ECLI:NL:RBDHA:2016:12775

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
C/09/491187 / HA ZA 15-732
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van het Benelux-depot P@RSCHE en verbod op het deponeren van overeenstemmende tekens door gedaagde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de rechtspersoon DR. ING. H.C.F. PORSCHE AKTIENGESELLSCHAFT en een gedaagde, die het merk P@RSCHE had gedeponeerd. Porsche vorderde de nietigverklaring van de inschrijving van het Benelux P@RSCHE-merk, omdat dit merk verwarringwekkend overeenstemt met de bekende Porsche-merken. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van verwarringsgevaar, gezien de grote bekendheid en onderscheidingskracht van het Porsche-merk. De rechtbank verklaarde de inschrijving van het Benelux P@RSCHE-merk nietig en beval de doorhaling daarvan in het merkenregister. Tevens werd een verbod opgelegd aan de gedaagde om het teken P@RSCHE of soortgelijke tekens te deponeren, op straffe van een dwangsom. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld door het merk P@RSCHE te deponeren, gezien de eerdere uitspraak waarin was geoordeeld dat hij te kwader trouw het merk PORSCHE had gedeponeerd. De vordering tot betaling van dwangsommen werd afgewezen, maar de gedaagde werd wel veroordeeld in de proceskosten van Porsche.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: C/09/491187 / HA ZA 15-732
Vonnis van 26 oktober 2016
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
DR. ING. H.C.F. PORSCHE AKTIENGESELLSCHAFT,
gevestigd te Stuttgart, Duitsland,
eiseres,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat voorheen mr. N. Claassen te Schiedam, thans mr. M.W. Huijzer te Papendrecht.
Partijen zullen hierna Porsche en [gedaagde] genoemd worden. Voor Porsche is de zaak inhoudelijk behandeld door mr. J.A. Schaap, mr. N.M. Ketelaar en mr. P. de Leeuwe, advocaten te Amsterdam. Voor [gedaagde] is de zaak inhoudelijk behandeld door zijn advocaat voornoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het bevoegdheidsincident van 9 maart 2016 en de daarin genoemde stukken;
  • de conclusie van antwoord van 1 juni 2016, met producties 1 tot en met 5;
  • het tussenvonnis van 22 juni 2016 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • de op 17 augustus 2016 ontvangen akte overlegging aanvullende producties van Porsche, met producties 17 en 18;
  • het op 30 augustus 2016 ontvangen geactualiseerde overzicht van proceskosten in de zin van artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van Porsche;
  • het proces-verbaal van comparitie van 1 september 2016 en de daarin vermelde eiswijziging.
1.2.
Vervolgens is vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Porsche is in 1931 opgericht en houdt zich hoofdzakelijk bezig met het produceren
van luxueuze (sport)auto’s. Ook brengt Porsche speciale ‘car-care kits’ met reinigings- en
polijstmiddelen op de markt en heeft zij in het verleden tractors geproduceerd. Daarnaast ontwikkelt het bedrijf Porsche Design luxueuze mode- en (huishoudelijke) gebruiksartikelen en biedt deze - onder licentie van Porsche - aan.
2.2.
Porsche is onder meer houdster van de Uniemerkregistraties [1] voor:
- het beeldmerk
ingeschreven op 12 december 2000, onder nummer 000073098, voor onder andere waren en diensten in de klassen:
klasse 9: Wetenschappelijke, zeevaartkundige, landmeetkundige, elektrische, fotografische, cinematografische, optische toestellen en instrumenten, en weeg-, meet-, sein-, controle- (inspectie-), hulpverlenings- (reddings-) en onderwijstoestellen en -instrumentenbrillen; apparaten voor het opnemen, het overbrengen en het weergeven van geluid of beeld; magnetische gegevensdragers, schijfvormige geluidsdragers; verkoopautomaten en mechanismen voor apparaten met vooruitbetaling; kasregisters, rekenmachines en gegevensverwerkende apparatuur; met programma's uitgeruste gegevensdragers, computerspelletjes; brandblusapparaten.
klasse 12: Automobielen en hun onderdelen, luchtvaartuigen en vaartuigen en hun onderdelen
klasse 28: Spellen, speelgoederen; gymnastiek- en sportartikelen, voor zover begrepen in klasse 28; versierselen voor kerstbomen.
klasse 42: Uitvoering van technische onderzoeks-, ontwikkelings- en adviesopdrachten, met name op het gebied van de assemblage van voertuigen en motoren, expertises, ingenieursdiensten, computerprogrammering; hotelreserveringen (hierna: het Porsche-merk)
- het woordmerk PORSCHE DESIGN ingeschreven op 9 januari 2008 onder nummer 0005832878, voor bepaalde waren en diensten in onder meer de klassen 9, 12 en 28 (hierna: het PORSCHE DESIGN- merk; tezamen de Porsche-merken).
2.3.
Bij vonnis van 11 januari 2012 van de rechtbank te Den Haag (zaak-/rolnummer: 395372 / HA ZA 11-1628, IEF 10771) in een zaak tussen Porsche en [gedaagde] , heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde] te kwader trouw het merk PORSCHE had gedeponeerd, en heeft onder meer op grond daarvan [gedaagde] veroordeeld tot het navolgende:
“5.4. beveelt [gedaagde] zich met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis te onthouden van het verrichten van enig Benelux- of Gemeenschapsmerkdepot waarvan het woordelement PORSCHE deel uitmaakt op straffe van een dwangsom van € 25.000,-- (zegge: vijfentwintigduizend euro) voor iedere keer waarop [gedaagde] in strijd handelt met dit bevel;”
Bij arrest van 26 november 2013 heeft het gerechtshof te Den Haag het vonnis bekrachtigd (zaaknummer 200.109.445/01, IEF 13289). Tegen het arrest is geen cassatie ingesteld.
2.4.
[gedaagde] heeft op 17 maart 2014 (nr. 1286108), 11 april 2014 (nr. 1287769) en 10 mei 2014 (nr. 1289295) bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) Benelux-depots verricht voor het woordmerk P@RSCHE voor diverse waren en diensten in diverse klassen. Op 7 augustus 2014 is het woordmerk P@RSCHE dat onder nummer 1289295 was gedeponeerd, ingeschreven onder nr. 0957169 (hierna: het Benelux P@RSCHE-merk) voor:
klasse 9: Wetenschappelijke, zeevaartkundige, landmeetkundige, fotografische, cinematografische, optische, weeg-, meet-, sein-, controle- (inspectie-), hulpverlenings- (reddings-) en onderwijstoestellen en -instrumenten; apparaten en instrumenten voor de geleiding, de verdeling, de omzetting, de opslag, het regelen en het sturen van elektrische stroom; apparaten voor het opnemen, het overbrengen en het weergeven van geluid of beeld; magnetische gegevensdragers, schijfvormige geluidsdragers; compact discs, DVD's en andere digitale dragers; mechanismen voor apparaten met vooruitbetaling; kasregisters, rekenmachines, gegevensverwerkende apparatuur en computers; software; brandblusapparaten;
klasse 12: Vervoermiddelen; middelen voor vervoer over land, door de lucht of over het water;
klasse 28: Spellen, speelgoederen; gymnastiek- en sportartikelen voor zover niet begrepen in andere klassen; versierselen voor kerstbomen;
klasse 42: Wetenschappelijke en technologische diensten, alsmede bijbehorende onderzoeks- en ontwerpdiensten; dienstverlening op het gebied van industriële analyse en industrieel onderzoek; ontwerpen en ontwikkelen van computers en van software.
2.5.
[gedaagde] heeft op respectievelijk 15 september 2015 en 14 oktober 2015 (toenmalige) Gemeenschapsmerkendepots verricht voor het woordmerk P@RSCHE onder nummers 014559736 en 014676852 voor bepaalde waren en diensten in de klassen 9, 12, en 42, respectievelijk 9, 12, 28 en 42. Deze depots hebben niet tot inschrijving geleid omdat de taxen niet zijn voldaan.

3.De vorderingen en het verweer in de hoofdzaak

3.1.
Porsche vordert – zakelijk en verkort weergegeven - na eiswijziging, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de nietigverklaring van de inschrijving voor het Benelux P@RSCHE-merk met bevel tot doorhaling (en ondersteunende vorderingen), een verbod op het deponeren/registreren van het teken P@RSCHE of tekens die soortgelijk zijn aan/verwarringwekkend overeenstemmen met de Porsche-merken, een verbod van merkinbreuk ten aanzien van de Porsche-merken; deze verboden versterkt met lijfsdwang. Voorts vordert Porsche betaling van € 75.000,- aan dwangsommen die [gedaagde] heeft verbeurd onder het vonnis van 11 januari 2012, en veroordeling in de kosten van de procedure op basis van artikel 1019h Rv. Ter comparitie heeft Porsche haar eis gewijzigd in die zin dat zij subsidiair aan de gevorderde lijfsdwang de oplegging van een door de rechtbank te bepalen dwangsom heeft gevorderd. Tevens heeft Porsche haar eis verminderd in die zin dat de Uniemerkendepots van [gedaagde] (r.o. 2.5) nu niet meer aan het gevorderde ten grondslag liggen, aangezien [gedaagde] deze niet heeft doorgezet, en zij inmiddels zijn geëxpireerd.
3.2.
Porsche legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de inschrijving voor het Benelux P@RSCHE-merk, dat overeenstemt met de Porsche-merken en is ingeschreven voor dezelfde of soortgelijke waren, nietig is op grond van artikel 2.28 lid 3(a) jo 2.3(b) BVIE [2] nu de Porsche-merken eerder zijn ingeschreven, en gevaar voor verwarring bij het publiek kan ontstaan. Ook is die inschrijving nietig op grond van artikel 2.28 lid 3(a) jo 2.3(c) BVIE nu door gebruik van het teken P@RSCHE afbreuk kan worden gedaan aan de reputatie of het onderscheidend vermogen van de Porsche-merken, die bekende merken zijn in de Benelux. Voorts maakt [gedaagde] door voornoemde handelingen inbreuk, althans dreigt hij inbreuk te maken, op de Porsche-merken in de zin van artikel 9 lid 2 (sub a en b) UMVo. Porsche roept tevens de nietigheid van de inschrijving in omdat het depot daarvoor te kwader trouw is verricht, zulks op grond van artikel 2 lid 4(f) BVIE. [gedaagde] heeft onrechtmatig jegens Porsche gehandeld door de inschrijving van het Benelux P@RSCHE-merk omdat [gedaagde] daarmee opzettelijk voordeel trekt uit de goodwill die Porsche met haar merken heeft opgebouwd, en omdat Porsche daarmee onnodig op hoge kosten wordt gejaagd teneinde haar goodwill te beschermen en het merkenregister schoon te houden. [gedaagde] heeft tenslotte het bij vonnis van 11 januari 2012 opgelegde verbod driemaal overtreden door drie Benelux-depots te verrichten zodat hij een dwangsom van driemaal € 25.000,- (€ 75.000,-) heeft verbeurd. Porsche vordert lijfsdwang omdat [gedaagde] zich meermalen niet heeft gehouden aan rechterlijke uitspraken onder dwangsom, aldus Porsche.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, waarop hierna nader zal worden ingegaan.

4.De verdere beoordeling

in de hoofdzaak
4.1.
De door Porsche ingestelde vorderingen vallen uiteen in vorderingen met een merkenrechtelijke grondslag (nietigverklaring, inbreukverbod) en een onrechtmatige daad- grondslag (verbod tot het deponeren van het teken P@RSCHE en andere tekens). Allereerst zal de rechtbank de merkenrechtelijke vorderingen behandelen.
Nietigheid Benelux merkdepot wegens rangorde
4.2.
Op grond van artikel 2.28 lid 3(a) jo 2.3(b) jo 2.45 BVIE kan de houder van een ouder Uniemerk de nietigheid inroepen van de latere inschrijving van een met het oudere merk overeenstemmend Benelux-merk voor soortgelijke waren indien bij het publiek verwarring kan ontstaan, inhoudende de mogelijkheid van associatie met het oudere merk.
4.3.
[gedaagde] bestrijdt ten eerste dat het teken P@RSCHE overeenstemt met het Porsche-merk nu (i) het Porsche-merk een beeldmerk is, en daarom niet kan worden vergeleken met een woordmerk zoals P@RSCHE, (ii) het merk P@RSCHE nog niet is gebruikt, en (iii) er geen (enkele) auditieve, visuele of begripsmatige overeenstemming bestaat tussen de merken. [gedaagde] betwist tevens het gestelde gevaar voor verwarring.
4.4.
Dat het Porsche-merk (indertijd) is ingeschreven als beeldmerk is een administratieve kwestie die als zodanig geen rol speelt bij de bepaling van de beschermingsomvang van het (beeld)merk zoals ingeschreven. Het ingeschreven beeldmerk betreft een (eenvoudig) gestileerd woord PORSCHE, waarbij het onderscheidend vermogen hoofdzakelijk in het woordbestanddeel schuilt. Dat gegeven is de basis voor de vergelijking van het eerder ingeschreven merk met het later ingeschreven (woord)merk (vergelijk r.o. 11 van eerdergenoemd arrest van het gerechtshof Den Haag). Of een merk daadwerkelijk wordt gebruikt in het economisch verkeer is voor de nietigverklaring op grond van rangorde op grond van artikel 2.3 BVIE niet relevant, omdat daarbij het gebruiksvoornemen wordt verondersteld, ook als daartoe in werkelijkheid niet de intentie bestaat. Dat ten slotte geen enkele overeenstemming zou bestaan tussen de merken wordt verworpen. In weerwil van de apenstaart @, is sprake van een sterke auditieve en visuele overeenstemming vanwege de overigens gemeenschappelijke letters P..RSCHE, waarbij de letters ook nog in dezelfde volgorde staan. Zelfs als het publiek de @, zoals [gedaagde] stelt, uitsluitend als ‘a’ zou zien of uitspreken, is die overeenstemming naar het oordeel van de rechtbank nog steeds prominent aanwezig. Dat, zoals [gedaagde] heeft betoogd, het teken ‘@’ in historisch perspectief gezien een bijzondere betekenis heeft (gekregen), kan slechts van belang zijn voor eventuele begripsmatige overeenstemming. Porsche heeft zich echter niet op begripsmatige overeenstemming beroepen en voor een globale beoordeling van het verwarringsgevaar is ook niet zowel auditieve, visuele als begripsmatige overeenstemming vereist, maar slechts ‘enige’ overeenstemming. Daar is in casu sprake van.
4.5.
[gedaagde] heeft de gestelde soortgelijkheid van de waren en diensten waarvoor het Porsche-merk en het Benelux P@RSCHE-merk zijn ingeschreven, bestreden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het Porsche-merk niet voor dezelfde waren-/dienstenklassen is ingeschreven als het Benelux P@RSCHE-merk, maar gelet op de toelichting in de conclusie van antwoord, waarin juist identieke klassen worden opgesomd voor beide inschrijvingen, is dat feitelijk onjuist , zodat dat verweer niet slaagt.
4.6.
Mede gelet op de onbestreden grote onderscheidingskracht van het Porsche-merk, dat in elk geval in de Benelux, zoals Porsche onbestreden heeft gesteld, een bekend merk is, is in het licht van de mate van overeenstemming tussen de merken en de soortgelijkheid van de waren en diensten waarvoor de respectievelijke merken zijn ingeschreven, verwarringsgevaar aanwezig. De vordering tot nietigverklaring van het depot is dan ook toewijsbaar op deze grond. De alternatieve grondslagen voor de nietigverklaring, te weten de ‘sub c’-grondslag en het depot te kwader trouw, kunnen bij deze stand van zaken onbesproken blijven.
4.7.
Porsche heeft haar stelling dat [gedaagde] gebruik dreigt te gaan maken van het teken P@RSCHE niet gemotiveerd. In het licht van het betoog van [gedaagde] dat hij het merk uitsluitend heeft ingeschreven om het te kunnen verkopen, had dat op haar weg gelegen. De omstandigheid dat Porsche niet kan uitsluiten dat [gedaagde] het merk gaat gebruiken is in elk geval onvoldoende om een dreiging van inbreuk te vormen. Nu overigens niet is gebleken van enige dreiging zal het inbreukverbod worden afgewezen.
Onrechtmatige daad
4.8.
Porsche heeft aan het gevorderde ‘deponeer/inschrijvings-verbod’ ten grondslag gelegd dat [gedaagde] met zijn handelwijze onrechtmatig heeft gehandeld jegens Porsche en haar daardoor onnodig op hoge kosten heeft gejaagd, en dat - zo begrijpt de rechtbank de stellingen van Porsche - (hernieuwde) inschrijving van het teken P@RSCHE of een met de Porsche-merken overeenstemmend teken dreigt. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
4.9.
In de eerdere zaak had [gedaagde] nog betoogd dat hij het gedeponeerde merk zelf zou gaan gebruiken. Dat werd in die procedure verworpen, en toen werd overigens duidelijk - in het licht van de emails die [gedaagde] aan Porsche had gestuurd - dat [gedaagde] slechts uit was op het verkrijgen van een fors geldbedrag van Porsche. [gedaagde] heeft in de onderhavige zaak uitdrukkelijk gesteld dat hij P@RSCHE uitsluitend heeft ingeschreven om de inschrijving te kunnen verkopen aan Porsche (of aan een derde die daar een goed bedrag voor biedt), en dat hij nooit van plan is geweest zelf het merk P@RSCHE te gaan gebruiken.
4.10.
[gedaagde] was, zoals Porsche onbestreden heeft gesteld, ervan op de hoogte dat Porsche het Porsche-merk in de Benelux voor soortgelijke diensten (heeft) gebruikt en dat het een (in de Benelux) bekend merk betreft. Dat het teken P@RSCHE verwarringwekkend overeenstemt met het Porsche-merk (vergelijk r.o. 4.6) en het een bekend merk met een sterk onderscheidend vermogen betreft, zijn factoren die Porsche ertoe hadden kunnen brengen om een hoge(re) prijs te betalen voor overdracht van de inschrijving. [gedaagde] had tevens mede op basis van de eerdere procedure kunnen weten dat als Porsche de inschrijving niet zou kopen, Porsche wel anderszins op hoge kosten zou worden gejaagd door de nietigverklaring van de inschrijving te moeten vorderen. Een en ander is door [gedaagde] niet bestreden.
4.11.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] , door in de gegeven situatie, waarbij ook de voorgeschiedenis tussen partijen meespeelt waaronder het feit dat in twee instanties eerder is geoordeeld dat [gedaagde] te kwader trouw het merk PORSCHE heeft gedeponeerd, het Benelux P@RSCHE-merk in te (doen) schrijven, onrechtmatig heeft gehandeld jegens Porsche. Gelet op genoemde feiten en omstandigheden oordeelt de rechtbank tevens dat verder onrechtmatig handelen dreigt in de vorm van nieuwe depots van “P@RSCHE” of tekens die overeenstemmen met het Porsche-merk.
Dwangsommen verbeurd onder eerder vonnis?
4.12.
De stelling van Porsche dat [gedaagde] dwangsommen heeft verbeurd onder het vonnis van 11 januari 2012 kan niet worden gevolgd. Uitgangspunt is dat de draagwijdte van een verbod beperkt is tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop het verbod werd gegeven, inbreuken als door de rechter verboden opleveren [3] . In het betreffende vonnis is slechts aan de orde gekomen het deponeren van het woordmerk PORSCHE, niet van enig daarmee overeenstemmend teken. In het licht daarvan kan het verbod, dat ook expliciet “PORSCHE” noemt, niet anders worden begrepen als beperkt tot uitsluitend dat teken. Een andere, bredere uitleg, die meer uitgaat van de ‘geest’ van de rechtsoverwegingen, zoals Porsche bepleit, voldoet niet aan het hiervoor geformuleerde uitgangspunt.
Vorderingen
4.13.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de inschrijving van het Benelux P@RSCHE-merk nietig verklaren. De uitvoerbaar bij voorraad verklaring zal in het licht van artikel 1.14(b) BVIE worden afgewezen. Porsche heeft niet gesteld welk belang zij heeft bij het gevorderde bevel jegens [gedaagde] tot het verzoeken van het BBIE tot doorhaling van de inschrijving, gelet op het bepaalde in genoemd artikel 1.14(b) BVIE. Dit onderdeel zal daarom worden afgewezen. De rechtbank zal de doorhaling van de inschrijving bevelen, en tevens dat het in kracht van gewijsde gegane vonnis kan fungeren als machtiging om de inschrijving te doen doorhalen, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
4.14.
In het licht van de overwegingen omtrent het (dreigend) onrechtmatig handelen van [gedaagde] zal de rechtbank een verbod geven op het deponeren of doen inschrijven van het teken P@RSCHE en andere met het Porsche-merk overeenstemmende tekens voor zover gebruik daarvan voor soortgelijke waren of diensten verwarringsgevaar oplevert (het in het dictum gebruikte ‘verwarringwekkend overeenstemmen’). Gegeven de grote onderscheidende kracht en bekendheid van het Porsche-merk overweegt de rechtbank dat een depot van het teken PORSCHE waarbij de “O” is vervangen door een andere klinker, een leesteken of ander symbool, in elk geval leidt of dreigt te leiden tot een situatie waarin gevaar voor verwarring bestaat bij gebruik ter onderscheiding van soortgelijke waren of diensten. Het is niet uit te sluiten dat genoemde situatie ook kan optreden bij andere ‘variaties’ op het woord “PORSCHE”, maar het verbod zal zich daartoe niet uitstrekken omdat de onbepaaldheid van een ruimer verbod aanleiding geeft tot executieproblemen, en omdat een verbod op handelingen die in beginsel legitiem zijn, zoals het deponeren/inschrijven van merken, uitgaande van de reikwijdte als hierboven beschreven, reeds een zwaarwegende inperking vormt van de handelingsvrijheid van [gedaagde] .
4.15.
Porsche heeft ter versterking van het verbod primair lijfsdwang gevorderd. De enige onderbouwing van de lijfsdwang is dat [gedaagde] het dictum van het eerdere vonnis zou hebben overtreden en door een dwangsom kennelijk onvoldoende wordt gestimuleerd om de veroordeling na te komen. Gelet op r.o. 4.12 ontvalt die onderbouwing aan de gevorderde lijfsdwang. Daarbij moet lijfsdwang gelet op de belasting voor de veroordeelde worden beschouwd als een uiterste middel tot verzekering van nakoming. In de voorliggende zaak is naar het oordeel van de rechtbank voor een dergelijk verstrekkend middel geen aanleiding, zeker niet nu het slechts gaat om het verrichten van depots/inschrijvingen. Porsche heeft subsidiair een dwangsom gevorderd en heeft haar eis ter comparitie dienovereenkomstig gewijzigd (vergelijk r.o. 3.1). Het ter zitting gemaakte bezwaar van [gedaagde] hiertegen wordt verworpen. Niet valt in te zien hoe [gedaagde] in zijn verdediging kan zijn geschaad door het subsidiair vorderen van een dwangsom. De rechtbank zal de subsidiair gevorderde dwangsom toewijzen, en stellen op € 25.000,- per overtreding, met een maximum van € 250.000,- .
4.16.
In het licht van r.o. 4.12 zal de vordering tot betaling van de dwangsommen worden afgewezen.
4.17.
Als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Porsche vordert ter zake een bedrag van € 14.598,98 aan honorarium op grond van artikel 1019h Rv. [gedaagde] betwist dat artikel 1019h Rv van toepassing is in de onderhavige zaak nu het geen zaak betreffende de handhaving van IE-rechten betreft, onder verwijzing naar r.o. 25 van genoemd arrest van het Hof (vergelijk r.o. 2.3). De rechtbank verwerpt dat verweer. Immers is, anders dan in de zaak die bij het Hof voorlag, in de onderhavige zaak de dreigende inbreuk op de Porsche-merken aan een inbreukverbodsvordering ten grondslag gelegd. Dat de betreffende vordering is afgewezen, brengt de zaak op zichzelf nog niet buiten het bereik van artikel 1019h Rv.
4.18.
Bij de begroting van de kosten maakt de rechtbank onderscheid tussen het gedeelte van de procedure dat ziet op het gevorderde verbod van merkinbreuk (hierna: het IE-deel) en het overige gedeelte. Dat op de vordering tot nietigverklaring in casu artikel 1019h Rv van toepassing zou zijn, zoals Porsche heeft gesteld, wordt verworpen. Ten eerste is geen sprake van (directe) handhaving van IE rechten bij een nietigverklaring, en nu ook geen enkele concrete dreiging van handhaving door [gedaagde] van het Benelux P@RSCHE-merk is gesteld of gebleken, kan de nietigheidszaak niet als ‘vooruitgeschoven verweer’ in de zin van het arrest Danisco/Novozymes [4] worden beschouwd. Op het IE-deel is de regeling van artikel 1019h Rv van toepassing. De kosten voor de rest van de procedure zullen worden begroot overeenkomstig het liquidatietarief.
4.19.
Porsche heeft niet gesteld welke kosten zijn toe te rekenen aan de verschillende delen van de procedure. De rechtbank gaat op basis van de stukken en de mondelinge behandeling uit van een toerekening van 10% aan het IE-gedeelte, zodat daarvoor een bedrag van € 1.459,89 aan honorarium zal worden begroot. Dit bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal het liquidatietarief worden toegepast (naar rato). De kosten aan de zijde van Porsche worden zodoende als volgt begroot:
- salaris advocaat (IE-deel): € 1.459,89
- salaris advocaat (overige deel): € 813,60 (90 % van 2 punten x € 452,-)
- vast recht: € 613,00
- kosten dagvaarding: € 96,16
Totaal: € 2.982,65
in het incident
4.20.
Als de in het incident in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. Porsche heeft veroordeling in de ‘tot op heden gemaakte kosten’ op grond van artikel 1019h Rv gevorderd. Porsche heeft echter geen aparte opgave gedaan van de met het incident gemoeide proceskosten, en die laten zich ook niet eenvoudig uit de overgelegde specificaties afleiden. De kosten van Porsche zullen daarom op basis van het liquidatietarief worden begroot, wat resulteert in een bedrag van € 452,00 (1 punt à € 452,00) voor salaris van de advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van Porsche begroot op € 452,00;
in de hoofdzaak
5.2.
verklaart nietig Benelux merkinschrijving 0957169 (depot nr. 1289295) voor alle daarin genoemde klassen en beveelt doorhaling daarvan in het Benelux-merkenregister;
5.3.
bepaalt dat dit vonnis, eenmaal in kracht van gewijsde gegaan, zal gelden als machtiging van [gedaagde] aan Porsche om genoemde doorhaling bij het BBIE te verzoeken, en alle daarmee verband houdende (rechts) handelingen te verrichten, waarbij de daarmee gemoeide kosten voor rekening van [gedaagde] komen en Porsche deze op [gedaagde] kan verhalen;
5.4.
verbiedt [gedaagde] het teken P@RSCHE en/of ieder ander teken met zeven posities dat de respectievelijke letters P, R, S, C, H en E op respectievelijk posities 1, 3, 4, 5, 6 en 7 omvat, en waarbij zich op positie 2 een klinker, leesteken of ander symbool bevindt, te deponeren of in te (doen) schrijven, op straffe van een dwangsom van € 25.000,- per overtreding, tot een maximum van € 250.000,-;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Porsche begroot op € 2.982,65;
5.6.
verklaart 5.1, 5.4 en 5.5 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2016.

Voetnoten

1.Registraties op basis van Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/2424 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 (UMVo). De inhoudelijke beoordeling van de gestelde inbreuk op de merken, die per datum dagvaarding nog Gemeenschapsmerken heetten en inmiddels Uniemerken heten, en in dit vonnis zo worden genoemd, vindt
2.Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen)
3.HR 5 april 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8183
4.Gerechtshof Den Haag, 26 februari 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ1902