, afhankelijk van de markt ontwikkelingen, groeien danwel dalen in absolute zin over de komende 12 jaar.
- Het bedrag WR zal worden berekend na afloop van de 12-jaar periode zijnde de betaalde netto (na belasting) hypotheekrente over het uitstaande hypotheekbedrag HH, geïndiceerd en gecorrigeerd na de historisch bekende inflatie cijfers van de Nederlandse Bank.
- Het bedrag van de inboedel (IB), nader te bepalen, wordt bevroren.
- Het bedrag van de auto (SA), zijnde € 13.635, wordt bevroren.
. tot bijvoorbeeld 20122. je krijgt, op de einddatum, een bedrag overgemaakt, komen we overeen.3. standaard regeling alimentatie kids4. pensioenen verdeling5. extra bijdrage gezin voor sport, hobby’s, vakanties etc zodra ik weer voldoende inkomsten heb6. afspraken bezoekregeling kidsBovenstaande gaan we samen uitschrijven en nemen dan de volgende stap via Teurlings & Ellens, Advocaten.’2.11. Bij dit e-mailbericht heeft [eiser] tevens aan [A] doen toekomen een beschrijving van de werkwijze van Advocatenkantoor Teurlings & Ellens en een concept echtscheidingsconvenant in een format van dit advocatenkantoor, gedateerd juni 2003 (versie 1). Blijkens dit conceptechtscheidingsconvenant zijn partijen op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Dit concept luidt, voor zover relevant:
genoemde bedragen zal de vrouw de woning verlaten.
“de verdeling ten overstaan van een notaris van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap te bevelen”met benoeming van een notaris en onzijdige personen.
dat “uit de tussen partijen gevoerde correspondentie en uit de door de man of in zijn opdracht opgestelde concepten (zoals hierboven onder 2.4 tot en met 2.6 weergegeven), die vooraf gingen aan het definitieve echtscheidingsconvenant, blijkt dat het de intentie van de man was om de vrouw in de woning te laten wonen en een verrekenplicht voor de man te laten ontstaan, en aldus af te wijken van de huwelijkse voorwaarden.”Tegen dit vonnis heeft [eiser] geen hoger beroep ingesteld, waarmee de uitspraak onherroepelijk is geworden. [eiser] heeft ten behoeve van deze procedure advocaat- en proceskosten gemaakt voor een totaalbedrag van € 8.298,83.
“Hierbij deel ik u mede dat de huur (jaarlijkse verhoging) met 2% verhoogd wordt van € 1065 naar € 1086,30. De verhoging gaat per 1 juli in. Aangezien ik afgelopen maand € 705,12 te weinig ontvangen heb verzoek ik je dit bedrag tegelijkertijd met de nieuwe huur van de maand juli over te maken, in totaal € 1.791,42. Indien je hier geen gehoor aangeeft ben je in gebreke en zal ik genoodzaakt zijn stappen te ondernemen om de ontbrekende penningen te incasseren en de huurovereenkomst te ontbinden.”
3.Het geschil
II. [gedaagde] verplicht de schade die [eiser] dientengevolge heeft geleden en nog zal lijden aan [eiser] te vergoeden, zijnde:
b) de schade ten gevolge van de verdeling van helfte van de DBV-polis (nader te bepalen door een deskundige);
c) de door [eiser] gemaakte en hiervoor onder 2.28. genoemde advocaat- en proceskosten ten bedrage van € 8.298,83;
d) de huurinkomsten die [eiser] vanaf 1 juni 2015 derft, te vermeerderen met de wettelijke rente over de tijd dat [A] in de woning te [plaats 1] verblijft en ten aanzien van de betaling van de huur in verzuim is;
4.4. De beoordeling4.1. Aan de orde is of [gedaagde] als beroepsbeoefenaar tegenover [eiser] de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht.
op gemeenschappelijk verzoekvoor beide partijen op te treden. Wel rust op die advocaat een zware zorgplicht voor beide partijen. De advocaat dient beide partijen te informeren over hun rechtspositie. Hij dient zich er van te vergewissen of beide partijen daadwerkelijk instemmen met de tussen partijen vastgestelde regelingen en of zij de inhoud van de overeengekomen regeling begrijpen. Indien een der partijen in de tussen partijen overeengekomen regelingen met minder genoegen neemt dan hem of haar volgens de wettelijke maatstaven dan wel gebruikelijke normen toekomt, dient de advocaat die partij daarop te wijzen en zich ervan te vergewissen dat de benadeelde partij daarmee nadrukkelijk instemt. Die verplichting bestaat ook indien aan de advocaat niet de opdracht is verleend om het echtscheidingsconvenant inhoudelijk te toetsen (vergelijk Hof van Discipline Limburg 11 januari 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:20).
“met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen”zijn gehuwd (preliminaire overwegingen). Niettemin is tevens bepaald dat [A] en [eiser] verklaren de
“tussen hen bestaande huwelijksgoederengemeenschap met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld”(artikel 6) en is in het echtscheidingsconvenant steeds de term ‘verdeling’ gebruikt (artikel 3.4., betreffende de overwaarde van de woning te [plaats 1] , artikel 4.6., betreffende het pensioen en artikel 5, betreffende de overige activa en passiva). Tevens is de rechtbank bij wege van nevenverzoek verzocht om “
de verdeling ten overstaan van een notaris van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap te bevelen”.
“redelijk gelijkwaardig”kunnen voortzetten en om die reden heeft gewild dat zij
“de zaken zo eerlijk mogelijk verdelen”. Tevens blijkt dat [eiser] wist dat de huwelijkse voorwaarden
“nogal wat verplichtingen over en weer uitsluiten”. [eiser] is in zijn reactie aan [gedaagde] over de afspraken die hij en [A] gemaakt hebben in vervolg op de bespreking van 11 mei 2004 uitgegaan van
“het feit dat gelijke verdeling uitgangspunt is”. Daaruit volgt echter niet dat [eiser] wist wat zijn rechtspositie inhield indien en voor zover het vermogen van [A] en hem zou worden verrekend overeenkomstig de huwelijkse voorwaarden en artikel 1:141 lid 3 BW. [gedaagde] heeft er op basis van die stukken ook niet van mogen uitgaan dat [eiser] hiervan op de hoogte was. [eiser] is immers niet juridisch geschoold, zodat aan de woorden die hij heeft gebruikt niet kan worden ontleend dat [eiser] heeft begrepen welke juridische betekenis daaraan toekomt. Weliswaar moet er op grond van die stukken van worden uitgegaan dat [eiser] zich heeft gerealiseerd dat zijn voorstellen en het echtscheidingsconvenant afweken van de huwelijkse voorwaarden, in hoeverre dit het geval was en wat het verschil is in uitkomst tussen de gemaakte afspraken en een afwikkeling van het vermogen op grond van artikel 141 lid 3 BW blijkt daaruit niet. Gelet hierop kan ook het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 november 2014 in de procedure tussen [A] en [eiser] [gedaagde] niet baten.
4.24.Aan dit vereiste voor de vestiging van de gestelde aansprakelijkheid van [gedaagde] is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Gelet op de voorstellen van [eiser] aan [A] van december 2002, juni en december 2003 (zie hiervoor in 2.9. tot en met 2.12.) acht de rechtbank met redelijke mate waarschijnlijk dat [eiser] niet zijn instemming zou hebben verleend aan de in het echtscheidingsconvenant gemaakte afspraken betreffende de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden in het geval geen sprake zou zijn geweest van schending van de zorgplicht van [gedaagde] op dit punt. In het echtscheidingsconvenant is immers uitgegaan van een ‘verdeling bij helfte’, terwijl [eiser] blijkens de overgelegde stukken (slechts) voor ogen had dat [A] en de kinderen hun leven
“redelijk gelijkwaardig”zouden kunnen voortzetten en zij gedurende een periode van twaalf jaar in de woning te [plaats 1] zouden kunnen blijven wonen. Blijkens die stukken is [eiser] bereid gebleken daartoe een gedeelte van de waarde van het aanwezige privé-vermogen zijnerzijds te verrekenen met [A] , waarbij hij steeds de voldoening van een bedrag van € 50.000 (en niet € 120.000) aan [A] voor ogen heeft gehad. Verder zouden de door [A] en [eiser] opgebouwde pensioenen worden verevend, waarbij er - ten onrechte - vanuit is gegaan dat de polis van [eiser] bij DBV uitsluitend een pensioenverzekering betrof. Uit niets blijkt dat [eiser] , voorafgaand aan het gesprek met [gedaagde] en de nadien met hem gevoerde correspondentie, ook bereid was tot voldoening van een bedrag aan [A] uit door hem getroffen financiële voorzieningen die niet als pensioen kunnen worden gekwalificeerd en die in beginsel niet in aanmerking zouden komen voor verrekening overeenkomstig de huwelijkse voorwaarden en artikel 1:141 lid 3 BW. [gedaagde] heeft tegenover de gemotiveerde stelling van [eiser] dat hij schade heeft geleden als gevolg van het nalaten van [gedaagde] hem te informeren over zijn rechtspositie ook geen feiten heeft gesteld waaruit volgt dat een
“redelijk gelijkwaardige”voortzetting van het leven van [A] en de kinderen zonder meer noopte tot een ‘verdeling bij helfte’ zoals in het echtscheidingsconvenant overeengekomen. Gelet hierop neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [eiser] thans in een financieel slechtere positie verkeert dan het geval zou zijn geweest wanneer [gedaagde] de op hem rustende zorgplicht niet had geschonden.
4.26. Op grond van het vorenstaande is vordering I van [eiser] vatbaar voor toewijzing. In afwachting van de uitkomst van het nog te voeren debat over de schadeomvang, zoals hierna zal worden overwogen, zal de rechtbank deze beslissing niet in het dictum vastleggen.
De schadeomvang4.28.Vervolgens is aan de orde de toewijsbaarheid van de gevorderde schadeposten ad a) tot en met d).
“redelijk gelijkwaardig”zouden kunnen voortzetten, waarbij [eiser] (in ieder geval) de voldoening van een bedrag van € 50.000 aan [A] voor ogen heeft gehad, in hoeverre het verschil in redelijkheid als schade aan de schending van de zorgplicht van [eiser] kan worden toegerekend.