ECLI:NL:RBDHA:2016:12967

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
28 oktober 2016
Zaaknummer
C/09/510376 / FT RK 16/986 en 16/987
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/510376 / FT RK 16/986 en 16/987
vonnis van 15 september 2016
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoekster,
tegen
ING Bank N.V. (vertegenwoordigd door Vesting Finance Fiditon)
gevestigd te Amsterdam,
verweerster.
Verzoekster zal hierna worden aangeduid als ‘verzoekster’. Verweerster zal hierna worden aangeduid als ‘ING’.

1.De procedure

1.1
Op 4 mei 2016 is door [verzoekster] tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
1.2
Ter terechtzitting van 1 september 2016 is [verzoekster], vergezeld van haar moeder, hierover gehoord.
1.3
ING is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter terechtzitting. Zij heeft bij schrijven van 30 augustus 2016 schriftelijk verweer gevoerd.
1.4
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1 [
Verzoekster] heeft blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder a Fw een totale schuld van € 78.548,47 aan één schuldeiser.
2.2
De vordering van ING op verzoekster bedraagt € 78.548,47, zijnde 100% van de totale schuldenlast.
2.3
Namens [verzoekster] is bij brief van 12 januari 2016 door PLANgroep Alphen aan den Rijn een schuldregeling aangeboden, inhoudende dat aan de concurrente schuldeiser een uitkering wordt gedaan van 2,2% tegen finale kwijting van het restant van haar vordering.

3.Standpunt van de partijen

3.1 [
Verzoekster] heeft ter terechtzitting haar standpunt summierlijk gemotiveerd.
3.2
ING heeft, voor zover van belang, aan haar weigering ten grondslag gelegd dat het haar vrijstaat te verlangen dat 100% van haar vordering wordt voldaan, dat zij met haar vordering de totale schuldenlast beslaat en dat de wetgever met artikel 287a van de Faillissementswet niet heeft kunnen beogen de schuldeiser die de gehele schuldenlast vertegenwoordigt, te dwingen mee te werken aan een minnelijke regeling. Er is ook geen sprake van een problematische schuldenlast, in die zin dat verzoekster financieel tot het onmogelijke wordt gedwongen. Er is geen sprake, noch dreiging van beslaglegging, huisuitzetting of ander soort ingrijpende invorderingsmaatregelen. Tot slot staat het gedane aanbod volgens ING niet in verhouding tot de openstaande vordering.

4.De beoordeling

4.1
Artikel 287a Fw. maakt het mogelijk dat de rechter een buitengerechtelijk, onderhands akkoord oplegt door de weigerende schuldeiser(s) te bevelen in te stemmen. Essentieel voor het karakter van een akkoord is dat er, naast de schuldenaar, meer dan één schuldeiser bij betrokken is. Dit blijkt uit het systeem van de Faillissementswet. In elk van de daarin opgenomen insolventieregelingen is sprake van meerderheden van schuldeisers die minderheden tot instemming kunnen dwingen. Dit blijkt ook aan de overvloed van jurisprudentie (voornamelijk in kort geding) over het afdwingen van minnelijke akkoorden waarin steevast sprake is van een ‘dwarsliggende’ minderheid van de schuldeisers die volgens de eisende schuldenaar tot een andere opstelling moet worden gebracht. Een akkoord is niet een vaststellingsovereenkomst die partijen ter beëindiging van hun geschil in volle vrijheid met elkaar kunnen aangaan. In het onderhavige geval is de ING de enige schuldeiser van [verzoekster]. Het is aan beide partijen of zij met elkaar een vaststellingsovereenkomst sluiten over deze vordering; geen andere partij is daarbij betrokken. Ons recht kent het algemene beginsel van contractsvrijheid. Artikel 287a Fw. vormt een uitzondering op dat beginsel. Dat noopt tot een beperkte uitleg van de reikwijdte van dat wetsartikel. Het wetsartikel ziet op schuldregelingen (akkoorden), waartoe niet behoort de vaststellingsovereenkomst tussen één schuldenaar en diens enige schuldeiser. Het verzoek van [verzoekster] kan daardoor niet op artikel 287a Fw. worden gegrond. Bij gebreke van enige andere wettelijke grondslag, is zij in dat verzoek niet-ontvankelijk.
4.2
Op het toelatingsverzoek zal afzonderlijk vonnis worden gewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart [verzoekster] voornoemd niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Gewezen door mr. M.M.F. Holtrop, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2016 in tegenwoordigheid van C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B., griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen de schuldeisers die het verzoek betrof gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.