ECLI:NL:RBDHA:2016:13039

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
31 oktober 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslagpartner in het kader van zorgtoeslag en kindgebonden budget

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. dr. drs. P.H.J. Körver, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Belastingdienst om haar moeder aan te merken als haar toeslagpartner voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget voor het jaar 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres samen met haar moeder en minderjarige kinderen op hetzelfde Brp-adres stond ingeschreven en dat er geen schriftelijke huurovereenkomst was. Dit leidde tot de conclusie dat de moeder van eiseres terecht als toeslagpartner werd aangemerkt op basis van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De rechtbank oordeelde dat de wet geen ruimte biedt voor afwijkingen in deze situatie, ook al had de moeder van eiseres in 2015 geen inkomen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/5177

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van2 november 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres(gemachtigde: mr. dr. drs. P.H.J. Körver),

en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [kantoorplaats] , verweerder.

De bestreden beslissing op bezwaar

De beslissing van verweerder van 12 mei 2016 op het bezwaar van eiseres tegen de hierna te noemen beschikkingen zorgtoeslag en kindgebonden budget voor het berekeningsjaar 2015.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2016. Eiseres is verschenen, vergezeld van een tolk en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Bij in één geschrift vervatte beslissingen van 1 april 2016 heeft verweerder de voorschotten zorgtoeslag en kindgebonden budget over het jaar 2015 herzien naar respectievelijk nihil en € 1.748.
2. Bij beslissing op bezwaar van 12 mei 2016 zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
3. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of verweerder [persoon 2] , de moeder van eiseres, terecht heeft aangemerkt als haar toeslagpartner.
4. Eiseres stelt dat haar moeder ten onrechte als haar toeslagpartner is aangemerkt.
5. Verweerder stelt dat de toeslagpartner van eiseres haar moeder is, omdat die op hetzelfde adres als eiseres staat ingeschreven in de Basisregistratie personen (Brp) en er op het Brp-adres ook een minderjarig kind staat ingeschreven.
6. Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) wordt in aanvulling op het eerste lid voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen onder partner mede verstaan degene die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de Brp als de belanghebbende en die evenals de belanghebbende meerderjarig is, waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven, behoudens ingeval de belanghebbende door middel van een schriftelijke huurovereenkomst doet blijken dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt van de ander.
7. Vast staat dat eiseres in het jaar 2015 samen met haar moeder en haar minderjarige kinderen op hetzelfde Brp-adres stonden ingeschreven. Nu verder ook niet is gebleken van een schriftelijke huurovereenkomst, dient de moeder van eiseres ingevolge artikel 3 tweede lid, aanhef en onder e, van de Awir als haar toeslagpartner te worden aangemerkt. In de wet wordt verweerder geen mogelijkheid gegeven om hiervan af te wijken. Dat de moeder van eiseres in 2015 geen inkomen heeft genoten, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank begrijpt dat deze wettelijke regeling negatief voor eiseres uitpakt, maar verweerder heeft niet anders kunnen en mogen besluiten.
8. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder de moeder van eiseres over het berekeningsjaar 2015 terecht aangemerkt als haar toeslagpartner. Het beroep is dan ook ongegrond verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling heeft de rechtbank geen aanleiding gezien.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)