ECLI:NL:RBDHA:2016:1317

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
VK-16/1031 en 16/1032
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag Somalië met betrekking tot nationaliteitsverklaring en risico op ernstige schade

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2016 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de opvolgende asielaanvraag van eiseres, die de Somalische nationaliteit claimt. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe aanvraag, ingediend op 14 januari 2016, niet voldeed aan de vereisten voor herbeoordeling, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een hernieuwde toetsing rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de nationaliteitsverklaring die eiseres had overgelegd, niet als novum kon worden aangemerkt, omdat deze niet eerder was ingediend en niet overtuigend was onderbouwd. Bovendien werd de stelling van eiseres dat zij een alleenstaande vrouw met minderjarige kinderen was, niet geloofwaardig geacht, aangezien zij eerder had verklaard nog gehuwd te zijn. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om de uitzetting van eiseres te verbieden en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Het beroep werd ongegrond verklaard en de rechtbank besloot dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/1031 (beroep) + AWB 16/1032 (verzoek)
V-nummers: [nummers]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in vreemdelingenzaken van 9 februari 2016 in de zaak tussen
[naam], eiseres,
mede namens haar minderjarige kinderen:
[naam], geboren op [geboortedatum],
[naam], geboren op [geboortedatum],
gemachtigde: mr. S. Zwiers,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. S.H.F. Pols.

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2016 (hierna: het bestreden besluit), genomen in de zogeheten algemene asielprocedure (AA-procedure), heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarnaast is aan eiseres een vertrektermijn onthouden en een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Dit inreisverbod geldt niet voor haar minderjarige kinderen.
Op 19 januari 2016 heeft eiseres tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op haar beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2016. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. drs. J.M. Walls, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M.Y. Abdi, tolk in de Somalische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Somalische nationaliteit te bezitten, evenals haar twee minderjarige kinderen. Op 25 oktober 2013 heeft eiseres een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 18 april 2014 heeft verweerder de aanvraag van eiseres niet in behandeling genomen omdat Italië volgens verweerder op grond van de Verordening (EU) 604/2013 verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Bij uitspraak van 7 april 2015 van deze rechtbank (AWB 14/9711) is het beroep van eiseres tegen het besluit van 18 april 2014 gegrond verklaard en is dat besluit vernietigd. Op 11 mei 2015 is eiseres toegelaten tot de nationale asielprocedure.
2. Bij besluit van 24 september 2015 heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vw. Deze rechtbank en zittingsplaats, heeft bij uitspraak van 22 oktober 2015 (AWB 15/17519) het beroep tegen het afwijzende besluit ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft bij uitspraak van 16 november 2015 (201508002/1/V2) het daartegen ingestelde hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard.
3. Op 14 januari 2016 heeft eiseres de onderhavige, tweede, asielaanvraag ingediend, die bij het bestreden besluit kennelijk ongegrond is verklaard.
4. Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend en deze niet overeenkomstig artikel 30a, eerste lid, onderdeel d of e, van de Vw niet-ontvankelijk is verklaard.
5. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit, voor zover daarbij de asielaanvraag van eiseres is afgewezen, materieel van gelijke strekking is als het eerdere afwijzende besluit van 24 september 2015.
6. Uit het ne-bis-in-idem beginsel vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, op voorhand moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet.
7. In artikel 83.0a van de Vw is bepaald dat indien beroep is ingesteld tegen een besluit dat een gelijke strekking heeft als een besluit dat eerder ten aanzien van de indiener van het beroepschrift is genomen, dit besluit, ook bij het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden of een relevante wijziging van het recht, zal worden beoordeeld als ware het een eerste afwijzing indien hier wegens bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden, de noodzaak toe bestaat.
Bij de beoordeling of bedoelde bijzondere omstandigheden zich voordoen, dient aansluiting te worden gezocht bij het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (ECLI:NL:XX:1998:AG8817).
8. De rechtbank beoordeelt ambtshalve of aan de onderhavige aanvraag nova ten grondslag zijn gelegd. Hieronder moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
9. Eiseres heeft aan onderhavige aanvraag ten grondslag gelegd dat zij inmiddels in het bezit is van een nationaliteitsverklaring, afgegeven door de Somalische ambassade te Brussel op 12 november 2015, waarmee zij haar Somalische nationaliteit kan aantonen.
Verder heeft eiseres verklaard dat zij vreest dat zij bij terugkeer naar Somalië gedood zal worden, omdat haar jongste zoon geen kind is van haar echtgenoot.
10. Uitgangspunt voor de beoordeling is dat het eerdere afwijzende besluit van 24 september 2015 in rechte is komen vast te staan. In dat besluit is onder meer geconcludeerd dat de verklaringen van eiseres over haar identiteit, nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig zijn.
11. De rechtbank stelt vast dat de nationaliteitsverklaring door het bureau Documenten echt is bevonden. Daarmee heeft eiseres alsnog haar Somalische nationaliteit aannemelijk gemaakt. Dit neemt niet weg dat eiseres, ook desgevraagd ter zitting, geen bevredigend antwoord heeft kunnen geven op de vraag waarom zij de nationaliteitsverklaring niet tijdens haar eerste asielprocedure over heeft gelegd. Voorts wordt het volgende overwogen. Uit de verklaringen van eiseres is op te maken dat de nationaliteitsverklaring is afgegeven nadat zij gedurende ruim drie uur heeft gesproken met twee Somalische ambassadefunctionarissen te Brussel. Zij beschikte niet over brondocumenten. Niet is gebleken dat enig verificatieonderzoek heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het gevoerde gesprek. De rechtbank neemt daarom aan dat ter plekke de nationaliteit is vastgesteld en dat de in de nationaliteitsverklaring opgenomen persoonsgegevens en herkomstgegevens zijn opgetekend uit de mond van eiseres.
12. Dit alles leidt tot het oordeel dat – daargelaten of de nationaliteitsverklaring niet eerder kon en daarom had moeten worden overgelegd – deze verklaring niet kan worden aangemerkt als een novum, nu eiseres daarmee nog steeds niet haar gestelde identiteit en herkomst heeft aangetoond.
13. Dat de jongste zoon van eiseres geen kind is van haar echtgenoot, is evenmin een novum. Eiseres had dit in haar vorige procedure naar voren kunnen en moeten brengen. Bovendien heeft eiseres haar stelling onvoldoende onderbouwd. Dat het kind is geboren tijdens haar verblijf in Griekenland, neemt niet weg dat eiseres in de conceptieperiode kan hebben verbleven bij haar echtgenoot.
14. Eiseres stelt dat zij moet worden aangemerkt als alleenstaande vrouw met minderjarige kinderen en dat zij om die reden een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank merkt dit aan als een beroep op bijzondere feiten en omstandigheden, als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw. Daarover wordt het volgende overwogen. Eiser heeft op 22 juni 2015 tijdens het nader gehoor in de eerdere asielprocedure verklaard dat zij (nog) gehuwd was, zodat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres een alleenstaande vrouw is. Los daarvan moet ervan uit worden gegaan dat eiseres nog steeds niet aannemelijk heeft gemaakt wie zij is en waar zij voor haar vertrek naar Nederland heeft verbleven. Ook is niet aannemelijk dat zij bij terugkeer naar Somalië door haar achtergebleven echtgenoot zal worden gedood. Uit de jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2483), volgt dat feiten of omstandigheden als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest Bahaddar zich voordoen, indien hetgeen de desbetreffende vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat verweerder bij uitzetting van die vreemdeling een refoulementverbod zou schenden, als neergelegd in artikel 3 van EVRM. De rechtbank is van oordeel dat aan het vereiste van onmiskenbaarheid niet is voldaan.
15. Nu voor het overige niet is gebleken van nova, zich geen voor eiseres relevante wijziging van het recht voordoet en evenmin is gebleken dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw, is voor rechterlijke toetsing van het bestreden besluit geen plaats. Het beroep kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, voor zover dat strekt tot afwijzing van haar asielaanvraag.
16. Eiseres heeft tegen het onthouden van een vertrektermijn en tegen het inreisverbod geen separate gronden aangevoerd. Het beroep kan daarom evenmin leiden tot vernietiging van deze besluitonderdelen.
17. Het beroep is ongegrond.
18. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. Er bestaat geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep beslist.
19. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak met nummer AWB 16/1031
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
in de zaak met nummer AWB 16/1032
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter en voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op het beroep, kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.