ECLI:NL:RBDHA:2016:12774

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
NL16.858
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraakse werknemer van internationale organisaties afgewezen; beroep gegrond verklaard

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 oktober 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse eiser die eerder voor verschillende internationale organisaties in Irak had gewerkt. De eiser had op 17 juli 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, nadat hij op 7 mei 2015 naar Nederland was gekomen met een visum voor familiebezoek. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de asielaanvraag op 14 april 2016 afgewezen, met als argument dat de verklaringen van de eiser over zijn identiteit, nationaliteit en de bedreigingen die hij had ontvangen niet geloofwaardig waren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de eiser een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de eiser over zijn werkzaamheden en de bedreigingen die hij heeft ontvangen, geloofwaardig zijn. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de door de eiser overgelegde rapportages aan de UNHCR, die cruciaal zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met deze uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 992.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL16.858
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 20 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

gemachtigde mr. M.C.M. van der Mark,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. J.A.C.M. Prins.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 april 2016 waarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2016. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig [broer eiser] , de broer van eiser, en M. Aleid, tolk in de Arabische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak tot heden verlengd.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraakse nationaliteit. Eiser is geboren in Koeweit en heeft daar tot 1991 gewoond. Daarna heeft hij, buiten een periode van verblijf in Syrië van 2006 tot 2009, met zijn gezin in de provincie Al Basra, in zuidoost-Irak, gewoond. Op 7 mei 2015 is eiser met een visum voor familiebezoek naar Nederland gekomen. Nadat hij eerst om verlenging van het visum heeft verzocht, heeft eiser op 17 juli 2015 een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Eiser heeft aan zijn aanvraag het volgende ten grondslag gelegd. In de periode van 2004 tot en met 2015 heeft hij voor verschillende internationale organisaties gewerkt in Irak, waaronder Save the Children, International Medical Corps, War Child en UNICEF. Tot januari 2015 was eiser werkzaam in Erbil, Koerdistan. Daar was hij de leidinggevende van een team dat alle ontheemden in de vluchtelingenkampen registreerde. Vervolgens spraken zij met de geregistreerde kinderen over de mensenrechtenschendingen die zij hadden meegemaakt. Van deze gesprekken werden rapporten opgesteld. Al deze rapporten gingen via eiser naar UNICEF. In het begin ging het alleen om mensenrechtenschendingen door IS, maar later rapporteerden zij ook over schendingen door het Iraakse leger. Vanaf januari 2015 werd eisers werkvergunning niet meer verlengd door de autoriteiten van Koerdistan en moest hij terugkeren naar Al Basra. Na zijn terugkeer is hij meermaals benaderd door [naam] Al Khalidi , die onder meer lid is van de provincieraad van Al Basra inzake vrouwen en kinderen. Op 14 januari 2015 heeft eiser [naam] ontmoet. Tijdens deze ontmoeting werd hij bevraagd over zijn werkzaamheden in Erbil en vroeg [naam] hem een rapport te schrijven over wat hij daar had gedaan en waar hij precies is geweest. Ook bood [naam] hem aan projecten te financieren. Eiser heeft [naam] steeds doorverwezen naar de officiële kanalen via zijn werkgever, maar [naam] bleef hem telefonisch benaderen. In maart 2015 werd eiser ook door een andere man, genaamd [naam 1] , gebeld. Eiser heeft een afspraak met hem gemaakt. Deze persoon wilde de rapportages uit Erbil zien voordat deze bij UNICEF terecht kwamen. Na deze afspraak heeft eiser informatie ingewonnen over [naam 1] en kwam hij erachter dat deze persoon een veiligheidsfunctionaris is van de Al Badr militie. Ook hem heeft eiser doorverwezen naar de officiële kanalen, maar hij bleef maar aandringen dat hij de informatie wilde hebben. Op 4 mei 2015 ontving eiser een dreigbrief, waarin hem vanwege zijn werkzaamheden werd opgedragen het land te verlaten. Eiser heeft toen eerst contact opgenomen met de sjeik van zijn stam, die hem adviseerde aangifte te doen bij de politie. Dat heeft eiser gedaan. De aangifte werd opgenomen door officier [naam officier] . De volgende avond liet [naam officier] eiser weten dat hij hem niet kon beschermen en dat het beter was als hij het land zou verlaten. Eiser had al plannen om naar Nederland te gaan om zijn broer te bezoeken en zijn moeder op te halen, die ook op familiebezoek in Nederland was. Hij heeft zijn reis vervroegd en is meteen vertrokken. Het gezin van eiser is de volgende dag uit hun woning vertrokken. De gezinswoning is door de buren, tevens familie, ontruimd nadat de huiseigenaar daartoe opdracht gegeven had, omdat er naar eiser gevraagd zou zijn op 25 mei 2015. Voorts heeft eiser, toen hij al in Nederland was, vernomen dat [naam officier] door de hogere autoriteiten is ondervraagd in verband met eisers aangifte en dat eiser inmiddels zelf gezocht wordt door de autoriteiten. Bovendien heeft zijn collega [naam collega] hem laten weten dat [naam] naar hem heeft gevraagd. Omdat het duidelijk werd dat zijn problemen alleen maar erger werden en niet waren opgelost in zijn afwezigheid, besloot eiser asiel te vragen in Nederland.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) zoals dat luidde voor 20 juli 2015. Verweerder acht eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit, herkomst, verblijfplaatsen, zijn werkzaamheden voor verschillende internationale organisaties, de contacten met [naam] , de aangifte, de reis naar Nederland, het achterlaten en ontruimen van de gezinswoning en de navraag naar eiser door de autoriteiten en werkrelaties geloofwaardig. Niet geloofwaardig acht verweerder eisers verklaringen over zijn contacten met [naam 1] , de ontvangst van een dreigbrief van de Al Badr militie, de aanzegging door de Al Badr militie aan de huiseigenaar dat eiser niet terug mag komen, de ondervraging van officier [naam officier] door de hogere autoriteiten, het reisverbod van eiser en het gezocht worden door de autoriteiten. Daartoe heeft verweerder allereerst overwogen dat eiser een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven in het kader van de visumprocedure ofwel de asielprocedure, wat afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van eiser in het algemeen. Voorts heeft eiser ten aanzien van de contacten met [naam 1] onduidelijke en onlogische verklaringen afgelegd. Verder acht verweerder het niet aannemelijk dat eiser bedreigd zou worden. Als daar wel vanuit gegaan moet worden, dan is er volgens verweerder geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de Al Badr militie achter de dreigbrief zit. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser vage, summiere en wisselende verklaringen heeft afgelegd over de gebeurtenissen die na zijn vertrek uit Irak zouden hebben plaatsgevonden.
4. Eiser heeft in beroep gemotiveerd betwist dat (een deel van) zijn asielrelaas ongeloofwaardig is en gesteld dat zijn asielaanvraag ten onrechte is afgewezen. Verweerder heeft ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven over zijn asielprocedure dan wel visumprocedure en is onvoldoende gemotiveerd ingegaan op eisers verklaringen hieromtrent. Voorts stelt eiser dat verweerder ten onrechte de door hem overgelegde rapporten die hij voor UNHCR heeft geschreven niet kenbaar heeft meegenomen als relevant element. Verder komt het relaas van eiser overeen met de reeds bij zienswijze overgelegde bronnen over de werkwijze van de Badr militie. Ten aanzien van de overige tegenwerpingen heeft eiser gemotiveerd betwist dat hij onduidelijke en onlogische verklaringen heeft afgelegd over de contacten met [naam 1] . Verder stelt hij dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen bewijswaarde wordt toegekend aan de dreigbrief en de aangifte. Tot slot heeft eiser gemotiveerd betwist dat hij vage, summiere en wisselende verklaringen heeft afgelegd over de gebeurtenissen die na zijn vertrek uit Irak hebben plaatsgevonden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven in het kader van zijn visumprocedure ofwel de asielprocedure en dat dit in het algemeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas. Deze verklaringen, zoals toegelicht in de beroepsgronden en ter zitting, komen op het volgende neer. Eiser is met een visum kort verblijf naar Nederland gekomen om zijn broer te bezoeken, maar vooral om zijn moeder te begeleiden bij haar terugreis naar Irak. Tijdens haar reis van Irak naar Nederland was namelijk gebleken dat zij niet goed in staat was alleen te reizen. Eiser was dus al van plan om naar Nederland te reizen en had daar al een visum voor geregeld. Nadat hij de dreigbrief had ontvangen en daarvan aangifte had gedaan, heeft hij besloten zijn reis te vervroegen. Hij was steeds van plan om voordat zijn visum zou verlopen terug naar Irak te gaan. De politieagent bij wie hij aangifte had gedaan, had hem immers geadviseerd om tijdelijk het land te verlaten. Eiser wilde ook graag terug: zijn vrouw en kinderen zijn nog in Irak. Bovendien heeft eiser eerder een aantal jaar Irak verlaten en dat wilde hij niet nog een keer. Omdat de situatie in Irak nog niet helemaal duidelijk was, heeft eiser eerst verlenging van het visum gevraagd. Eiser werd daarna gebeld door zijn vrouw en later door de sjeik, die hem vertelden dat hij inmiddels zelf werd gezocht door de autoriteiten en niet terug kon keren. Op dat moment heeft eiser contact gezocht met een advocaat en uiteindelijk asiel aangevraagd. Deze verklaringen komen de rechtbank niet vreemd voor en de rechtbank acht daarom het standpunt van verweerder dat eiser een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, ondeugdelijk gemotiveerd.
6. Vervolgens stelt de rechtbank voorop dat verweerder een groot deel van eisers verklaringen geloofwaardig heeft bevonden. Daarnaast heeft eiser een groot aantal documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas. Eiser heeft zijn paspoort, identiteitskaart, huwelijksakte, geboorteakte, bewijs van militaire dienst, rijbewijs, burgerkaart van Koeweit en kopieën van de identiteitskaarten van zijn vrouw, kinderen en moeder overgelegd. Verder heeft hij zijn diploma’s van de universiteit overgelegd alsmede verschillende contracten, werkgeversverklaringen, getuigschriften en personeelspasjes van de werkgevers voor wie eiser van 2004 tot en met 2015 heeft gewerkt. Verder heeft eiser een aantal formulieren, met vertaling, overgelegd die door hem en zijn team werden gebruikt om de schendingen van kinderrechten te rapporteren. Ook heeft eiser de dreigbrief die hij heeft ontvangen en het proces-verbaal van aangifte overgelegd, eveneens voorzien van een vertaling. In beroep heeft eiser nog een e-mailbericht, met vertaling, van [naam 3] van Unicef Irak overgelegd, waaruit blijkt dat een collega van eiser die dezelfde werkzaamheden verrichte als eiser, na verschillende bedreigingen is gedood door onbekende gewapende mannen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de door eiser overgelegde rapportages aan de UNHCR. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit deze rapportages niet blijkt van een directe betrokkenheid van eiser, nu zijn naam er niet in voorkomt en eiser zelf geen rapporteur was. De rechtbank stelt echter vast dat verweerder eisers verklaringen over zijn werkzaamheden geloofwaardig heeft geacht. Tijdens het nader gehoor heeft eiser verklaard over zijn rol met betrekking tot deze rapportages, namelijk dat hij deze verzamelde en naar [naam 3] van UNICEF stuurde. Via deze persoon komen ze vervolgens bij UNHCR terecht. Deze rapportages hebben betrekking op de kern van eisers asielrelaas. Zoals eiser uitgebreid heeft verklaard en ook op te maken is uit de overgelegde rapportages, worden hierin kinder- en mensenrechtenschendingen beschreven, gepleegd door het Iraakse leger.
8. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van eiser over de problemen die hij heeft ondervonden naar aanleiding van zijn werkzaamheden met betrekking tot bovengenoemde rapportages, passen in het beeld dat naar voren komt uit de door eiser overgelegde landeninformatie. Uit onder meer het Jaarrapport van Human Rights Watch van 27 januari 2016, het Human Rights Report 2014 van US Department of State en de UNHCR Guidelines van mei 2012 blijkt dat mensen, waaronder medewerkers van NGO’s, gevaar lopen wanneer zij kritiek uiten op de overheid.
9. Uit het voorgaande volgt tevens dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het niet valt in te zien waarom aan eiser een dreigbrief gestuurd zou worden. Eiser is de enige Arabische Irakees uit Basra, Zuid-Irak, die werkzaam is geweest voor het project in Erbil, waarbij hij verantwoordelijk was voor rapportages over mensenrechtenschendingen door het Irakese leger. Daarnaast was eiser al jaren werkzaam voor verschillende NGO’s in de regio en was hij daar bekend. De rechtbank acht het daarom niet vreemd dat juist eiser werd bedreigd. Bovendien heeft eiser de dreigbrief, alsmede het proces-verbaal van aangifte overgelegd. Dat deze brief geen bewijswaarde heeft, zoals verweerder stelt, omdat deze ongedateerd, zonder afzender en zonder enig waarmerk of stempel is, volgt de rechtbank niet nu dit juist kenmerkende eigenschappen voor een dreigbrief zijn.
10. Voorts is de rechtbank van oordeel dat ook het subsidiaire standpunt van verweerder ten aanzien van de dreigbrief, namelijk dat niet aannemelijk is dat deze afkomstig is van de Al Badr militie, onvoldoende is gemotiveerd. Uit de door eiser overgelegde landeninformatie blijkt immers dat deze militie vervlochten is met het Iraakse leger, waarop eiser middels de rapportages kritiek heeft geuit. Verder heeft eiser in zijn verklaringen het verband gelegd tussen [naam 1] , [naam] en de Al Badr militie. In dit verband heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over zijn contact met [naam 1] ongeloofwaardig zijn. Gelet op eisers verklaringen en de toelichting in de zienswijze en gronden van beroep, komt de gang van zaken tijdens de afspraak met [naam 1] de rechtbank niet vreemd voor. Bovendien kan naar het oordeel van de rechtbank uit eisers verklaringen worden opgemaakt dat deze persoon eiser onder druk heeft gezet om de rapportages in handen te krijgen voordat deze bij de UNHCR terecht zouden komen.
11. Ten aanzien van de overige verklaringen van eiser, te weten die over de gebeurtenissen die na zijn vertrek uit Irak hebben plaatsgevonden, is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder had dienen te motiveren waarom eiser niet het voordeel van de twijfel, als bedoeld in artikel 31, zesde lid, van de Vw, is gegund.
12. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat (een deel van) eisers asielrelaas ongeloofwaardig is. Het beroep van eiser zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
13. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 992 (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 992 (negenhonderdtweeënnegentig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: