ECLI:NL:RBDHA:2016:13029

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
31 oktober 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kinderopvangtoeslag en de kassiersfunctie van het gastouderbureau

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2012 en 2013. Eiseres, die gebruik maakte van de diensten van een gastouderbureau en een gastouder, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen, waarbij haar kinderopvangtoeslag definitief op nihil was vastgesteld. De rechtbank overweegt dat de wetgeving, specifiek artikel 1.49 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp), vereist dat het gastouderbureau zorg draagt voor het doorgeleiden van betalingen van ouders aan gastouders, wat de zogenaamde kassiersfunctie inhoudt. Eiseres had contante betalingen verricht, wat in strijd is met de regelgeving die voorschrijft dat alle betalingen per bank moeten plaatsvinden. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft gesteld dat niet is voldaan aan de kassiersfunctie, maar oordeelt ook dat de Belastingdienst in de bezwaarfase niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de hoorplicht niet is nageleefd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/3216

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. van der Heide-Boertien),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [kantoorplaats] , verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen de hierna onder 5 en 7 te noemen besluiten bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 11 maart 2016 de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen op 20 april 2016 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2016.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] en [persoon 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft voor de opvang van haar kinderen in 2012 en 2013 gebruik gemaakt van de diensten van het gastouderbureau [naam] en de gastouder [persoon 3] .
Kinderopvangtoeslag 2012
2. Met dagtekening 29 december 2011 is aan eiseres voor het jaar 2012 een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend van € 20.542.
3. Met dagtekening 16 oktober 2015 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag 2012 definitief vastgesteld op nihil. Het te veel uitbetaalde bedrag ad € 19.827 is van eiseres teruggevorderd.
Kinderopvangtoeslag 2013
4. Met dagtekening 28 december 2012 is aan eiseres voor het jaar 2013 een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend van € 15.883. Met dagtekening 14 maart 2014 heeft verweerder het voorschot laatstelijk herzien naar € 14.731.
5. Met dagtekening 16 oktober 2015 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag definitief vastgesteld op nihil. Het te veel uitbetaalde bedrag ad € 15.492 is van eiseres teruggevorderd.
6. Met dagtekening 14 juli 2014 heeft verweerder eiseres verzocht om in verband met de kinderopvangtoeslag 2012 en 2013 een afspraak te maken om op het kantoor van verweerder langs te komen. Op 10 november 2014 heeft de afspraak plaatsgevonden en heeft eiseres bewijsstukken overgelegd.
7. In de bezwaarfase heeft eiseres verzocht om een hoorzitting, omdat ze niet begrijpt waarom haar overgelegde stukken niet voldoen. Op 22 februari 2016 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld. Bij beslissing op bezwaar van 11 maart 2016 heeft verweerder de bezwaren kennelijk ongegrond verklaard omdat niet is gebleken dat eiseres alle kosten van de kinderopvang heeft betaald.
8. In het verweerschrift heeft verweerder het standpunt ingenomen dat niet is voldaan aan de eisen die de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisenpeuterspeelzalen (Wkkp) meebrengt, te weten dat alle betalingen via het gastouderbureau moeten lopen en giraal worden verricht.

Geschil9.In geschil is of verweerder terecht de kinderopvangtoeslag 2012 en 2013 definitief heeft vastgesteld op nihil. Ook in geschil is of de hoorplicht is geschonden en of het bestreden besluit is genomen in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.

10. Eiseres stelt dat zij voldoende heeft aangetoond dat zij de kosten voor de kinderopvang heeft voldaan. Voorts is volgens eiseres in de beslissing op bezwaar zonder enige nadere motivering geconcludeerd dat met de betalingen niet is voldaan aan de voorwaarden van de Wkkp.
Beoordeling van het geschil
11. Verweerder neemt het standpunt in dat, ondanks het expliciete verzoek van eiseres, van het horen kon worden afgezien, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was nu geen andere beslissing mogelijk was. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan het expliciete verzoek van eiseres niet voorbij had mogen gaan, aangezien daaruit bleek dat er van de zijde van eiseres behoefte was aan nader informatie en het uitwisselen van standpunten. De rechtbank overweegt hierbij dat het horen ook telefonisch had kunnen plaatsvinden. Door eiseres niet te horen is pas in de beroepsfase ter zitting aan eiseres de nodige duidelijkheid verschaft. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het horen ten onrechte achterwege is gelaten. Met betrekking tot het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte pas in de fase van het verweerschrift naar voren heeft gebracht dat het feit dat in het onderhavige geval niet aan de kassiersfunctie is voldaan, absoluut prohibitief is voor het toekennen van kinderopvangtoeslag. Eiseres heeft in weerwil daarvan steeds documenten moeten overleggen om aan te tonen dat zij alle kosten had voldaan. Nu verweerder ter zitting heeft aangegeven dat reeds vanaf het jaar 2011 nauwlettend op de kassiersfunctie van het gastouderbureau werd toegezien, valt niet in te zien waarom dat niet in een eerder stadium aan eiseres duidelijk is gemaakt. Gelet op het bovenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. De beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit evenwel in stand laten. Zij overweegt daartoe het volgende.
12. De rechtbank overweegt dat in artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, van de Wkkp - kort gezegd - is bepaald dat het gastouderbureau zorg draagt voor het doorgeleiden van de betalingen van ouders aan gastouders. Dit is de zogeheten kassiersfunctie. Uit de memorie van toelichting blijkt dat de wetgever het, vanuit een oogpunt van misbruik en oneigenlijk gebruik, onwenselijk acht dat een rechtstreekse geldstroom bestaat tussen de vraagouder en de gastouder (Kamerstukken II, 2008-2009, 31874, nr. 3, pagina 48). In artikel 11, derde lid, aanhef en onder d en e, van de Regeling Wkkp is dit vereiste nader uitgewerkt in die zin, dat alle betalingen per bank dienen plaats te vinden. Uit de toelichting op de Regeling waarbij dit vereiste is gevoerd, blijkt dat contante betalingen niet meer zijn toegestaan. Nu uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat niet volgens deze wijze is gehandeld en betalingen door eiseres om haar moverende redenen (deels) contant zijn verricht, heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat niet is voldaan aan de kassiersfunctie.
13. De rechtbank is voorts van oordeel dat eiseres geen in rechte te honoreren vertrouwen heeft kunnen ontlenen aan de omstandigheid dat verweerder in de eerste jaren na publicatie van de Regeling Wkkp in 2009, wel contante betalingen heeft geaccepteerd. Verweerder heeft ter zitting toegelicht hij, na een overgangsjaar in het jaar 2010, eerst in 2011 de controle ter zake van de kassiersfunctie is gaan uitvoeren.
Proceskosten
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Heekelaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)