Uitspraak
Rechtbank Den Haag
[minderjarige],
eisende partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk,
1.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding van 8 april 2016, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek, met producties.
2.De vaststaande feiten
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) is geboren op [1999] .
- Op of omstreeks 7 november 2000 hebben de ouders van [minderjarige] ( [moeder] en [eiser] ), als haar wettelijk vertegenwoordigers, op naam en voor rekening van [minderjarige] met Dexia een effectenleaseovereenkomst aangegaan, genaamd “WinstVer10Dubbelaar”, met contractnummer 76085573 (hierna: de overeenkomst). De leasesom bedroeg € 24.273,10 en de looptijd 120 maanden. Voor het sluiten van de overeenkomst is geen machtiging van de kantonrechter verzocht en verkregen.
- Aan inleg is een bedrag van € 6.988,52 betaald. Het contract is geëindigd met een restschuld van € 683,37, welke is betaald door [eiser] . Dexia heeft een bedrag van € 129,24 uitgekeerd aan [eiser] .
- Bij brief van 16 november 2009 hebben de ouders van [minderjarige] namens haar de overeenkomst vernietigd ex artikel 1:347 jo. 1:345 BW wegens het ontbreken van een machtiging van de kantonrechter.
3.Het geschil
3.3. Dexia voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet ontvankelijk verklaring van [eiser] in haar vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Volgens Dexia was voor het aangaan van de overeenkomst geen machtiging op grond van artikel 1:345 BW vereist, omdat de overeenkomst niet is aangegaan voor rekening van [minderjarige] . Daarnaast voert Dexia aan dat, als geoordeeld wordt dat artikel 1:345 BW wel van toepassing is, de vordering tot restitutie verjaard is. Dexia betwist de gevorderde ingangsdatum van de wettelijke rente en bestrijdt de verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten.