Geschil9.In geschil is of verweerder de kinderopvangtoeslag terecht op € 8.767 heeft vastgesteld en het bedrag van de teveel uitbetaalde voorschot kinderopvangtoeslag 2009 van € 3.043 heeft teruggevorderd.
10. Eiseres neemt de volgende standpunten in. Verweerder dient aannemelijk te maken dat eiseres op het moment van het toekennen van de toeslag wist of behoorde te weten dat het bedrag van de toeslag te hoog was vastgesteld. Voorts is verweerder niet verplicht om alle bedragen terug te vorderen. Eiseres is ten onrechte niet in bezwaar gehoord terwijl zij wel uitdrukkelijk heeft gevraagd haar hiervoor uit te nodigen. De bestreden beslissing is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel genomen.
De uitspraak op bezwaar is buiten de redelijke termijn genomen. Zij stelt dat verweerder schadeplichtig is, doet hierbij een beroep op bestendige jurisprudentie en wenst hierbij schadeloos gesteld te worden.
11. Verweerder neemt het standpunt in dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Verweerder voert ter onderbouwing van dit standpunt het volgende aan.
In december 2015 is de openstaande vordering verrekend met de huurtoeslag 2016. Deze verrekening is echter ook weer ongedaan gemaakt. Daardoor staat de vordering nog steeds open. Van eiseres zelf zijn geen betalingen ontvangen. Aan de overschrijding van de termijn kunnen geen consequenties worden verbonden. De beslissing op bezwaar is wel zorgvuldig en gemotiveerd genomen. De hoorplicht is niet geschonden. De kinderopvangtoeslag is op een juist bedrag vastgesteld.
Beoordeling van het geschil
12. Artikel 7 van de Wet kinderopvang luidt, voor zover hier van belang, in de voor het onderhavige jaar geldende tekst:
1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1°. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2°. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3°. de soort kinderopvang.
2. De uurprijs die bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in het eerste lid, in aanmerking wordt genomen gaat een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag niet te boven. Dat bedrag kan per soort kinderopvang verschillend worden vastgesteld (. . .).
13. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is te achten, dat verweerder de kinderopvangtoeslag bij de definitieve berekening op een onjuist bedrag heeft vastgesteld. In de door eiseres overgelegde en van [bedrijf] B.V. afkomstige jaaropgave 2009 wordt uitgegaan van 127,50 uren kinderopvang, afgerond 130 uren, per maand per kind terwijl eiseres bij de aanvraag kinderopvangtoeslag en bij de daarop volgende door eiseres doorgegeven wijziging is uitgegaan van 172 uren kinderopvang per maand per kind. Verweerder is eveneens uitgegaan van 172 uren kinderopvang bij toekenning van het eerste voorschot kinderopvangtoeslag 2009 bij beschikking van 11 december 2008. Verweerder is eveneens uitgegaan van 172 uren kinderopvang bij de berekening van de daarop volgende voorschotbeschikking van 17 maart 2010. Verweerder is, na ontvangst van de jaaropgaves 2009, bij de bestreden beschikking van 30 augustus 2012 uitgegaan van 130 opvanguren kinderopvang, naar hij ter zitting heeft verklaard. Verweerder heeft terecht de kinderopvangtoeslag op een lager bedrag vastgesteld, omdat verweerder bij toekenning van het voorschot en het gewijzigde voorschot niet op de hoogte kon zijn van het feit, dat eiseres minder opvanguren kinderopvang heeft afgenomen in 2009 dan de in haar aanvraag vermelde opvanguren kinderopvang.
14. Voor zover eiseres stelt dat verweerder niet verplicht is om alle bedragen terug te vorderen, overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is dwingend bepaald dat indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan verweerder van terugvordering kan afzien.
Verweerder is derhalve niet bevoegd van terugvordering af te zien indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag. (zie de Afdeling van de Raad van State van 30 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP9548). 15. Eiseres heeft in de bezwaarprocedure ingestemd met verlenging van de beslistermijn op haar bezwaarschrift bij een aan verweerder toegezonden antwoordformulier, ingekomen bij verweerder op 19 november 2012. De termijn is hierdoor verlengd tot 17 december 2012. Eiseres had na afloop van de termijn verweerder in gebreke kunnen stellen met het verzoek binnen veertien dagen alsnog te beslissen en na het uitblijven van een beslissing op bezwaar na verloop van veertien dagen, beroep wegens niet tijdig beslissen kunnen instellen, desgewenst vergezeld van het verzoek een dwangsom vast te stellen. Eiseres heeft dit nagelaten. De rechtbank ziet daarom in het niet tijdig beslissen door verweerder geen grond voor gegrondverklaring van het beroep.
16. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat zij ten onrechte niet in bezwaar is gehoord, overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 7:2, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat hij op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en heeft op die grond een hoorzitting achterwege gelaten. Van "kennelijke ongegrondheid" kan slechts sprake zijn wanneer uit een bezwaarschrift aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift en het aanvullend bezwaarschrift waarin wordt opgekomen tegen de terugbetalingsverplichting, kan worden geoordeeld dat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de ongegrondheid van het bezwaar. Verweerder heeft aldus kunnen afzien van het horen van eiseres.
17. De stelling van eiseres dat het bestreden besluit onzorgvuldig en niet deugdelijk gemotiveerd is tot stand gekomen is onvoldoende onderbouwd, zodat deze stelling geen doel kan treffen.
18. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.