ECLI:NL:RBDHA:2016:12968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
28 oktober 2016
Zaaknummer
C/09/478197 / HA ZA 14-1325
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opeisbaarheid legitieme porties en uitleg testament in erfrechtelijke geschil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil naar aanleiding van de nalatenschap van erflater, die op [dag-maand] 2011 is overleden in Suriname. De eisers, die de kinderen van de erflater zijn, hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagden, de partner van de erflater en haar medegedaagde, met betrekking tot de legitieme porties uit de nalatenschap. De rechtbank heeft eerder een comparitie van partijen bevolen en partijen hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin zij afspraken hebben gemaakt over de legitieme porties. De eisers vorderen nu dat de rechtbank de legitieme porties vaststelt en gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van deze bedragen, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vaststellingsovereenkomst niet volledig is nagekomen en dat de gedaagden de overeengekomen bedragen aan eisers nog niet hebben betaald. De rechtbank heeft vervolgens de opeisbaarheid van de legitieme porties jegens de vrouw van de erflater beoordeeld. De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 129 lid 1 van de Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek de vorderingen van eisers pas opeisbaar zijn na het overlijden van de vrouw, tenzij uit de uiterste wilsbeschikking anders blijkt. De rechtbank concludeert dat de erflater niet heeft beoogd dat de vrouw 'ongestoord kan voortleven', aangezien alle legaten direct opeisbaar zijn. Dit leidt tot de conclusie dat de situatie zoals bedoeld in artikel 129 lid 2 aan de orde is, waardoor de legitieme porties wel opeisbaar zijn.

De rechtbank heeft gedaagden veroordeeld tot betaling van de in de vaststellingsovereenkomst genoemde bedragen aan eisers en heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat partijen ieder hun eigen kosten dragen. Het vonnis is op 5 oktober 2016 uitgesproken door mr. L. Alwin.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/478197 / HA ZA 14-1325
Vonnis van 5 oktober 2016
in de zaak van

1.[A] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[B],
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[C ],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. K.N. Holtrop te Lelystad,
tegen

1.[D] ,

2.
[de vrouw],
beiden wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagden,
advocaat mr. C.I. Zaad te Den Haag.
Partijen zullen hierna eisers respectievelijk gedaagden genoemd worden. Eisers worden ieder voor zich met hun voornaam aangeduid. Gedaagde sub 1 wordt aangeduid als [D] en gedaagde sub 2 als de vrouw.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 november 2014, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 11 februari 2015 waarin de rechtbank een comparitie van partijen heeft bevolen;
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 november 2015 en de daarin genoemde stukken;
  • het proces-verbaal van de comparitie van 20 mei 2016 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte na comparitie van eisers;
  • de antwoordakte van gedaagden.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.2. De feiten

2.1.
Op [dag-maand] 2011 is [erflater] (hierna: erflater) overleden te Suriname, district Wanica. Erflater was de vader van eisers en [D] en partner (ongehuwd samenwonend) van de vrouw.
2.2.
Bij uiterste wil van 11 april 1995 (hierna: het testament) heeft erflater over zijn nalatenschap beschikt. Hierin heeft erflater gedaagden, ieder voor de helft, tot erfgenamen benoemd. Daarnaast heeft erflater percelen grond te Suriname gelegateerd aan eisers en aan de vrouw. Alle legaten zijn direct opeisbaar.
2.3.
Bij notariële akte van 22 juli 1998 hebben erflater en de vrouw een samenlevingsovereenkomst gesloten – die hierna wordt aangeduid als ‘de samenlevingsovereenkomst’.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I De legitieme portie van eisers vaststelt op een bedrag van € 61.805,00, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag;
II Gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [A] van haar legitieme portie uit de nalatenschap van erflater minus de waarde van het aan haar toegekende legaat en minus de voor haar rekening komende erfbelasting ad
€ 1.352,80, aldus te weten totaal te voldoen € 53.860,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag;
III Gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [B] van zijn legitieme portie uit de nalatenschap van erflater minus de waarde van het aan hem toegekende legaat en minus de voor zijn rekening komende erfbelasting ad € 1.345,60, aldus te weten totaal te voldoen € 53.795,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag;
IV Gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [C ] van zijn legitieme portie uit de nalatenschap van erflater minus de waarde van het aan hem toegekende legaat en de voor zijn rekening komende erfbelasting, aldus te weten totaal te voldoen € 53.690,10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening dan wel een in goede Justitie te bepalen bedrag;
V Gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de kosten van de procedure en bepaalt dat gedaagden de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zullen zijn als zij de proceskosten niet binnen veertien dagen na dit vonnis hebben betaald.
3.2.
Gedaagden voeren gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tijdens de comparitie van partijen op 13 november 2015 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin hebben partijen onder meer onder 3. de door hen overeengekomen bedragen van de legitieme portie vastgelegd. Partijen zijn overeengekomen dat gedaagden deze bedragen voor 13 mei 2016 zouden betalen. Partijen zijn overeengekomen dat indien de in de vaststellingsovereenkomst weergegeven afspraken 1. tot en met 9. – waaronder de overeengekomen betaling van de onder 3. genoemde bedragen voor 13 mei 2016 – niet zouden worden nagekomen binnen de afgesproken termijn, de comparitie van partijen zou worden voortgezet op 20 mei 2016. Partijen zijn (onder 11.) overeengekomen dat in dat geval gedaagden voorafgaand aan de comparitie aan de rechtbank en aan eisers doen toekomen: i) een afschrift van het ondertekende samenlevingscontract en ii) de factuur van de notaris voor het opstellen van een boedelbeschrijving ten behoeve van het vaststellen van de waarde van de legitieme porties.
4.2.
Met de vaststellingsovereenkomst hebben partijen een eind gemaakt aan het tussen hen spelende geschil over de nalatenschap van erflater. Zij hebben daarin een voorziening getroffen voor het geval de onder 1. tot en met 9. vastgelegde afspraken uit vaststellingsovereenkomst niet (tijdig) zouden worden nagekomen: in dat geval konden gedaagden de in de vaststellingsovereenkomst (onder 11.) aangeduide bescheiden in het geding brengen. In de gemaakte afspraken ligt besloten dat het geschil bij doorprocederen beperkt is tot de onderwerpen die van doen hebben met die bescheiden. Voor het overige is het tussen partijen bestaande geschil over de nalatenschap van erflater beslecht met de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank gaat om deze reden voorbij aan de uitbreiding van het verweer van gedaagden en ook aan de gewijzigde eis voor zover deze niet aansluit bij de inhoud van de vaststellingsovereenkomst.
4.3.
De vaststellingsovereenkomst is niet geheel nagekomen voor de overeengekomen datum. Wat rest is de betaling van de onder 3. in de vaststellingsovereenkomst genoemde bedragen aan eisers, die nog niet heeft plaatsgehad. Van de in de vaststellingsovereenkomst genoemde bescheiden hebben gedaagden alleen het afschrift van de samenlevingsovereenkomst overgelegd. Daarmee is het nu te beoordelen geschil tussen partijen beperkt tot het onderwerp waarmee dit stuk van doen heeft, te weten de opeisbaarheid van de onder 3. in de vaststellingsovereenkomst genoemde bedragen van de legitieme porties van eisers jegens de vrouw.
4.4.
Op dit geschilpunt is Nederlands recht van toepassing, zoals partijen ook tot uitgangspunt hebben genomen: erflater heeft in zijn uiterste wil geen rechtskeuze gedaan, erflater had – zo blijkt uit het samenlevingscontract – de Nederlandse nationaliteit en had op het moment van overlijden zijn gewone verblijfplaats te Nederland.
4.5.
Partijen nemen uiteindelijk – en terecht – als uitgangspunt dat artikel 129 lid 1 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek (Ow NBW) van toepassing is. Dat betekent dat de vorderingen van eisers, voor zover deze ten laste zou komen van de vrouw, eerst opeisbaar zijn na haar overlijden. Het geschil is toegespitst op de vraag of de in lid 2 van artikel 129 Ow NBW bedoelde situatie, dat uit de uiterste wilsbeschikking anders valt af te leiden aan de orde is. In dat geval blijft lid 1 van dit artikel buiten toepassing en zijn de vorderingen van eisers wel opeisbaar jegens de vrouw. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.6.
Artikel 129 lid 1 Ow NBW strekt er – kort gezegd – toe het ‘ongestoord voortleven’ van de langstlevende echtgenoot of partner te waarborgen. Uit het testament blijkt echter dat erflater dit kennelijk niet heeft beoogd, aangezien alle legaten direct opeisbaar zijn en dus direct kunnen worden afgerekend. Juist dat direct afrekenen vormt in het algemeen de reden dat de achterblijvende echtgenoot niet “ongestoord kan voortleven”. Uit het feit dat de legaten direct kunnen worden afgerekend, kan dan ook worden afgeleid dat het “ongestoord voort kunnen leven” niet voorop stond bij erflater dan wel dat hij het voor het “ongestoord voort kunnen leven” niet noodzakelijk achtte dat niet direct afgerekend behoefde te worden. Dit leidt tot de conclusie dat de situatie zoals bedoeld in artikel 129 lid 2 Ow NBW aan de orde is.
4.7.
De verwijzing van de vrouw naar de inhoud van de samenlevingsovereenkomst kan haar niet baten, aangezien de inhoud van het testament doorslaggevend is. Het betoog van de vrouw dat de directe opeisbaarheid van de legaten – als compensatie voor de onterving van eisers – op het tegendeel van directe opeisbaarheid van de legitieme porties wijst, stuit af op het voorgaande. Bovendien gaan gedaagden met dit argument ten onrechte voorbij aan het gegeven dat ook aan de vrouw een direct opeisbaar legaat is toebedeeld in het testament. Voor zover compensatie aan de orde is, kan het legaat voor de vrouw evenzeer worden gezien als compensatie voor het direct afrekenen van de nalatenschap van erflater.
4.8.
Met het voorgaande is het geschil over opeisbaarheid van de legitieme porties jegens de vrouw beslecht. Gedaagden zullen worden veroordeeld tot betaling van de in de vaststellingsovereenkomst onder 3. genoemde bedragen.
4.9.
Partijen zijn overeen gekomen dat zij ieder hun eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt gedaagden tot betaling van:
  • € 49.279 aan [A] ;
  • € 49.351 aan [B] ;
  • € 48.699 aan [C ] .
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten in de zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2016.