In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2012 en 2013. Eiseres, die gebruik maakte van de diensten van een gastouderbureau en een gastouder, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen, waarbij haar kinderopvangtoeslag definitief op nihil was vastgesteld. De rechtbank overweegt dat de wetgeving, specifiek artikel 1.49 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp), vereist dat het gastouderbureau zorg draagt voor het doorgeleiden van betalingen van ouders aan gastouders, wat de zogenaamde kassiersfunctie inhoudt. Eiseres had contante betalingen verricht, wat in strijd is met de regelgeving die voorschrijft dat alle betalingen per bank moeten plaatsvinden. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft gesteld dat niet is voldaan aan de kassiersfunctie, maar oordeelt ook dat de Belastingdienst in de bezwaarfase niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de hoorplicht niet is nageleefd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.