ECLI:NL:RBDHA:2016:13173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2016
Publicatiedatum
3 november 2016
Zaaknummer
AWB 16/22385 & 16/22387
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland voor behandeling van asielverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Iraanse eiser en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De eiser betwistte dat hij in Duitsland asiel had aangevraagd en verwees naar een document, de 'Anlaufbescheinigung', dat volgens hem geen wettelijke basis had. De rechtbank constateerde echter dat de Duitse autoriteiten het claimverzoek van Nederland hadden ingewilligd en dat er voldoende bewijs was dat de eiser in Duitsland asiel had aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat de enkele betwisting van de eiser niet voldoende was om aan te nemen dat de registratie in Eurodac onjuist was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN-HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/22385 (beroep)
AWB 16/22387 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 28 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Iraanse nationaliteit,
eiser, verzoeker,
hierna eiser,
(gemachtigde: mr. T. Volckmann, advocaat te Zwolle),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. O.S. Naarendorp, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten zolang de rechtbank nog niet op het beroep heeft beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 30, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet in behandeling genomen, indien op grond van Verordening (EG) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Dublinverordening), is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen aangezien onder meer uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Duitsland heeft op 17 augustus 2016 het terugnameverzoek gehonoreerd. In hetgeen eiser heeft aangevoerd, ziet verweerder geen concrete aanwijzingen voor een verdragsschending, noch van een situatie op grond waarvan Nederland de behandeling van het asielverzoek (onverplicht) aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
3. Eiser betwist dat hij asiel heeft aangevraagd in Duitsland. Dat er een Eurodacregistratie heeft plaatsgevonden betekent niet dat hij een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Een aanvraag dient bij het Bundesambt für Migration und Flüchtlinge (BAMF) te worden ingediend. Dat dit niet gebeurd is blijkt niet alleen uit de mededeling van de Duitse autoriteiten maar ook uit de zogenaamde “Anlaufbescheinigung” die eiser op 6 januari 2016 kreeg, nadat zijn vingerafdrukken werden afgenomen om te onderzoeken of hij eerder in Duitsland was geweest en of hij criminele antecedenten had. Uit de antwoorden op Kamervragen van Duitse parlementariërs (Druksache 18/7606, p. 3) van 8 maart 2016 blijkt dat de Anlaufbescheinigung een formele basis ontbeert. Daaruit kan worden afgeleid dat standaard een Anlaufbescheinigung wordt uitgereikt, ook al heeft de betrokken persoon niet kenbaar gemaakt internationale protectie te wensen. Nu dit document niet kan worden aangemerkt als een asielaanvraag in de zin van artikel 9 Dublinverordening, eiser expliciet betwist asiel te hebben aangevraagd in Duitsland en zich daags na zijn aanhouding in Nederland heeft gemeld voor een asielaanvraag, dient geconcludeerd te worden dat de Duitse autoriteiten een rechtens onjuiste registratie hebben laten plaatsvinden en dat zij dus hebben gehandeld in strijd met de Dublinverordening, althans de Dublinverordening onjuist hebben toegepast.
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat, zoals blijkt uit de resultaten van het Eurodac-onderzoek, eiser in Duitsland op 26 oktober 2015 is geregistreerd met referentienummer [#] . Uit artikel 24, vierde lid, van Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de instelling van Eurodac voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Dublinverordening (herschikking) (hierna: de Eurodac-verordening) moet worden geconcludeerd dat eiser in Duitsland een asielverzoek heeft ingediend. Op 8 maart 2016 heeft Nederland de Duitse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen. In eerste instantie hebben de Duitse autoriteiten op 18 maart 2016 het verzoek afgewezen. Nadat Nederland op 29 maart 2016 om een second opinion heeft gevraagd, hebben de Duitse autoriteiten het terugnameverzoek geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening, terwijl in het claimverzoek uitdrukkelijk is vermeld dat eiser zelf ontkent dat hij aldaar asiel heeft aangevraagd. Bij claimacceptatie is door de Duitse autoriteiten uitdrukkelijk vermeld dat eiser in Duitsland asiel heeft aangevraagd. Dit bevestigt dat de Duitse autoriteiten eiser aanmerken als een asielzoeker.
3.2
Uit artikel 24, derde lid, van de Eurodac-verordening blijkt dat het referentienummer dat wordt gekoppeld aan vingerafdrukken die van een persoon worden genomen, het mogelijk maakt dat gegevens ondubbelzinnig worden gekoppeld aan een persoon en aan een lidstaat die de gegevens toezendt. Voorts kan uit dit nummer worden opgemaakt of het gaat om een asielzoeker. Blijkens het vierde lid van artikel 24 van de Eurodac-verordening begint het referentienummer met de kenletter(s) waarmee de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden, wordt aangeduid. Na de kenletter(s) volgt de identificatie van de personencategorie. Gegevens van asielzoekers worden aangeduid met de kenletter “1”. Uit de resultaten van Eurodac blijkt dat eiser in Duitsland is geregistreerd onder het referentienummer [#] . Gezien het systeem van controle en registratie in Eurodac mag er naar het oordeel van de rechtbank derhalve in beginsel van uit worden gegaan dat eiser in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan.
3.3
Aan de registratie in Eurodac kan weliswaar geen absolute bewijswaarde worden gehecht. Het ligt, als een vreemdeling stelt dat de registratie in Eurodac onjuist is, echter wel op de weg van de vreemdeling om het tegendeel van die Eurodac-registratie te bewijzen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd en overweegt daartoe het navolgende.
3.4
Door eiser is verwezen naar de antwoorden op Kamervragen van Duitse parlementariërs (Druksache 18/7606, p. 3) van 8 maart 2016. Naar de rechtbank het standpunt van eiser begrijpt, heeft eiser beoogd te verwijzen naar Druksache 18/7834, waarin de antwoorden van de Bundesregierung zijn neergelegd op de in Drucksache 18/7606 geformuleerde Kamervragen van Duitse parlementariërs. Op pagina 3 staat het volgende:
“ (…) Eine gesetzlich nicht geregelte sog. Anlaufbescheinigung wird in Rahmen der Registrierung beim Erstkontakt einer hierfür zuständigen Behörde mit dem Betroffenen ausgehändigt, um vor allem den Asylsuchenden darüber zu unterrichten, in welche Aufnahmeeinrichtung er verteilt wurde und folglich, zu welcher Adresse er sich begeben soll. Die Bescheinigung über die Meldung als Asylsuchender (BüMA) gemäβ §63a des Asylgesetzes (AsylG)wird als ,,Ankunftsnachweis” durch die dem geordnete Auβenstelle des Bundesamtes für Migration und Fluchtlinge (BAMF) ausgestellt. Das BAMF stellt die Bescheinigung über die Aufenthaltsgestattung nach förmlicher Antragstellung aus (§ 63 AsylG).
Die genannten Bescheinigungen bilden die verschiedenen Schritte zwischen erstmaliger Äuβerung des Asylgesuchs und förmlicher Antragsstellung ab. Auf die Dauer des Verfahrens haben sie keinen Einfluss. (…)”
De rechtbank constateert met eiser dat de “Anlaufbescheinigung” een wettelijke basis ontbeert, echter uit de hiervoor geciteerde tekst blijkt naar het oordeel van de rechtbank eveneens dat een “Anlaufbescheinigung” een formeel document betreft dat verstrekt wordt nadat een vreemdeling kenbaar heeft gemaakt asiel te willen vragen.
3.5
Het voorgaande, in het licht bezien van de Eurodac-registratie van eiser, en het feit dat de Duitse autoriteiten het claimverzoek ten behoeve van eiser expliciet hebben ingewilligd met de melding dat eiser aldaar asiel heeft aangevraagd, terwijl verweerder in het claimverzoek uitdrukkelijk had aangegeven dat eiser betwist in Duitsland asiel te hebben aangevraagd, maken naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder er in dit specifieke geval terecht van is uitgegaan dat eiser, al dan niet mondeling, om internationale bescherming heeft verzocht in Duitsland. De enkele niet nader onderbouwde betwisting van eiser dat hij in Duitsland asiel heeft aangevraagd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, omdat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat in Duitsland geen sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en op de opvangvoorzieningen. Ook de toename van het geweld en racisme in Duitsland zou reden moeten zijn om zijn asielaanvraag in Nederland te behandelen. Eiser voert onder verwijzing naar het rapport van Amnesty International van 9 september 2016 aan dat tegen de toename van het geweld en racisme in Duitsland onvoldoende bescherming kan worden geboden. Eiser wijst erop dat hij, gezien zijn geaardheid, tot een bijzonder kwetsbare groep behoort.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen. Met hetgeen eiser heeft aangevoerd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat in Duitsland het systeem betreffende de asielprocedure en de opvangvoorzieningen dusdanige tekortkomingen kent, dat niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel of dat door de overdracht van eiser aan Duitsland een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het rapport van Amnesty International van 9 september 2016 biedt daartoe geen concrete aanwijzingen. Eiser heeft overigens niet nader gespecificeerd uit welke passages het tegendeel volgt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om voorlopige voorziening
7. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
8. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Pirs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2016.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel