1.2.De mededeling in het besluit van 15 december 2014 over het afnemen van biometrische gegevens houdt in dat verweerder aan eiser de in artikel 54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 bedoelde verplichting oplegt.
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit de systematiek van de regelgeving en het beleid inzake biometrische gegevens volgt dat het verlenen van de in artikel 54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 bedoelde medewerking een voorwaarde is voor afgifte van de mvv. Weigert de vreemdeling deze medewerking, dan wordt de mvv niet verstrekt. In dit licht bezien dient behalve eiser ook eiseres te worden aangemerkt als belanghebbende bij het besluit van 15 december 2014 en het bestreden besluit.
Nu de door eisers bestreden mededeling in het besluit van 15 december 2014 volgens verweerder een verplichting inhoudt waaraan eiser moet voldoen om in het bezit te komen van de aangevraagde mvv, is deze mededeling naar het oordeel van de rechtbank een op rechtsgevolg gericht onderdeel van het besluit tot gegrondverklaring van eisers’ bezwaar en het alsnog afgeven van de aangevraagde mvv. Van een zelfstandig besluitonderdeel is geen sprake, nu het voldoen aan de betreffende verplichting een voorwaarde is voor afgifte van de mvv en daarvan dan ook niet los kan worden gezien.
2. Vervolgens staat ter beoordeling of tegen de mededeling in het besluit van 15 december 2014 over het afnemen van biometrische gegevens bezwaar of beroep openstaat.
Zoals ook volgt uit artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), herroept het bestuursorgaan een primair besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit als de heroverweging van een primair besluit in bezwaar daartoe aanleiding geeft. Dat nieuwe besluit is een onderdeel van de beslissing op bezwaar en daartegen staat beroep en geen bezwaar open. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onder het besluit van 15 december 2014 dan ook terecht vermeld dat daartegen beroep kan worden ingesteld en hebben eisers ten onrechte in plaats daarvan bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 december 2014.
3. Gelet op het voorgaande en gezien het bepaalde in artikel 6:15, eerste lid, van de Awb had verweerder het bezwaarschrift tegen het besluit van 15 december 2014 moeten doorzenden aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift in plaats van daar zelf op te beslissen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit omdat het onbevoegd is genomen.
4. Vervolgens staat ter beoordeling het beroep van 21 januari 2015 tegen het besluit op bezwaar van 15 december 2014 voor zover dat betreft het afnemen van biometrische gegevens.
5. Eisers wijzen erop dat de rechtbank het beroepschrift in een vergelijkbare zaak aan verweerder heeft doorgezonden ter behandeling als bezwaarschrift, zodat eisers in de veronderstelling verkeerden dat de rechtbank van oordeel zou zijn dat tegen de mededeling in het besluit van 15 december 2014 over het laten afnemen van biometrische gegevens bezwaar openstaat. Gelet op deze verklaring acht de rechtbank begrijpelijk dat eisers bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van 15 december 2014 in plaats van daartegen beroep in te stellen. Van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht in de zin van artikel 6:15, derde lid, van de Awb is geen sprake. Dit betekent dat het tijdstip waarop eisers bij verweerder bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van 15 december 2014 bepalend is voor het antwoord op de vraag of zij tijdig beroep hebben ingesteld tegen dat besluit.