ECLI:NL:RBDHA:2016:12985
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvragen van Iraakse nationaliteit en Dublinverordening
In deze zaak hebben eisers, die de Iraakse nationaliteit bezitten, asiel aangevraagd in Nederland na hun aankomst via Duitsland. Op 3 oktober 2016 heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie besloten om de asielaanvragen van eisers niet in behandeling te nemen, met als reden dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen op basis van de Dublinverordening. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat zij aan Duitsland worden overgedragen terwijl het beroep loopt.
Tijdens de zitting op 20 oktober 2016 hebben de gemachtigden van beide partijen hun standpunten toegelicht. Eisers betogen dat zij in Nederland asiel hebben aangevraagd en dat de BÜMA-registratie in Duitsland niet gelijkstaat aan een formele asielaanvraag. Ze wijzen op de onduidelijkheid van de juridische gevolgen van een BÜMA-registratie en stellen dat de terugname door Duitsland willekeurig is en in strijd met de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt dat de Duitse autoriteiten het terugnameverzoek op juiste gronden hebben geaccepteerd en dat verweerder niet verplicht was om nader onderzoek te doen naar de asielaanvragen van eisers. De rechtbank concludeert dat de terugname van eisers door Duitsland niet in strijd is met de Dublinverordening en dat de beroepen ongegrond zijn. De verzoeken om voorlopige voorziening worden afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.